New urbanism: Gewild, maar (nog) geen 15-minutenwijken. 

Nederland kent verschillende woonwijken die zijn geïnspireerd door new urbanism. Op de woningmarkt zijn ze zeer gewaardeerd. Maar zijn het ook ’15-minutenwijken’? In deze post ga ik in op beide aspecten.

Impressie van woningen geïnspireerd door new urbanism in Nederland. Linksboven Het Centrum/De Hoven (Leidsche Rijn, Utrecht), midden boven De Weerd (Leidsche Rijn, Utrecht), boven rechts: Citadel (Heemskerk), links beneden Nieuw Vreeswijk (Nieuwegein), midden- en rechtsonder De Veste/Brandevoort (Helmond)

Waardering

Deze wijken vallen doorgaans op doordat ze stijlen en stijlelementen gebruiken die in het verleden zowel in esthetisch als constructief opzicht een goede staat van dienst hebben opgebouwd. 

Veel collega-architecten halen daar hun neus voor op en vinden dat ontwerpers zich van een eigentijdse of nog beter vernieuwende vormentaal moeten bedienen. Zij noemen de stijl van ‘new urbanism’ daarom ‘historiserend’. Ik vind deze benaming niet terecht en zeker niet vanwege de neerbuigende ondertoon. Als er etiketten geplakt moeten worden, zou ik eerder het woord ‘tijdloos’ gebruiken. Afke Laarakkers heeft onlangs een genuanceerde beschouwing gewijd aan de architectuurstijl van ‘new urbanism’ in het tijdschrift De Architect. Zij is het er in elk geval mee eens dat belangstellenden en bewoners de stijl erg waarderen.

Een 15-minutenwijk?

Edo van Baars heeft in zijn masterthesis onderzocht hoe de ideeën van new urbanism in de praktijk uitwerken. Daartoe vergeleek hij de new urbanist wijk Het Centrum/De Hoven met Veldhoven, een naburige en qua sociale samenstelling overeenkomstige Vinexwijk in Leidse Rijn. 

Als winkelvoorziening functioneert het kleine centrum van Het Centrum/De Hoven uitstekend, maar als ontmoetingsplek (ten tijde van het onderzoek) nauwelijks omdat de bewoners de horeca ongezellig vinden en deze bovendien vroeg sluit. Voor wat betreft sociale contacten, diversiteit en gebruik openbaar vervoer zijn er geen verschillen tussen beide wijken. Sociale contacten beperken zich hoofdzakelijk tot de buren. Dit komt vooral omdat de bevolking allesbehalve ‘gemengd’ is en vooral bestaat uit tweeverdieners met een druk leven met veel sociale contacten buiten de wijk.  Zij gebruiken de auto voor de meeste verplaatsingen. Zelfs om de wekelijkse boodschappen te doen bij de Albert Heijn, op enkele minuten loopafstand. De bebouwingsdichtheid is iets hoger dan die van de gemiddelde Vinexwijk (25 in plaats van 20 huizen/ha ) waarmee deze wijken dus nauwelijks voorbeelden van verdichting zijn. Er is een kans dat de impact van de bouwkundige opzet van deze wijk toeneemt naar mate de jaren vorderen en de bewoners gevarieerder worden. 

Duidelijk is dat ontwerpers weliswaar voorwaarden kunnen scheppen, maar de ontwikkeling van een bijbehorend gedrag niet in de hand hebben.

Het Centrum/De Hoven en ook de andere hiervoor genoemde ‘new urbanism’ appelleren aan de manier waarop veel mensen willen wonen. Maar ze zijn geen van alle 15-minutenwijken. Slechts in enkele gevallen is er sprake van een duidelijk winkelcentrum, de dichtheid is over het algemeen niet erg hoog en het aanbod van werkgelegenheid is gering. Vaak gaat het bovendien exclusief om huizen in het duurdere segment. De Oostpoort, waarnaar ik in mijn vorige post verwees, heeft veel meer kenmerken van een 15-minutenwijk.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

De stad van het ‘New Urbanism’: decentralisatie van voorzieningen op buurtniveau waar dat kan.

Hedendaagse denkbeelden over stedenbouw lopen uiteen, ondanks de principes die ik in mijn vorige post vermeldde. Toch zijn er groepen van min of meer gelijkgestemd stedenbouwkundigenn, zoals de aanhangers van het ‘new urbanism’. Hierover gaat deze post.

Plein in Oostpoort (Amsterdam) Architect Sjoerd Soeters. Bron: Website van Mollink & Soeters’ 

In een TED-presentatie legt Peter Calthorpe de belangrijkste ideeën van new urbanism uit. Wie het allemaal nog eens wil teruglezen kan hier gratis het fraai geïllustreerd boek: 25 Great Ideas of New Urbanism downloaden

New urbanism verzet zich tegen ruimte-verslindende stadsuitbreiding met zijn brede lanen, grote pleinen, winkelcentra buiten het bewoonde gebied, en daardoor alomtegenwoordige auto’s.

De beweging introduceerde een mensgericht ontwerp, dat onder andere gekenmerkt is doordat alles wat je dagelijks nodig hebt, lopend binnen handbereik ligt. Een mix van wonen, winkelen én werken, een goede ontsluiting door openbaar vervoer, diversiteit van bewoners, een grote dichtheid en veel groen. Kortom, ongeveer de principes die ik in mijn vorige blogpoet ook al noemde. Maar dan binnen een Amerikaanse context.

In het new urbanism is de wijk een herkenbare en beloopbare eenheid. De ‘vijf minuten regel’ was een middel om dit doel te bereiken. In Nederland wordt deze regel ook wel vertaald door de ‘400 meter-regel’. Dit is een indicatie van wat de meeste mensen willen lopen. Binnen een cirkel met een oppervlak van ongeveer 60 hectare moeten bewoners alle basale voorzieningen kunnen vinden. Daar staat tegenover dat het aantal bewoners zodanig moet zijn dat deze voorzieningen op voldoende klanten kunnen rekenen.  Vaak wordt een ondergrens van gemiddeld 150 bewoners per hectare gehanteerd, rekening houdend met een vloeroppervlak van 40% voor andere functies.  Uitgangspunt is dat de meeste straten autoluw zijn en volop mogelijkheid bieden voor spel en ontmoeting. De verdere ontwikkeling van grote winkelcentra is taboe. Vanuit deze gedachtegang is het concept van de ’15 minutenstad’ ontstaan: Elke plek binnen de wijk is binnen 15 minuten te voet bereikbaar.

Het centrum van zo’n buurt is de plek waar mensen van de morgen tot de avond terecht kunnen voor hun boodschappen en contacten.  De Oostpoort in Amsterdam (zie bovenstaande foto) is een goed voorbeeld. Deze buurt beschikt over een station en een paar tramlijnen.

Dit type centrum heeft minimaal een supermarkt, een bakkerij, een slager en een groentewinkel, een drogisterij, een handvol cafés en restaurants, een fitnesscenter, een basisschool, gemeenschappelijke ruimtes, werkplaatsen en kantoren en verder een grote verscheidenheid aan huizen. Hier drinken mensen die thuis zijn hun ochtendkoffie, ontmoeten medewerkers collega’s en werken zzp’ers tijdens de rustige uren aan een cafétafel. Huismannen en -vrouwen doen de dagelijkse boodschappen of een work-out in de sportschool, maken een praatje en drinken een kopje thee. Mensen ontmoeten elkaar voor de lunch, dineren en socialiseren op het terras of in de cafe’s.

Volgens Sjoerd Soeters, ontwerper van de Oostpoort,  draagt compactheid als geen ander kenmerk van publieke ruimte bij aan sociale cohesie en heeft daardoor veel invloed op de attractiviteit ervan. De attractiviteit van pleinen hangt verder af van de relatie tussen de hoogte van de omliggende gebouwen en het oppervlak van het plein. Daarom verkiest hij een afmeting van 40 – 25 meter. Gebouwen zijn in zijn visie zelden hoger dan vijf verdiepingen.

Een stad meer is dan een groot aantal beloopbare buurten. Er zijn functies die alleen kunnen bestaan als ze een groter verzorgingsgebied hebben.  

Deze krijgen tegenwoordig de meeste aandacht omdat ervan wordt uitgegaan dat mensen toch de auto voor de deur hebben staan om daar even naar toe te rijden. Om de noodzaak daarvan te verminderen vormen goed voorzien buurten de basis van elke stad. 

De regel is decentralisatie van voorzieningen op buurtniveau waar het kan, centralisatie naar meer omvangrijke centra waar dat moet.  

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Nieuwe denkbeelden over de kwaliteit van de stedelijke omgeving

De laatste decennia zijn de opvattingen over stedenbouw aan het veranderen. Deze en een reeks volgende posts gaan in op de veranderende theorie en wat daarvan in de praktijk te merken valt.

Op alles wat er vanaf het midden van de 20ste eeuw in Europese steden is gebouwd heeft een beperkt aantal stedenbouwkundigen een stempel gedrukt. Le Corbusier was het meest uitgesproken. Volgens hem was een ideale stad een complex van enorme gebouwen, tot 60 verdiepingen hoog, in een rechthoekig patroon, verbonden door wegen en groene ruimtes. 

Zo extreem ging het er in de praktijk niet aan toe. Maar de idee van een radicale scheiding van functies (wonen, werken, winkelen, recreatie) werd overal toegepast. Ook door Van Ekeren, de man die aan de wieg stond van de naoorlogse stadsuitbreiding in Nederland. Dit is overduidelijk terug te zien in alle woonwijken die in die periode in Nederland werden gebouwd. In andere Europese steden was het niet veel anders.

Naarmate er meer rechtlijnige en eentonige nieuwbouwwijken volgens dit patroon werd opgeleverd, klonk ook de stem van een nieuwe generatie stedenbouwkundigen luider door.

In de bovenstaande illustratie komen twee prominente tegenstanders van het ‘modernisme’ aan het woord. Jane Jacobs en Jan Gehl verafschuwden de grootschalige rechthoekige stedelijke vormen en bepleitten een mix van stedelijke functies. Eigenlijk een herstel van het stratenpatroon uit de eerste helft van de eeuw en eerder. Zij vonden weerklank bij een groeiende groep stedenbouwkundigen, die het overigens lang niet in alles met elkaar eens waren.

Toch delen zij een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten. Die heb ik hieronder kort samengevat. 

Huisvesting

• Een gevarieerd aanbod aan woonhuizen van goede kwaliteit voor alle inkomensgroepen.

• Mix van hoge en lage gebouwen, met gemakkelijke toegang tot groene gebieden en speelfaciliteiten, vooral voor gezinnen met kinderen.

Dichtheid

• Verhoging van de gemiddelde dichtheid, maar ook een mix van gebieden met hogere en lagere dichtheid.

• Compacte straten met een diversiteit aan gebouwen, die toch een eenheid zijn

Openbare ruimte

• Beperkt verkeer, beloopbare afstanden en een rustige sfeer

• Voldoende en gediversifieerde openbare ruimtes met betrekking tot de aangeboden voorzieningen voor gezelligheid, spel en recreatie.

• Voldoende terrassen, cafés en restaurants en uitnodigende winkels

Vormkenmerken

• Pleinen waarvan het oppervlak beperkt is en perfect in balans is met de hoogte van de omliggende gebouwen.

• Minstens één van de pleinen moet groot genoeg zijn om incidenteel te dienen als podium voor concerten en evenementen zoals de bekende Palio in Siena.

• Monumenten, zoals kerken, stadhuizen en dergelijke met onderscheidende kwaliteiten.

Verkeer

• Voldoende ruimte voor voetgangers en tweewielers.

• Gebruikmaken van criteria zoals comfort, veiligheid en efficiëntie bij het kanaliseren van verkeers- en transportstromen.

Menging van functies

 • Mixen van stedelijke functies (wonen, werken en winkelen), waardoor de behoefte aan (verre) dagelijkse verplaatsingen afneemt.

• Vervaging van de scheiding tussen stad, natuur en landbouwgebieden.

Milieu

• Gezonde lucht, veel en gevarieerd groen en water.

Veiligheid

• Op elk mogelijk gebied de veiligheid verhogen, vooral voor kinderen en het aantal doden en gewonden in gebouwen, openbare ruimtes, verkeer en vervoer naar nul terugbrengen.

Innovatie

• Gebruik van nieuwe technieken, zoals bouwen met hout en het gebruik van geprefabriceerde elementen, wat leidt tot lagere bouwkosten en gezondere gebouwen.

Participatie

• Betrokkenheid van bewoners bij het ontwerp van de leefomgeving en deelname aan de uitvoering van wijkgerichte openbare voorzieningen.

Veel van het bovenstaande begint langzaam maar zeker zichtbaar te worden.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Kan een gemeente bijdragen aan het geluk van haar bewoners?

Een gemeente met bewoners die zich allemaal gelukkig voelen. Wie zou dat niet willen? Sturen op geluk heet dat. Daarover gaat deze post

Speelplein aangelegd door de bewoners van Portland. In: Charles Montgomery: Happy Cities. Transforming Our Lives Through Urban Design. (2013)

In mijn post ter gelegenheid van nieuwjaar noemde ik vijf factoren die bepalen of iemand zich gelukkig voelt.

Deze factoren waren: materiële welvaart, sociale relaties, gezondheid, leefomstandigheden en zelfbeschikking.

Sturen op geluk

Gemeenten als Schagen en Roerdalen hebben toename van het geluk van de burgers gekozen als uitgangspunt voor hun beleid. Dat geldt ook voor steden als Bristol, Seoul en Vilnius. Toch merkt Nancy Peters (projectleider geluk van de gemeente Schagen) op: We kunnen mensen niet gelukkig maken. Maar de overheid creëert wel een bedding waarin mensen gelukkig kunnen zijn.

Wat die gemeente doet is tweeledig: Ze zorgt ervoor dat de vijf bovenstaande geluksfactoren binnen bereik van elke bewoner komen. Dit zijn de ‘resources’. Maar ze zorgt er ook voor dat mensen ermee aan de slag kunnen. Dat wordt ‘conversie factoren’ genoemd.  Speciale aandacht daarbij is nodig voor kwetsbare personen voor wie de drempel tot de beschikbare voorzieningen vaak groot is.

Tot de ‘resources’ behoren leefbaar inkomen, betaalbare huisvesting, gezondheidszorg en kwaliteit van de leefomgeving. Tot de tweede categorie behoren maatschappelijk opbouwwerk, mogelijkheden tot participatie, voorlichting en buddy’s. 

De rol van omgevingsbeleid

Op dit gebied is nog het nodige werk te verrichten. Te denken valt aan betaalbare huisvesting, verhogen van de aantrekkelijkheid van de leefomgeving, tegengaan van vervoersarmoede, architectuur die de interactie tussen mensen bevordert en straten en pleinen waar mensen graag vertoeven. In lijn met Alain de Botton’s boek The Architecture of Happyness kan worden geconcludeerd dat het vooral sociale activiteiten waartoe de omgeving uitnodigt zijn, die bijdragen aan de toename van geluk. 

Participatie maakt het verschil

Hoe belangrijk de genoemde voorzieningen en het gebruik ervan ook zijn, de vraag is of bewoners ze als iets van henzelf ervaren. Een doorslaggevende rol daarbij speelt actieve betrokkenheid van burgers bij de totstandkoming van deze voorzieningen. Participatie is een machtige conversiefactor die vaak leidt tot brede instemming met het resultaat, terwijl ‘inspraak’ vaak alleen maar verdeeldheid zaait. 

Als buurtbewoners zich actief inzetten voor de inrichting van bijvoorbeeld een speelstraat of de aanleg van een klein buurtpark versterkt dat het sociale kapitaal in de betrokken buurt. Sociaal kapitaal is elkaar kennen, waarderen en vertrouwen.

Het is niet overdreven te stellen dat stad gelukkiger wordt naarmate meer burgers gezamenlijk bij haar beleid betrokken zijn geweest.

Ik wens mijn lezers een gelukkig nieuwjaar…. maar wat is dat?

Stel dat je niet gelukkig bent, kan ik je er dan toe aanzetten om dat wel te worden? Hoe dan? Maar wat is dat eigenlijk gelukkig zijn? Een antwoord op deze vragen (en natuurlijk mijn beste wensen) vind je in deze post.

Ruim een jaar geleden hebben Henk Donkers en ik een artikel geschreven dat heette ‘de gelukkige stad’. Dit lees je hier. Misschien een vreemde titel, want steden kunnen niet gelukkig of ongelukkig zijn. Maar het ging er uiteraard om hoe een stad kan bijdragen aan het geluk van haar bewoners. 

Maar eerst, wat is geluk? “Stel je een ladder voor met tien treden. De onderste trede stelt het slechtst mogelijke leven voor, de bovenste het best mogelijke leven. Op welke trede van de ladder sta je op dit moment?” De meeste studies die geluk meten, stellen alleen deze ene vraag. Deze methode is in 1965 voor het eerst toegepast door Hadley Cantril en wordt daarom  ‘Cantril’s ladder’ genoemd. Het blijkt keer op keer dat andere meer uitgebreide methoden om vast te stellen of iemand gelukkig is, tot een vergelijkbaar resultaat leiden.

Elk jaar publiceert onderzoeksinstituut Gallup zijn ‘World Poll’, een uitgebreide enquête van bewoners van 160 landen over talloze onderwerpen, waaronder de vraag of ze gelukkig zijn. De laatste jaren zijn de bewoners van Finland steevast koploper: Zij scoren gemiddeld 7,8 op Cantril’s ladder. Nederlanders scoren gemiddeld 7,4 en staan daarmee op de zesde plaats. Afghanistan staat op de laatste plaats, nog voordat de Taliban aan de macht kwamen. Er is ook naar steden gekeken: Amsterdam scoort bijvoorbeeld op de 11deplaats.

Hoe komt dat dan?  Wat maak Finnen gelukkig en de Afghanen ongelukkig? Er blijken vijf factoren een rol te spelen: 

  • De mogelijkheid om je materiële behoeften te bevredigen (dus niet hoe meer geld, hoe meer geluk)
  • Het verkeren in een sociaal netwerk van familie, vrienden en collega’s die je kunt vertrouwen (mensen die vertrouwen in hun medemensen zeggen te hebben, zijn in het algemeen gelukkiger)
  • Actief werken aan je gezondheid (wie met roken is gestopt, aan sport doet, bewuster is gaan eten, geeft aan zich gelukkiger te zijn gaan voelen)
  • Leefomstandigheden, zoals een passend huis, een plezierige buurt en de mogelijkheid zich zonder stress te kunnen verplaatsen.
  • Zelfbeschikking: je veilig voelen, invloed te kunnen uitoefenen, erkent te worden en je te kunnen ontplooien, ook in de hulp aan anderen. Ook de mogelijkheid om zinvol werk te kunnen doen, hoort tot deze categorie.

Naast deze vijf factoren spelen ook karaktereigenschappen een belangrijke rol, zoals eerlijkheid, openheid, optimisme, vergevingsgezindheid en nieuwsgierigheid. Deze bepalen voor een deel of je de mogelijkheden die in bovenstaande factoren besloten liggen weet te gebruiken. Helaas verschillen deze mogelijkheden aanzienlijk van persoon tot persoon en van land tot land.

Wat betekent dit alles voor mijn nieuwjaarswens?

Als ik je veel geluk toewens, dan hoop ik dat je de kansen die in bovenstaande factoren liggen opzoekt en benut. Maar ik hoop ook dat wij samen waar dat in onze macht ligt, anderen meer toegang zullen verlenen tot de mogelijkheden die in deze factoren besloten liggen. Ook daar worden we zelf gelukkiger van.

In mijn volgende post sta ik stil bij de vraag hoe een stad(sbestuur) dat voor de bewoners van die stad kan doen.