Levert biomassa duurzame energie? Vaak wordt deze vraag ontkennend beantwoord. Maar zonder het gebruik van biomassa is het Parijse akkoord (helemaal) onbereikbaar. Deze blogpost gaat over de manier waarmee we met dit dilemma om kunnen gaan.
Zonder het gebruik van biomassa bij de productie van duurzame energie zou Nederland helemaal onderaan de lijst van het aandeel duurzame energie van alle Europese landen bungelen. In 2019 zorgde biomassa in Nederland voor 50 procent van de groene stroom en 80 procent van de groene warmte.
Maar volgens sommigen levert biomassa in het geheel geen bijdrage aan de productie van duurzame energie. De fundamentele vraag is dan ook waarom biomassa wél een duurzame energiebron wordt genoemd, terwijl bij verbranding ervan ook CO2 vrijkomt. Het antwoord is dat deze vrijgekomen CO2 al in de dampkring aanwezig was en door te verbranden biomassa was opgeslagen. Verbranding van biomassa veroorzaakt dus geen nieuw CO2. Het argument is op zich valide, als het CO2 betreft die vrijkomt uit de verbranding van biomassa die jonger is dan 1990, het basisjaar voor de berekening van de vermindering van de CO2-uitstoot. Dan is ze de berekening van de CO2-uitstoot na 1990 al een keer meegeteld.
Bovenstaande redenering zou acceptabel kunnen zijn als er zekerheid bestond over de herkomst van de biomassa. Met andere woorden dat haar productie niet het gevolg was van kap van oerbos of verdringing van de productie van landbouwgewassen en er waarborgen tegen verlies aan biodiversiteit zijn. Waakzaamheid is hier geboden omdat tussen 2004 – 2017 in een 24 tal ‘hotspots’ in Afrika, Zuid Amerika en Azië 43 miljoen hectare natuur is vernietigd (10 x Nederland). De bovenstaande foto toont Regenwoud in Borneo dat plaats maakt voor palmolieplantages.
Vrijwel alle klimaatwetenschappers zijn het erover eens dat de Parijse akkoorden niet haalbaar zijn zonder het gebruik van biomassa. Omdat het gebruik van biomassa veel weerstand oproept heeft het kabinet de SER om advies gevraagd, die het Planbureau voor de leefomgeving daarbij heeft ingeschakeld. Dit adviseert een genuanceerde aanpak, met als voornaamste elementen:
Alleen gecertificeerde biomassa gebruiken, liefst ook nog lokaal geproduceerd in de vorm van restafval van land en bosbouw. Verder voorrang geven aan toepassingen waarvoor geen alternatieven zijn, zoals in de chemie, de productie van (bio)plastics en in de lucht- en zeevaart. In elk geval is er sprake van een tussenoplossing.
Beviel deze blogpost? De inhoud is gebaseerd op het dossier Duurzame energie, dat een veelheid van feiten en zienswijzen bevat over de energietransitie. Je kunt dit e-boek (145 p.) hier gratis downloaden.
Dit is de inhoud:
Feiten om te onthouden
Bronnen van duurzame energie in Nederland
Openstaande keuzen
Hoeveel zonnepanelen passen in Nederland?
Energietransitie mogelijk dankzij de zonnecel
Van zonnepaneel naar zonnedak en zonnepan
Zonnepanelen kunnen (bijna) overal liggen
Recycling zonnepanelen: naar de maan en terug
Manieren om netverzwaring te voorkomen
Smart grids: waar techniek, digitale en sociale innovatie samenkomen
Samenwerken in een energiecoöperatie
Duurzaam maken van je woning. Voor jezelf en de aarde
Er is in Nederland, de zee inbegrepen, voldoende plaats voor windmolens en zonnepanelen om te voorzien in onze toekomstige behoefte aan elektriciteit.
Nederland heeft in 2021 25 procent meer zonne-energie geproduceerd. Wind op zee neemt met 30 procent de grootste groei voor zijn rekening. Biomassa was in2021 goed voor een groei van 17 procent. Het aandeel duurzame stroom in de productie van elektriciteit is daarmee gegroeid van 26,3 naar 33,4 procent. De verdeling over verschillende energiebronnen was: zonnepanelen 9,6%, biomassa 9,4%, wind op land 7,6%, wind op zee 6,7% en waterkracht 0,1%.
Wind op zee en land en zon zijn de snelgroeiende leveranciers van duurzame energie in Nederland, maar het aandeel van biomassa is vooralsnog groot en het is maar goed dat dit meetelt. Anders bengelde Nederland helemaal onderaan de lijst van producenten van duurzame energie met nog geen 13%.
Er wordt vaak gezegd dat om op 100% energie uit duurzame bronnen uit te komen heel Nederland volgebouwd moet worden met windturbines en zonnepanelen. Niets is minder waar, ondanks het feit dat de vraag naar elektriciteit een steeds groter aandeel zal krijgen in de vraag naar energie. Er zijn verschillende scenario’s ontwikkeld waar die elektriciteit vandaan zal komen. De belangrijkste vraag daarbij is zelf produceren of importeren. In dat laatste geval zal het vooral om biomassa en waterstof gaan. Maar laten we even uitgaan van het scenario van zo veel mogelijk zelf produceren. Het duurste scenario, zeker als kernenergie daarin nog een rol gaat spelen.
Het potentiële aanbod van wind- en zonne-energie is groot. Windmolens op zee hebben een potentieel, dat veel groter dan de vraag naar elektriciteit in de verschillende scenario’s. Windmolens op land sluiten vaak op bezwaren bij omwonenden; er zijn echter voldoende plaatsen waar de overlast beperkt is.
Er is eveneens een enorm potentieel aan zonne-energie; ook dat is aanzienlijk groter dan de vraag in de verschillende scenario’s. Ook daaraan is ook een hoofdstuk in het Dossier duurzame energie gewijd. Met maximaal benutten van de capaciteit van daken, muren en ramen van woningen en bedrijfsgebouwen, wateroppervlak en langs snelwegen komen we heel ver en kan het areaal grondgebonden panelen beperkt blijven.
Wat vooral aandacht vraagt, is de ongelijke verdeling van het aanbod van zon- en windenergie over de seizoenen. Om die verschillen te beperken moet er sowieso tweemaal zo veel windenergie worden opgewekt dan zonne-energie en moeten we een flinke voorraad aanleggen van biomassa en waterstof.
Beviel deze blogpost? De inhoud is gebaseerd op het dossier Duurzame energie, dat een veelheid van feiten en zienswijzen bevat over de energietransitie. Je kunt dit e-boek (145 p.) hier gratis downloaden. Dit is de inhoud:
Feiten om te onthouden
Bronnen van duurzame energie in Nederland
Openstaande keuzen
Hoeveel zonnepanelen passen in Nederland?
Energietransitie mogelijk dankzij de zonnecel
Van zonnepaneel naar zonnedak en zonnepan
Zonnepanelen kunnen (bijna) overal liggen
Recycling zonnepanelen: naar de maan en terug
Manieren om netverzwaring te voorkomen
Smart grids: waar techniek, digitale en sociale innovatie samenkomen
Samenwerken in een energiecoöperatie
Duurzaam maken van je woning. Voor jezelf en de aarde
In de 14de aflevering van de reeks Bouwen aan duurzame steden: De bijdrage van digitale technologie onderzoek ik het digitaliseringsbeleid van de gemeente Amsterdam vanuit de eerder geformuleerde richtlijnen en ethische principes.
Amsterdam was 25 jaar geleden met de Digitale Stad koploper op het gebied van toegang tot publiek internet. Nu wil de stad vooroplopen als vrije, inclusieve en creatieve digitale stad. Hoe de gemeente dat wil doen, is voor het eerst beschreven in de nota Een digitale stad voor en ván iedereen (2019)[1]. Een jaar later in Agenda digitale stad (2020)[2] zijn de doelen geherformuleerd tot drie speerpunten: (1) verantwoord inzetten van data en technologie (2) tegengaan van digitale ongelijkheid en (3) toegankelijk maken van de dienstlening. Deze drie speerpunten mondden uit in een reeks concrete activiteiten, waarvan in 2021 een eerste evaluatie aan de gemeenteraad is voorgelegd[3]. Aan de drie genoemde speerpunten is toegevoegd ‘Beschermen van digitale rechten’ (zie bovenstaande illustratie voor de vier speerpunten en de 22 activiteiten. Klik hier voor een grotere weergave).
In dit artikel ga ik na hoe het Amsterdamse digitaliseringsbeleid zich verhoudt tot de uitgangspunten en ethische principes voor digitalisering, die ik in de 9de aflevering heb genoemd. Ik heb deze vanwege de overlap heb samengevoegd in één lijst (zie HIER), genaamd ‘Uitgangspunten voor maatschappelijk verantwoord digitaliseringsbeleid’. Deze lijst bevat acht uitgangspunten, elk voorzien van een niet-uitputtend aantal richtlijnen. Ik ga voor elk van deze uitgangspunten na wat Amsterdam inmiddels heeft verwezenlijkt en waaraan nu wordt gewerkt. De nummers achter de onderstaande uitgangspunten verwijzen een of meer van de 22 bovengenoemde activiteiten. Bij elk uitgangspunt voeg ik een buitenlands voorbeeld toe.
1. Inbedding (1, 4)
De digitale agenda is onderdeel is van een democratisch vastgestelde en samenhangende stedelijke agenda.
De gemeente Amsterdam bouwt samen met AMS Institute, de Hogeschool van Amsterdam, Waag, e.a. aan een breed kennisnetwerk op het gebied van verantwoord gebruik van data en digitale technologie. Vanuit dit netwerk zal onderzoek worden gedaan naar de impact van technologie op de stad.
In 2017 ging in de Poolse stad Lublin[4] het project Foresight Lublin 2050 van start om kansen en bedreigingen te definiëren die verband houden met sociaaleconomische, ecologische en technologische ontwikkeling. Het stelt dat beslissingen rond technologie moeten worden genomen uitgaande van de werkelijke behoeften van de bewoners en die moeten betrokken zijn bij het ontwerp en implementeren van beleid. Als onderdeel van het democratische karakter van de besluitvorming in Lublin, bepalen bewoners de toewijzing van begrotingsmiddelen
2. Gelijkheid, inclusiviteit en sociale impact (16, 17, 19, 20)
Informatie- en communicatietechnologie toegankelijk maken voor iedereen
De gemeente Amsterdam wil dat de publieksdiensten toegankelijk, begrijpelijk en bruikbaar zijn voor iedereen, online en offline. Onderzoek onder laag-geletterde doelgroepen heeft aanwijzingen opgeleverd om de dienstverlening toegankelijker te maken.
De Online-uitvoeringsagenda geeft informatie over lopend beleid (volg.amsterdam.nl). Mijn Amsterdam verschaft informatie over projecten op buurtniveau en mogelijkheden om daarin te participeren.
Kwetsbare Amsterdammers vinden op een aantal plaatsen hardware om het Internet te gebruiken en ook is op een aantal plaatsen gratis Wi-Fi beschikbaar. Ook zijn er enkele duizenden laptops beschikbaar gesteld.
Samen met maatschappelijke partners wordt de ontwikkeling van digitale vaardigheden ondersteund. Zo is met Cybersoek een ‘train-de-trainer’ programma uitgevoerd en de Openbare Bibliotheek zal de komende jaren alle bezoekers laten kennismaken met de thema’s datawijsheid en digitale vrijheid.
Via het partnership met TechConnect worden in drie jaar 50.000 extra mensen uit ondervertegenwoordigde groepen geattendeerd op de technologie arbeidsmarkt.
De gemeente acht uitrol van het 5G-netwerk gewenst, maar volgt kritisch onderzoek over de gezondheidsrisico’s van dit netwerk. Via het 5G-Fieldlab worden de toepassingen van 5G onderzocht en hun belang voor de bewoners.
Barcelona en Madrid zijn voorlopers op het gebied van digitale participatie, mede dankzij hun resp. netwerken Decidem[5] en Decide Madrid[6]. Bewoners gebruiken deze op grote schaal als bron van informatie en om mee te discussiëren resulterend in een (adviserende) stem. Veel van wat de gemeenteraad behandelt, is via deze fora ter tafel gekomen.
3. Rechtvaardigheid (2, 15, 20)
Voorkomen dat toepassing van digitale systemen tot machtsconcentratie en machtsmisbruik leiden.
De Agenda Amsterdamse Intelligentie stelt voorwaarden aan algoritmen, om discriminatie te voorkomen. Mede in dit verband zal jaarlijks een aantal algoritmen worden geaudit en worden algoritmen in een register ondergebracht.
Het Civic AI Lab gaat de (onbedoelde) implicaties onderzoeken van algoritmen met betrekking tot ongelijke behandeling en discriminatie.
Er is voor de domeinen zorg en onderwijs een verkenning gestart naar de wijze waarop deze laagdrempelige toegang tot hun diensten kunnen geven. Hiermee zal de komende jaren verder worden geëxperimenteerd.
Met zijn 116 pagina’s omvattende strategie voor het ethisch gebruik van kunstmatige intelligentie (AI) richt New York[7] zich op het gebruik van AI om bewoners beter van dienst te zijn, het opbouwen van AI-knowhow binnen de overheid, modernisering van de data-infrastructuur, stadsbestuur en beleid rond AI, het ontwikkelen van partnerschappen met externe organisaties en het bevorderen van gelijke kansen.
4. Menselijke waardigheid (20)
Voorkomen dat technologie mensen van hun unieke eigenschappen vervreemdt en in plaats daarvan ervoor zorgen dat zij hun ontplooiing stimuleert.
Het programma ‘Moderne Overheid’ onderzoekt hoe digitalisering verschillende domeinen van de gemeentelijke organisatie kan ondersteunen. Voorbeelden zijn: beter matchen van werkzoekenden en werk, 18-jarigen helpen bij het beheer van hun financiën, (vroeg)signalering van mensen met schulden, geven van informatie over schoonmaken en beheer van de stad.
De Database of Affordable Housing Listings, Information, and Applications stelt bewoners van San Francisco[8] in staat om het gehele aanbod aan betaalbare woningen te doorzoeken en hun belangstelling kenbaar te maken via een eenvoudig formulier in verschillende talen. Uit de ingediende aanvragen wordt door middel van loting een kandidaat-bewoner aangewezen, die vervolgens een meer gedetailleerde aanvraag indient. De procedure is geheel in open source software ontwikkelt en andere steden sluiten zich bij dit initiatief aan.
5. Autonomie en privacy (3, 5, 6, 14, 15)
Erkenning menselijke autonomie en van daaruit het recht om in de publieke ruimte te verblijven en zich te verplaatsen zonder digitaal te worden geobserveerd.
De gemeente heeft een datastrategie vastgesteld die de bewoners meer zeggenschap geeft over de eigen data
Via de app IRMA werkt de gemeente samen met andere gemeenten aan dataminimalisatie en geeft bewoners regie over hun eigen gegevens. Via deze app kunnen bewoners ook ‘meldingen openbare ruimte’ doen. Deze app kan de basis vormen voor de ontwikkeling van een ‘Digitale identiteit’.
Het ‘Responsible Sensing Lab’ onderzoekt privacy-vriendelijke meetmethoden om verantwoord data te kunnen verzamelen met behulp van ‘sensing’. De mmWave-sensor bijvoorbeeld meet drukte zonder persoonsgegevens te verzamelen.
Een register brengt geplaatste sensoren in kaart. Via een sensorverordening zal het aanmelden van sensoren in de publieke ruimte verplicht worden gesteld.
Om de privacy van de bewoners te beschermen heeft het bestuur van Seattle[9] een reeks stappen gezet waarmee de stad in dit opzicht onbetwist voorloper is. De stad heeft een chief privacy officer aangesteld, een reeks leidende privacy principes vastgesteld en een privacy adviescommissie ingesteld, bestaande uit zowel burgers als ambtenaren. Een belangrijk onderdeel is de uitvoering van een privacy impact assessment telkens wanneer de gemeente een nieuw project ontwikkelt waarbij persoonlijke gegevens worden verzameld.
6. Open data, open software en interoperabiliteit (9, 13, 18)
Data-architectuur, inclusief standaarden, afspraken en normen gericht op hergebruik van data, programma’s en technologie en ook voorkomen van lock-in.
Het gemeentelijk beleid met betrekking tot open data is ‘open, tenzij’. Het stedelijk platform data.amsterdam.nl trekt 2500 unieke bezoekers per dag.
De sourcing- en opensourcestrategie van de gemeente legt vast het hergebruik van bestaande middelen, het gebruik van standaarden en het beschikbaar stellen van door de gemeente ontwikkelde software.
Samen met kennisinstellingen en bedrijven ontwikkelt de gemeente de Amsterdam DataExchange, waarin de betrokken partijen regelen welke en hoe ze data uitwisselen. Met het CBS zijn afspraken gemaakt over beschikbaar stellen van gegevens.
De Tada-principes zijn de uitgangspunten voor verantwoord datagebruik. Zij regelen de zeggenschap van de gebruikers en bepalen hoe data ingezet kunnen worden en dat zij open en transparant zijn. Beoogd wordt dat ook andere Amsterdamse instellingen en bedrijven deze principes overnemen.
Via ‘Mijn Amsterdam’ kunnen inwoners hun persoonlijke gegevens inzien. Dit geldt inmiddels ook voor ondernemers.
Om startups te ondersteunen heeft het stadsbestuur van Seoul[10] My Neighborhood Analysis ontwikkeld, een tool die een ongekende hoeveelheid commerciële informatie bevat. Het gaat onder andere om bedrijfslicenties, eigendomsinformatie, huurprijzen en transportkaartgegevens, met datasets uit het volledige zakelijke ecosysteem van Seoul. Wanneer een gebruiker informatie invoert over het voorgestelde bedrijfstype, krijgt deze een overzicht van de bedrijfsprestaties in de te verkennen wijk en een indicatie van het verwachte risiconiveau voor een nieuw bedrijf. Gebruikers kunnen vergelijkbare bedrijven selecteren om inzicht te krijgen in hun historische prestaties.
7. Veiligheid (7, 9)
Voorkomen en bestrijden van internetcriminaliteit en beperken van de gevolgen daarvan.
De gemeente heeft een Agenda digitale veiligheid opgesteld, mede gericht op het in bedrijf houden van vitale infrastructuur
De gemeente Den Haag[11] heeft samen met Cybersprint een IoT-beveiligingsmonitor ontwikkeld. Deze geeft een realtime overzicht van alle verbonden IoT-apparaten binnen de stadsgrenzen met gedetailleerde informatie, zoals hun verblijfplaats en risiconiveau. De monitor heeft tot nu toe 3100 onveilige apparaten in Den Haag geïdentificeerd. Meestal zijn onveilige apparaten die geen wachtwoord of standaardwachtwoorden of verouderde software gebruiken
8. Operationele en financiële duurzaamheid (12, 20, 21)
Garanderen van een bedrijfszeker, robuust Internet
De gemeente overlegt permanent met de Internet- en telefoonaanbieders om de stabiliteit van de netten te garanderen.
Civiele werken die vereist zijn voor het uitrollen van de digitale infrastructuur voor glasvezel bedragen 90% van de totale kosten. Een “Dig Once”-beleid[12] heeft tot doel deze kosten te verminderen door samenwerking tussen steden, providers, nutsbedrijven en andere belanghebbenden. Het gaat er daarbij om dat bij nieuwbouw in een keer alle kabel- en leidingenwerkzaamheden uit te voeren en daarvoor liefst een kleine makkelijk bereikbare tunnel onder de stoep of de straat aan te leggen. De bedrijfszekerheid van alle (digitale) voorzieningen wordt hiermee aanzienlijk vergroot. Bij bestaande bebouwing zouden alle onderhouds- en vervangingswerkzaamheden in een keer uitgevoerd moeten worden.
Knelpunten
Zoals valt te verwachten doen zich bij de uitvoering van het beleid verschillende knelpunten voor. Er is immers sprake van een relatief snel verlopend ontwikkelingsproces waarbij veel partijen en belangen betrokken, terwijl technologische ontwikkelingen snel gaan. Op een aantal terreinen is nog het nodige werk te verrichten om het draagvlak te vergrote, zowel binnen het gemeentelijk apparaat, bedrijven en organisaties en de bevolking. Het gaat daarbij onder andere om de Tada-principes, de naleving van de gemeentelijke sourcingstrategie, het ‘open, tenzij’-beleid en het beleid voor dataminimalisatie. Er is verder nog het nodige te doen aan de ontwikkeling van een betrouwbare digitale infrastructuur en het tegengaan van (onbedoelde) effecten bij toepassing van kunstmatige intelligentie. Vergroting van de digitale zelfredzaamheid en het creëren van de randvoorwaarden voor alle bewoners om digitaal mee te doen vereist structurele inbedding en financiering.
Digitalisering Amsterdam. Te vroeg voor een oordeel
Zeker is dat de gemeente Amsterdam voortvarend bezig is met op verantwoorde wijze te digitaliseren. De stad heeft een duidelijk beeld van de problematiek waarvoor ze staat. Minder duidelijk is wanneer er naar het oordeel van de gemeente sprake is van een geslaagd beleid en wat de realisering daarvan de komende jaren nog aan verdere inspanningen vraagt. Op elk van de door mij opgestelde uitgangspunten vinden acties plaats, maar er is nog geen dekkend geheel. Dat geldt overigens ook voor andere steden, maar sommige daarvan zijn op onderdelen beslist verder, denk aan de digitale participatie van bewoners van Barcelona, Madrid, Lublin, aan het privacy beleid van Seattle, de informatievoorziening van Seoul en het in ethisch opzicht verantwoord gebruik van kunstmatige intelligentie in New York waarover Milou Jansen, coördinator van de Cities Coalition for Digital Rights zegt: New York’s AI Strategy is a bold and inspiring example of how digital rights can find its way into the operationalisation of AI policies. It shows the way forward to many other cities around the globe who likewise support an approach grounded in digital rights[13].
Mijns inziens heeft de gemeente Amsterdam op het gebied van privacy (5) en open data (6) grote stappen gezet. De grootste opgaven liggen op de volgende terreinen (de nummers verwijzen naar de door mij geformuleerde uitgangspunten):
De inbedding van het digitaliseringsbeleid in de overige beleidsterreinen (1).
De beschikbaarheid van Internet, computers en digitale vaardigheden voor kwetsbare groepen (2).
Het gebruik van digitale middelen ter vergroting van de participatie van de bevolking aan de ontwikkeling en de vaststelling van het beleid (2).
De arbeidsomstandigheden van werknemers in de gig economie (3).
Het behouden van toezicht op de AI-systemen die autonoom oordelen over mensen vellen (4).
De strijd tegen cybercrime (7).
Een toekomstbestendige infrastructuur (8).
In de volgende aflevering verleg ik het blikveld naar een aantal andere Nederlandse gemeenten.
Het begrip ‘smart city’ roept gemengde gevoelens op. Ergens tussen utopie en dystopia. Een beter uitgangspunt voor stedelijke ontwikkeling is de wens een humane stad te zijn. Technologie kan daarbij helpen. In 18 korte essays onderzoek ik hoe.
De ontwikkeling naar een humane stad gebeurt niet vanzelf: Het is een keuze die veel inspanning vergt. Als deze keuze eenmaal is gemaakt, ligt het ‘slimme’ gebruik van technologie voor de hand. Immers, welke stad wil dom zijn? Slim (smart) doelt dan op de keuze van technologische hulpmiddelen bij de realisering van humane principes.
Daarom is het leidmotief van deze serie Steden in de toekomst: Vanzelfsprekend smart. Humaan als keuze.
Steden van de toekomst
Het aandeel van mensen dat in steden woont groeit gestaag. Deze concentratie heeft ook gevolgen voor de minder of onbevolkte delen van de wereld en de oceanen. Steden kunnen niet bestaan zonder de rest van de wereld, maar het evenwicht is op veel manieren verstoord. Kiezen voor een humane stad betekent ook ontwikkelen van een gelijkwaardige relatie tussen de stad en haar omgeving.
Humaan als keuze
De ontwikkeling van een humane stad vereist de gelijktijdige toepassing van drie principes: duurzaamheid, rechtvaardigheid en leefbaarheid.
Duurzaamheid:
Zinvol werk en een eerlijk inkomen voor iedereen nu, wat niet ten koste gaat van de welvaart van de aarde en de natuur of van toekomstige generaties.
Rechtvaardigheid:
Gelijke kansen, vrijheid, democratie, veiligheid, rechtsbescherming en respect voor diversiteit in de manier waarop mensen samenleven.
Leefbaarheid:
De bijdrage van de door de mens gemaakte omgeving, inclusief werk, huisvesting, sociale contacten, onderwijs, zorg en andere voorzieningen aan de groei van competenties en geluk.
Binnen elk van deze principes moeten keuzes worden gemaakt en de drie principes als geheel moeten in evenwicht zijn. Daarom is de ontwikkeling van een humane stad een groeiproces, waaraan velen bijdragen.
Smart als vanzelfsprekendheid
Technologie heeft geen intrinsieke waarde. Bestaande technologieën komen voort uit het nastreven van politieke doelen, commerciële belangen en uit wetenschappelijke ontdekkingen. Hun impact is zowel destructief als constructief gebleken. Lang niet iedereen heeft er in dezelfde mate van geprofiteerd.
Deze reeks essays geeft vele voorbeelden van bruikbare technologieën, in het besef dat een deel van de technologieën die bijdragen aan de ontwikkeling van humane steden nog moet worden ontwikkeld.
Stedelijke uitdagingen
Stedelijk beleid staat voor een dubbele uitdaging: zorgdragen voor een humane ontwikkeling en daarbij slimme hulpmiddelen kiezen, ontwikkelen en inzetten. De 18 essays in deze reeks vertegenwoordigen elk een van deze uitdagingen (figuur hieronder) en ze monden uit in acties voor om deze op te pakken.
De eerste aflevering heet ‘Gezonde steden’ en verschijnt komende week.
Er zijn wetenschappelijke gronden te over voor de stelling dat het kapitalisme de oorzaak is van de meeste problemen in deze wereld. deze post noemt er twaalf.
Veel mensen zijn bezorgd over de wereld: Verandering van het klimaat, uitputting van hulpbronnen, ongelijkheid, terreur, gezondheid, een nieuwe koude oorlog. Over de oorzaken van deze problemen hoor je zelden duidelijke uitspraken. Te ingewikkeld of bedreigend misschien? Het antwoord is eenvoudig. Leen Jongewaard zong er in 1967 al over: Het is de schuld van het kapitaal.
Ik geef hieronder twaalf overwegingen, alle gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, waarom het kapitalisme verantwoorelijk is voor de belangrijkste hedendaagse problemen in de wereld.
Diepgewortelde geloof in de noodzaak van economische groei
Economische groei (toename van het bruto nationaal product) betekent dat een land meer verdient aan de producten en diensten die het levert en de handel die het drijft. Groei zegt niets over de maatschappelijke waarde van deze producten en diensten: Het kan gaan om wapens, steenkool, consumptiegoederen, hamburgers maar ook om geneesmiddelen, elektrische auto’s of gezonde voeding. Overheden en veel burgers geloven blindelings in het belang van ongerichte economische groei[1].
Consumentisme overheerst de meeste aankopen
Bezit is tot statussymbool verworden en (over)consumptie tot gewoonte. Het lukt bedrijven wonderwel om de productie van rommel (goederen en diensten die snel slijten, onnodig zijn, ernstig vervuilen of de gezondheid bedreigen) op te voeren. Mensen gaan onverantwoorde leningen aan om hun honger naar bezit te stillen. De opkomende deeleconomie is inmiddels door multinationale ondernemingen geannexeerd, die er grof geld aan verdienen (Uber, Lyft, AirB&B)
De plundering van de aarde
Ongerichte economische groei en massaconsumptie zijn de belangrijkste oorzaken van de milieuproblematiek en de uitputting van alle natuurlijke hulpbronnen, de onbeperkte kap van bossen en het uitsterven van veel diersoorten. Voor fossiele brandstoffen zijn er alternatieven, voor veel andere grondstoffen niet. De plundering van de aarde is begonnen in de 16de eeuw met de diefstal van de onmetelijke goudvoorraden van Zuidamerikaanse beschavingen en daarna de totale ontwrichting van het sociale leven in alle continenten waar ontdekkingsreizigers neerstreken.
Inkomensgroei is ongelijk verdeeld
De modale werknemer – wereldwijd – merkt weinig van economische groei. In ontwikkelde landen is de bestedingsruimte voor personen met een gemiddeld inkomen al decennia nauwelijks toengenomen. In de VS is deze gedaald. Het duidelijkst is dat in opkomende landen. Hier groeit nationaal inkomen harder dan waar ook, maar het grootste deel van de bevolking blijft leven in armoede en er ontstaat een puissant rijke en corrupte bovenlaag van politici en ondernemers. Deze groeiende ongelijkheid is een bron van onrust en draagt bij aan voor velen uitzichtloze emigratie, al betreft het vaak de best opgeleide bewoners[2].
Opkomst van fundamentalisme
Kritiek op de rijkdom en macht van ‘westerse’ landen en hun materialistische levensstijl ligt aan de basis van fundamentalistische Islamitische bewegingen. Deze zijn overigens zelf speelbal geworden van op geld en macht beluste leiders die vele, vooral islamische medeburgers in het onheil hebben gestort en haat hebben gezaaid bij miljoenen andere.
Verloedering van het management
Het wordt voor beursgenoteerde ondernemingen steeds moeilijker om te investeren in duurzame producten en diensten. De aandeelhouders en vooral de steeds belangrijkere ‘venture capitalists’ willen maximale opbrengst op korte termijn[3]. Professionele managers worden verleid met hoge salarissen en bonussen om mee te werken aan de verkwanseling van het langetermijnbelang van waardevolle ondernemingen[4]. Wie weerstand biedt, krijgt het zwaar te voorduren. Recente voorbeelden zijn er genoeg[5].
Effectenbeurs is ongeleid projectiel
De beurs zelf fungeert allang niet meer als barometer van de kwaliteit van ondernemingen[6]. Oorspronkelijk was de aanschaf van aandelen een blijk van vertrouwen in de koers van een bedrijf. Nu wordt de koers bepaald door strategisch gedrag van speculanten om op korte termijn (koers) winsten hoog dividend te behalen. Het meest verderfelijke hulpmiddel is ‘high frequency trading’ (HFT). Computers nemen met behulp van AI inkoop- en verkoopbeslissingen op basis van de kleinste koersschommelingen. Het effect van het streven naar winst op korte termijn is dat bedrijven zonder enige aanleiding aanzienlijke koersverliezen kunnen leiden, hetgeen de greep van de ‘venture capitalists’ op het management opnieuw sterker maakt.
Systeem van banken is ontspoord
Dat de banken de kredietcrisis hebben veroorzaakt en dat deze alleen met veel belastinggeld van de burgers kon worden afgewend, lijkt vergeten[7]. Bankdirecties strijken weer bonussen op en als er ergens terughoudendheid wordt betracht, dan is dat bij het beschikbaar stellen van (goedkoop) investeringskapitaal. In essentie zijn de banken nog steeds hun missie vergeten, namelijk financiële dienstverlening.
Bedrijven regisseren overheden
Tegenover internationaal opererende bedrijven kunnen of willen nationale overheden weinig beginnen. Om investeringen binnen te halen, strooien deze met belastingfaciliteiten. Ze zijn er mede schuldig aan dat veel bedrijven over hun gigantische winst nauwelijks belasting afdragen. In tegendeel; bedrijven die een goed verhaal opdissen over innovatie, kunnen royale subsidies tegenmoet zien.
Veel beïnvloeding van politici door het internationale bedrijfsleven is voor de burger onzichtbaar. Deze varieert van lobbyactiviteiten, curruptie, steun aan misdadige praktijken (maffia) tot het meewerken aan opkomst en val van regimes. Veel politici ambiëren goedbetaalde banen in het bedrijfsleven en ze leggen zichzelf bewust of onbewust zelfcensuur op.
Overheden schieten tekort bij de (her)verdeling van de welvaart
Overheden slagen er steeds minder in via belastingheffing en andere maatregelen maatschappelijke ongelijkheid te matigen. Met veel aplomp worden salarissen van de top in de publieke sector beperkt, maar de inkomens in de private sector, inclusief verderfelijke bonussen, kunnen ongeremd groeien. Veel energie wordt gestoken in symboolpolitiek, zoals de tot standkoming van codes voor corporate governance[8]. De overheid heeft evenmin invloed op de snel opkomende automatisering en robotisering, die desastreuze effecten op de werkgelegenheid zal heben[9]. Beleid over hoe hiermee om te gaan (herverdeling van werk en arbeidsloos inkomen) ontbreekt.
De uitholling (‘commodificering’) van collectieve goederen en diensten
Overheden zijn overtuigd van de doelmatigheid van onbeperkte marktwerking. Het gevolg is dat ze organisaties die maatschappelijk waardevolle en onmisbare goederen en diensten produceren – vervoer, drinkwater, elektriciteit, gezondheidszorg en educatie – als bedrijven wensen te zien en behandelen. Erger nog is dat deze organisaties zichzelf ook als zodanig gaan zien. Er ontstaat een nieuwe markt, bijvoorbeeld waar gemeenten zorgtaken aanbesteden en ‘zorgondernemingen’ hun diensten aanbieden. De goedkoopste aanbieder krijgt doorgaans de opdracht gegund. De proces heeft een desastreus effect op de kwaliteit, ook al omdat de prestatienormen voor het personeel fors worden opgevoerd met als gevolg een massale uittocht van ervaren en bekwame krachten.
Politieke blokvorming wordt steeds gevaarlijker
De wereld raakt steeds meer in de greep van machtsblokken. Aan de geestelijke gezondheid, laat staan de betrouwbaarheid van menig staatshoofd kan ernstig worden getwijfeld. Helaas kent elk machtsblok wel een aantal pathologische gevallen. Sterker, de historie laat zien dat politieke blokvorming zelf het product is van krankzinnige, megalomane en op macht beluste leiders. In de recente geschiedenis is gebleken dat bewapening en oorlogsdreiging een belangrijke bijdrage levert aan economische groei en technische ontwikkeling. Niemand minder dan Churchill wees al op de gevaren van het militair-industrieel complex. Deze zijn groter dan ooit. Voor een land als Nederland is lidmaatschap van de Navo een vanzelfsprekendheid. Waarom eigenlijk? Liggen stappen richting ontbinding van machtsblokken niet veel meer voor de hand?
Hoezeer burgers zich ook zorgen maken over de problemen die de wereld bedreigen, massaal verzet is afwezig. Begrijpelijk, niemand wil zijn bestaanszekerheid op korte termijn op het spel zetten. In een volgende post inventariseer ik mogelijkheden voor een koerswijziging die radikaal is zonder de samenleving te ontwrichten.
[1] Het alternatief voor ‘ongerichte groei’ is selectieve groei, de productie van goederen en diensten die bijdragen aan welzijn, welbevinden en milieu: http://wp.me/p32hqY-XB
[2] De zogeheten olifantscurse illustreert overduidelijk de ongelijke verdeling van de economische groei: http://wp.me/p32hqY-11d
[3] Waarom de gerichtheid op maximaliseren van aandeelhouderswaarde rampzalig is voor de continuïteit van bedrijven: http://wp.me/p32hqY-4S
[4] De gekte rond het inkomen van ceo’s en waarom de hoogte van dit inkomen niet in verhouding staat tot ervaring en competentie: http://wp.me/p32hqY-8i
Veel welvarende landen betalen een hoge prijs op het gebied van duurzaamheid. In de Sustainability Competitiveness Index scoren landen hoog die welvaart langs duurzame weg verwerven
Een van de meest gebruikte indexen om de concurrentiekracht van landen te vergelijken is de Global Competitiveness Index, jaarlijks uitgebracht door het World Economic Forum. In de nieuwste editie staat Nederland op de 4de plaats, wat tot duizenden trotse tweets leidde van politici en ondernemers die meenden aan dit resultaat bijgedragen te hebben.
De vraag die onbeantwoord bleef was hoeveel deze plaats heeft gekost. Deze kosten bestaan onder meer uit uitstoot van CO2 en fijnstof, afval, verkeershinder, stress, uitbuiting en kinderarbeid ergens in de keten.
De nieuwe Sustainability Competitiveness Index houdt wél rekening met onbetaalde rekeningen op het gebied van mens en milieu[1]. Opvallend is dat de Scandinavische landen alle topposities innemen. Blijkbaar komen zij het meest in de buurt van ‘welvaart zonder bijsmaak’. De top 20 bestaat overigens op Nieuw Zeeland en Japan na geheel uit Europese landen, met uitzondering van Nederland en België!
De Sustainability Competitiveness Index is gebaseerd op 105 indicatoren, verdeeld over vijf categorieën.
De voor de toekomst bewaarde natuurlijke hulpbronnen. Hoog scoren: Republiek Congo, Zweden en Canada (natural capital depletion)
De doelmatige inzet van natuurlijke en menselijke hulpbronnen. Hoog scoren in het bijzonder Afrikaanse landen (resource intensity)
De gezondheid, gelijkheid, veiligheid en vrijheid van de bewoners van een land. Hoog scoren alle landen van Noord West Europa met Noorwegen bovenaan (social capital)
De scholingsgraad van de bevolking en de investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Hoog scoren: Zuid Korea, Zweden en Finland (Intellectual capital)
De wijze waarop een land wordt bestuurd (democratisch, vrij van willekeur) en de kwaliteit van de infrastructuur. Hoog scoren: Estland, Indonesië, Noorwegen en Duitsland (governance)
De keuze van deze vijf pijlers opent onze ogen voor het feit dat in de Global Competitiveness Index, welvaartskenmerken een dominante rol spelen. Hierdoor zijn begrippen als ‘rijk’, ‘ontwikkeld’ en ‘concurrentiekracht’ vrijwel synoniem geworden. De Sustainable Competitiveness Index benadrukt de potentiële rijkdom van sommige landen vanwege hun natuurlijke hulpbronnen en rekent andere landen af op de negatieve gevolgen van hun welvaart. De indicatoren die zijn gebruikt bij de berekening van deze twee pijlers, geven hier een goed beeld van (zie onder)[2].
Europese landen scoren laag op het gebied van natuurlijk kapitaal[3] en vanwege de manier waarop ze hulpbronnen hebben verbruikt (gas!), terwijl andere – veelal de opkomende landen – positief scoren vanwege hun beperkte ecologische voetafdruk. Deze is overigens zelden een gevolg van verstandig beleid maar van een laag economisch ontwikkelingsniveau.
Er is nog een ander wezenlijk verschil tussen de Sustainability Competitiveness index[4] en de Global Competitiveness Index. De eerste is vrijwel uitsluitend berekenend op basis van kwantitatieve data; de tweede is voor bijna 75% gebaseerd op enquêtes onder managers en andere leidinggevenden. Je kunt je terecht afvragen of dit wel de juiste personen zijn om informatie over armoede, werkloosheid, arbeidsverhoudingen en
gezondheidszorg te geven.
[1] Dit rapport kan hier worden gedownload : http://www.duurzaam-ondernemen.nl/2016-global-sustainable-competitiveness-index-topped-5-scandanavian-countries/
[2] Zie voor een beschrijving van de indicatoren van de overige pijlers pagina 46 en volgende.
[3] Het grote potentieel aan windenergie is in deze berekening overigens niet verdisconteerd.
[4] Het is overigens boeiend om de scores van de bovenstaande tabel te vergelijken met vingeroefeningen voor een meer gebalanceerde manier van indexering van landen door het World Economic Forum zelf. Zie mijn posts Vooruitgang is meer dan concurrentiekrachten innovatie (over ‘sustainability-adapted competitiveness): http://wp.me/p32hqY-fP en Groei moet, maar dan wel inclusief (over inclusieve groei): http://wp.me/p32hqY-fY
Het begrip innovatie wordt te pas en te onpas gebruikt en verliest daardoor zijn betekenis
De term innovatie begint me de keel uit te hangen. Of beter, de schijn van innovatie en het te pas en te onpas gebruik van de term. Marketeers hebben in menig bedrijf innovatie gegijzeld met als doel consumenten te verleiden tot de aanschaf van de nieuwste gadgets.
De nieuwe iPhone 7 is een mooi voorbeeld. Bekend is dat deze in technisch opzicht weinig nieuws zal bieden. Apple doet daarom zijn uiterste best om met veranderingen in het uiterlijk voldoende nieuwe kopers te kunnen trekken om daarmee zijn aandeelhouderswaarde op peil te houden.
De hype rond innovatie neemt onzinnige proporties aan. Alleen al in het Verenigd Koninkrijk hebben bedrijven in 2014 64,7 miljard pond weggegooid aan mislukte innovatieprojecten[1]. Reken maar dat bij dat geld een hoop overheidssteun zat. Want ook voor veel politici hangt onze toekomstige welvaart af van innovatie[2]. Onzin, voor onze welvaart is het belangrijk dat we ons wereldwijd profileren met hoogwaardige producten en kennis en ons concentreren op wat de wereld écht nodig heeft.
Wat dat is, is niet zo moeilijk te bedenken. Daarom een klein gedachten-experiment:
Bedenk vijf veranderingen waardoor de wereld een betere plek wordt voor ons en onze kinderen
Dit zijn antwoorden die de meeste mensen geven:
– minder oorlog, waardoor mensen niet hoeven te vluchten;
– minder zorgen over de kwaliteit van je voeding;
– overschakelen op duurzame energie en grondstoffen;
– een betrouwbaar transportnetwerk;
– een onbezorgde oude dag;
– minder stress op mijn werk;
– een effectief middel tegen kanker.
Ter vergelijking: De ‘Grand challenges’ waarvan de EU uitgaat
De meesten van ons willen dat de manier waarop we met elkaar en met onze leefomgeving omgaan verandert. Stel nu dat we het in Nederland of in Europa eens worden over een lijst met de tien meest wenselijke veranderingen.
Met zo’n lijst kunnen we aan de slag gaan. Waar ontbreekt het nog aan kennis? Welke belangentegenstellingen spelen een rol? Is de politieke wil aanwezig?
Zodra bekend is wat de belangrijkste omissies in onze kennis zijn, kan er gericht worden geïnvesteerd in onderzoek om de gewenste veranderingen mogelijk te maken. Overheden moeten daarbij een sturende rol vervullen; het bedrijfsleven sluit aan en benut zijn kansen.
Het woord innovatie is tot dusver niet gevallen en wie heeft het gemist? Of iets een innovatie is kan immers pas na jaren worden vastgesteld. Of de wereld er beter van wordt, dan weten we al veel eerder.
Innovatie is niet bij voorbaat goed of slecht. In mijn blogposts borduur ik daarom al enkele weken voort op het thema vooruit en achteruit innoveren[1]. Na het hoger onderwijs en de maakindustrie, vandaag aandacht voor ons voedsel, in het bijzonder de supermarkten.
Je kunt in Nederland in de supermarkt goed terecht voor een rijk belegde boterham tegen een scherpe prijs. De basis voor de Nederlandse supermarkt is ontwikkeld door Albert Heijn en vrijwel alle andere ketens hebben dit model overgenomen, waardoor er weinig onderscheid meer is[2]. Daarmee is tevens het probleem benoemd. Vanwege het geringe onderscheid concurreren de ketens vooral op prijs. Hierdoor zijn de Nederlandse supermarkten relatief goedkoop. De keerzijde van de medaille is dat de leveranciers – de agrarische sector voorop – onder grote druk staat. Supermarkten én hun toeleveranciers worden onophoudelijk aangezet tot schaalvergroting en andere vormen van kostenverlaging. Zij houden de prijsconcurrentie alleen vol door aanhoudend automatiseren van hun logistieke apparaat, afschaffen van bedieningsafdelingen, inkrimpen van het assortiment en vervangen van kassières door zelfscanners. Voor de klant betekent dit een steeds onpersoonlijkere benadering, waarbij de franchising winkels – vaak familiebedrijven – er in positieve zin uitspringen. Voor de toeleveranciers blijft er weinig ruimte over voor kwaliteitsverbetering, meer duurzame en diervriendelijke productie en introductie van nieuwe soorten.
Het voordeel dat met prijsconcurrentie te behalen valt, is per definitie eindig. Het wachten is daarom op de winkelketen die deze neerwaartse spiraal doorbreekt door radicaal te innoveren. Hieronder schets ik een beeld van een denkbeeldige supermarktketen die kiest voor innovatie vooruit en daarmee een bijdrage levert aan de kwaliteit van het leven, zowel voor de klanten maar ook voor de mensen die er werken de toeleveranciers én de natuur.
Onze supermarktketen legt de lat hoog voor de kwaliteit en de duurzaamheid van de producten en de manier waarop ze worden gemaakt. De verkoop van producten, die niet aan de zelf gestelde maat voldoen, wordt gestopt. Dit is een essentieel verschil met nu, waar supermarkten de klant laten kiezen tussen plofkip en vrije uitloopkip en alles wat daar tussenin zit. Hoe hoog de lat ligt, bepaalt de keten samen met toegewijde toeleveranciers en klanten. Daarbij komen vragen aan de orde als smaak, mate waarin producten biologisch zijn, leverbaarheid en prijsniveau. Een groot aantal consumenten is bereid wat meer te betalen als ze erop kunnen vertrouwen dat ze in ‘hun’ supermarkt het beste kunnen kopen wat er op de markt is te krijgen, tegen een redelijke prijs. Als er dan toch op prijs geconcurreerd moet worden, dan zou ik vaste klanten korting geven via een handig digitaal systeem.
Het realiseren van het geschetste ambitieniveau vereist ondernemerschap op het niveau van de individuele winkel. Dit maakt de weg vrij om deze qua assortiment en beleving aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden. Franchise, of nog beter coöperatief ondernemerschap, schept hiervoor betere voorwaarden dan het filiaalbedrijf. Maar een toegewijd team van deskundige medewerkers – ook in de in eer herstelde bedieningsafdelingen – is zo mogelijk nog belangrijker. Ik zou me thuis voelen in een supermarkt die méér vakmensen in dienst heeft en er vrede mee hebben dat ik mijn waren zelf scan. Voor jonge mensen die wat willen bijverdienen, blijven er nog genoeg klussen over.
Ondernemen voor het leven in de supermarktbranche betekent dat de individuele supermarkt centraal staat en dat corporate organisatie ondersteunend is. Miljoenen verslindende topmanagers zijn nergens voor nodig. Schadelijke conflicten met franchise-nemers, zoals bij Albert Heijn en Jumbo, zijn er dan ook niet meer. De coöperatieve centrale organisatie zorgt voor een deel van de inkoop, marketing en reclame. De lokale ondernemers zetten – samen met klanten en toeleveranciers – samen de koers uit zijn gezamenlijk nauw betrokken bij de innovatie in de eigen winkel en op ketenniveau.
Is er kans dat een van de bestaande ketens deze weg inslaat? Qua klantenkring (stedelijk, jonger en hoger opgeleid) en slagvaardigheid ligt Albert Heijn het meest voor de hand. De winkel is al wat duurder en dat geeft enige armslag om de kwaliteit uit te diepen. Maar binnen Ahold staat het corporate denken met hoofdletters geschreven en het zal de nieuwe baas Wouter Kolk veel moed en durf kosten eventueel deze kant op te gaan. Andere kandidaten? Jumbo heeft zich zo vereenzelvigd met de laagste prijs dat overstappen naar een kwalitatief hoogwaardiger maar ook duurder assortiment niet waarschijnlijk is. Dan eerder PLUS. De keten bestaat al uit zelfstandige ondernemers, is stevig geworteld in de regio en doet het goed. Een outsider is Lidl, een snelgroeiende keten die net bezig is met ‘upgrading’ van zijn formule.
Maar wie de stap ook zet, er is nog veel werk aan de winkel.
[2] Enkele afwijkende formules zijn Aldi en Lidl (smal en ondiep assortiment, goedkoop); Marqt (lokale en kwalitatief hoogwaardige producten, duur) en winkels die uitsluitend biologische producten verkopen zoals Ecoplaza). Zoals uit bijgaande illustratie blijkt, beweegt Lidl bewust richting mainstream, gevormd door onder andere Albert Heijn, Jumbo en Plus.
Middelbare scholieren krijgen een dezer dagen hun overgangsrapport. Hoe ziet het rapport uit van de gemiddelde CEO op het gebied van innovatie? Aanleiding om het daarover te hebben is de publicatie van de GE Global Innovation Barometer 2014 – Insight on Disruption, Collaboration and the Future of Work[1], een grondig onderzoek in opdracht van General Electric.
Dit rapport bevraagt 3200 topmanagers uit een reeks landen over actuele ontwikkelingen. Tijdens lezing voelde ik de behoefte om de cijferreeksen in een breder perspectief te plaatsen. Gaan we de goede kant op met innoveren? Werken de pleidooien voor ‘corporate responsibility’ al?
Op het rapport dat ik ga uitdelen, is plaats voor vijf cijfers: Technische innovatie, Sociale innovatie, Duurzaamheid, Samenwerking en Ethiek.
Technische innovatie: 6,5
Als het gaat over op de markt brengen van vernieuwende producten en diensten, lopen de cijfers uiteen. Managers geven hun collegae uit de VS, Japan en Duitsland op dit gebied de hoogste cijfers[2]. De meeste bedrijven zijn meer gericht op incrementele dan op radicale innovatie. Innovatieve activiteiten vinden overwegend plaats binnen afdelingen en niet bedrijfsbreed, met uitzondering van Japan en Z. Korea en uit deze landen komen dan ook meer baanbrekende innovaties dan van elders.
Technische innovatie: Belangstellenden bekijken het model van de nieuwe maglev (magnetic levitation) trein die over ruim 10 jaar Tokio met Nagoya gaat verbinden
Sociale innovatie: 6-
De betrokkenheid van medewerkers bij innovatie gaat vooruit. 65% van alle ondervraagden geeft aan creativiteit op de werkvloer te willen stimuleren en daarom interne processen radicaal te zullen aanpassen. Vorig jaar lag de nadruk nog veel meer op technologische veranderingen. Vooral jonge bedrijven beperken de macht van het management ten gunste van meer autonomie van werknemers. Grote bureaucratische multinationals hangen nog sterk aan het verouderde planning & control denken.
Duurzaamheid: 6,5
Maatregelen om de duurzaamheid van de productie te vergroten nemen snel toe. Te denken valt aan minder milieubelastende producten, besparing op energiegebruik, hergebruik, zelf opwekken van groene energie en ondersteunen van integreren van ‘liefdadigheid’ in de bedrijfsvoering. Bedrijven hebben tevens de verslaglegging van hun activiteiten op dit gebied verbeterd. De groei van op duurzaamheid gerichte innovaties komt grotendeels voort uit het groeiende inzicht dat duurzaamheid het bedrijfsresultaat eerder verbetert dan dat het daarvan ten koste gaat.
Unilever is een van de bedrijven met de meest expliciete strategie op gebied van duurzaamheid
Samenwerking: 7
In korte tijd is erkenning van de noodzaak van samenwerking tussen bedrijven, met klanten(organisaties) en met kennisinstellingen gemeengoed geworden. In één jaar is de bereidheid om risico te nemen met betrekking tot IP-bescherming van 38% gestegen naar 77%. Bijna 60% van alle bedrijven gebruikt inmiddels ‘open source’ als input voor innovatie. De houding ten opzichte van buitenlandse kenniswerkers is verbeterd (rise of the ‚global brain’) en samenwerking met start-ups en met universiteiten worden gezien als succesfactoren.
Ethiek: 4
Ethiek betreft de mate waarin waarden en normen, resulterend in de wens maatschappelijke doelen te realiseren, een rol spelen bij het handelen van organisaties. Ook als daar geen hogere omzet en winst tegenover staan. Te denken valt aan: aangaan van langdurige contracten met toeleveranciers in ontwikkelingslanden, zodat deze kunnen investeren in verbetering van productieomstandigheden, afzien van belastingvermijding, voorkomen van exorbitante inkomensverschillen tussen de hoogst en laagstbetaalde medewerkers en onvoorwaardelijke inzet voor een meer leefbare wereld. Er zijn bedrijven die hier een begin mee maken, maar woorden zijn nog altijd makkelijker dan daden. Gelukkig ontstaat er tevens een kritisch aandeelhouderschap dat bedrijven uitnodigt om zich aan zijn missie te houden en vanuit een meer lange-termijn perspectief te opereren.
Tenslotte de vraag of het management over is of niet. Ik hou het bij voorwaardelijk.
Klaus Schwab in gesprek met Hassan Rouhanie, president van Iran
Het World Economic Forum (WEF) bracht vorige week honderden regeringsleiders, topmanagers, lobbyisten en journalisten bijeen in Davos. Het WEF besteedt, mede dankzij zijn bezielende voorzitter Klaus Schwab, steeds meer aandacht aan wereldproblemen, innovatie en duurzame ontwikkeling. Een hoogtepunt is al enige jaren de presentatie van de ‘Global 100’; een rating van de 100 meest duurzame bedrijven ter wereld[1]. Deze lijst wordt samengesteld door Corporate Knights, een Canadees adviesbureau.
De keuze van de indicatoren waarop de bedrijven worden vergeleken dekken het veld van corporate social responsibility (CSR) goed af: Het gaat om:
Energiegebruik
Uitstoot broeikasgassen
Watergebruik
Afvalproductie
Innovatiecapaciteit
Percentage afgedragen belastingen
Verhouding beloning CEO ten opzichte van gemiddelde salaris
Dekkingsgraad pensioenfondsen
Zorg voor personeel en veiligheid
Verloop personeel
Aandeel vrouwen in topmanagement.
Er wordt per bedrijfstak een ranking opgesteld en de hoogst scorende bedrijven worden opgenomen in de ‘Global 100’. Het aantal bedrijven dat per bedrijfstak wordt opgenomen, correspondeert met het aandeel van deze bedrijven in de economie. Bedrijven uit de tabaksindustrie en oliebedrijven waarin zich ernstige milieuproblemen hebben voorgedaan, worden uitgesloten. Dat overkwam Shell in 2012. De opzet van de ‘Global 100’ lijkt goed doordacht.
Toch heb ik ernstige twijfels of we de Global 100 kunnen vertrouwen. Mijn twijfel ontstond, toen ik de ratings uit 2014 vergeleek met die van twee jaar geleden[2].
De eerste drie kolommen van de onderstaande tabel zijn de 25 hoogst scorende bedrijven uit de editie 2014, met hun ratings in 2014 en 2012. De laatste drie kolommen bevatten de 25 hoogst scorende bedrijven uit de editie 2012 met hun ratings in 2012 en 2014. Bedrijven zonder rating (-) kwamen niet in de ‘Global 100’ van de het desbetreffende jaar voor.
Global 100 (2014)
2014
2012
Global 100 (2012)
2012
2014
Westpac Banking Corporation
1
14
Novo Nordisk A/S
1
7
Biogen Idec Inc
2
–
Natura Cosmeticos SA
2
23
Outotec OYJ
3
–
Statoil ASA
3
4
Statoil ASA
4
3
Novozymes A/S
4
–
Dassault Systemes SA
5
32
ASML Holding NV
5
15
Neste Oil OYJ
6
19
BG Group plc
6
71
Novo Nordisk A/S
7
1
Vivendi SA
7
40
Adidas AG
8
38
Umicore SA/NV
8
9
Umicore SA
9
8
Norsk Hydro ASA
9
–
Schneider Electric SA
10
26
Atlas Copco AB
10
46
Cisco Systems Inc
11
–
Sims Metal Management Ltd.
11
–
BASF SE
12
–
Koninklijke Philips ElectronicsNV
12
48
Bayerische Motoren Werke AG
13
–
Teliasonera AB
13
–
Aeroports de Paris
14
–
Westpac Banking Corp.
14
1
ASML Holding NV
15
5
Life Technologies Corp.
15
21
The Sage Group PLC
16
–
Credit Agricole SA
16
–
Keppel Land Limited
17
–
Henkel AG & Co. KGaA
17
–
UCB SA
18
–
Intel Corp.
18
–
Australia & New Zealand Banking Group Limited
19
–
Neste Oil Oyj
19
6
Sigma-Aldrich Corporation
20
–
Swisscom AG
20
–
Life Technologies Corporation
21
15
Toyota Motor Corp.
21
–
Tim Hortons Inc
22
–
Centrica plc
22
26
Natura Cosmeticos SA
23
2
Koninklijke DSM NV
23
–
Bombardier Inc
24
–
Geberit AG
24
36
Commonwealth Bank
25
–
Roche Holding AG
25
94
Tot de 25 hoogste noteringen in 2014 horen 14 bedrijven, die nog niet voorkwamen op de top 100 van 2012. Omgekeerd, van de hoogste 25 noteringen in 2012 zijn in 2014 tien verdwenen uit de top 100.
Ratings van bedrijven, die in beide jaren op de index voorkwamen, lopen in veel gevallen sterk uiteen. Bekijk ter illustratie de noteringen van Nederlandse bedrijven in 2012 resp. 2014: ASML (5, 15), Philips (12, 46), DSM (23, – ) Unilever (51, 93), Shell ( – , 51). Het om zijn duurzaamheid alom geroemde bedrijf Neslé SA, is in 2012 niet genoteerd en staat in 2014 op de 93ste plaats.
Bij het beoordelen van onderzoek gelden twee overwegingen: validiteit en betrouwbaarheid.
De gebruikte indicatoren sluiten goed aan bij wat we onder ‘corporate social responsibility’ verstaan. Met de validiteit zit het dus wel goed.
Betrouwbaarheid betreft de vraag of de meting correct en consistent is, of de onderzoeker een geëigend meetinstrument gebruikt en of het resultaat robuust is. Ik twijfel of dit bij een of meer van deze criteria het geval is. Uit het bovenstaande blijkt dat de resultaten van de metingen van 2012 en 2014 aanzienlijk afwijken. Het kan niet waar zijn dat DSM in 2012 nog op plaats 23 scoort en twee jaar later uit de lijst is verdwenen. Hetzelfde geldt voor de ‘koersval’ van Unilever en zo zijn er talloze voorbeelden.
Een andere aanwijzing voor het feit dat er iets aan de hand is met wijze van meten of de gebruikte cijfers, is het feit dat de lijst in de verste verte niet overeenkomt met een andere rating van duurzame bedrijven, de Dow Jones Sustainability Index (DJSI) Van de 24 bedrijven, die op de DJSI voor hun bedrijfstak op de eerste plaats staan, vermeldt de nieuwste ‘Global 100’ er in maar 8. De ‘Global 100’ noteert daarvan niet één als koploper in de desbetreffende bedrijfstak.
De volatiliteit van de scores op de ‘Global 100’ in de jaren 2012 en 2014 en de afwijkingen ten opzichte van de DJSI maken het onwenselijk om veel waarde te hechten aan deze meting. Ik pleit voor een onafhankelijk keurmerk voor dit soort onderzoek. Zeker als de resultaten ervan over de hele wereld gaan en tot onbillijke reputatieschade leiden.
[1] Bekijk hier de ‘ratings’ van de Global 100 Index: http://global100.org Deze website bevat tevens een gedetailleerde verantwoording van de berekeningswijze.
[2] Ik had bewust een jaar overgeslagen om beter zicht te krijgen op eventuele veranderingen. De gegevens voor de drie achtereenvolgende jaren zijn hier te vinden: