Amsterdam: slimmer dan smart

Het streven naar inclusieve groei is een veel betere typering voor het stedelijk beleid van Amsterdam dan de marketing slogan smart city.

I Amsterdam

Sinds november 2016 ben ik curator van Amsterdam Smart City. Over de zin en onzin van smart heb ik het nodige geschreven[1]. Maar hoe smart is Amsterdam[2] eigenlijk? Nu het WeMakeTheCity Festival[3] nadert, geef ik hieronder een antwoord op deze vraag.

Amsterdam Smart City

Amsterdam Smart City (ASC) ziet zichzelf als innovatieplatform voor een toekomstbestendige stad. Op dit platform opereert een snelgroeiende gemeenschap van 400 organisaties en meer dan 5000 personen, waaronder veel startups[4]. Binnen deze gemeenschap wordt een groot aantal projecten uitgevoerd, waaronder Circular Amsterdam[5] en City-zen[6].

ASC heeft nauwe banden met de Amsterdam Economic Board, een stichting die samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheden tot stand brengt. Uit de strategie van Amsterdam Economic Board en die van ASC in het bijzonder blijkt een sterke voorkeur voor bottom-up ontwikkeling van stedelijk beleid.

website ASC

Open data

Het concept smart city verwijst naar het gebruik van data en de inzet van technologie in stedelijk beleid[7]. Amsterdam is een voorbeeld voor menige andere stad op het gebied van open data. Uitgangspunten zijn toegankelijkheid, interoperabiliteit en transparantie van data en de bescherming van privacy van de bewoners.

Het Open data for transport and mobilityprogramma won de Green Digital City Award in 2012 op de Smart City Expo in Barcelona[8]. Via dit programma stelt de gemeente alle gegevens met betrekking tot verkeer en vervoer ter beschikking aan derden, onder het motto We the data, you the apps.

Vanaf 2015 zijn gegevens over verkeer en vervoer, openbare ruimte, gebouwen, gezondheidszorg, milieu, vergunningen en vele andere te vinden op de portal Stadsgegevens[9]. Deze is gemaakt met open software en de broncode is voor iedereen beschikbaar[10]. Om datagebruik te bevorderen, werkt Amsterdam samen met bedrijven en (kennis)instellingen in een datalab[11].

Een indrukwekkend product, gemaakt met deze gegevens, is de Energie Atlas, die alle informatie bevat om energieplannen te maken op buurt- en wijkniveau[12]. Ook met deze atlas wil de gemeente zoveel mogelijk initiatieven van onderop stimuleren.

Wat is een smart city?

Criteria om te beoordelen wanneer een stad smart mag heten bestaan niet. Met andere woorden, elke stad kan zich smart noemen. Als dat gebeurt, komt het initiatief meestal van de marketingafdeling. In een recent artikel[13] heb ik drie typen smart cities onderscheiden.

Smart City 1.0 streeft naar hoogwaardige technologische infrastructuur, die naadloos computers, sensoren, apparaten en mogelijk ook mensen met elkaar verbindt. Het gebruik van technologie wordt doorgaans achteraf gerechtvaardigd met een verwijzing naar de bijdrage ervan aan de aanpak van stedelijke problemen[14].

In Smart City 2.0 staat de aanpak van stedelijke problemen centraal en er is een open oog voor het gebruik van hoogwaardige technologische hulpmiddelen daarbij. De prioriteiten zijn meestal anders dan in het geval van Smart City 1.0.

Smart City 3.0 bevordert initiatieven van burgers (individueel, in een buurt of als onderdeel van een netwerk), bedrijven en (kennis)instellingen. Het stadsbestuur faciliteert het gebruik van ICT en creëert de benodigde infrastructuur.

Hoe smart is Amsterdam?

Amsterdam is geen voorbeeld van Smart City 1.0. De aanleg van een omvattende digitale infrastructuur, inclusief sensornetwerken, speelt geen dominante rol. Het predicaat Smart City 2.0 komt ook niet in aanmerking: Bij het omgaan met stedelijke problemen speelt informatie- en communicatietechnologie een rol, maar komt daarbij zeker niet in de eerste plaats.

Ik zie veel aanwijzingen dat Amsterdam zich ontwikkelt in de richting van Smart City 3.0. Het belangrijkste ijzer in het vuur daarbij is de samenwerking tussen bedrijven, instellingen en overheid, aangemoedigd door de Amsterdam Economic Board en de Amsterdam Smart City-community.

Er is echter nog veel te doen: Veel projecten zoals de Virtual Powerplant bevinden zich in een eerste fase of zijn ‘pilots’, zonder onmiddellijke follow-up. Meer aandacht is ook vereist voor open en kritische evaluatie van projecten. Ten slotte leeft het idee van de smart city slechts in beperkte mate onder de bevolking[15].

Maak kennis met een van deze projecten, de virtuele elektriciteitscentrale:

Amsterdam: slimmer dan smart

Beoordelen in hoeverre Amsterdam een smart city is, geeft een onbevredigend gevoel. De focus op de rol van technologie leidt af van zo veel andere initiatieven – samengevat in vijf grootstedelijke uitdagingen – waarmee Amsterdam zich onderscheidt.

screenshot

Ik sta – ter illustratie – bij enkele van deze initiatieven stil.

Duurzaamheid

De Duurzaamheidsagenda (hieronder) werd in 2015 vastgesteld als vertrekpunt voor het nieuwe college van burgemeester en wethouders[16]. Het ziet ernaar uit dat het net nieuw aangetreden gemeentebestuur aan de uitvoering daarvan de hoogste prioriteit toekent.

screenshot 2

Vanwege zijn inspanningen op het gebied van energiebesparing (en het gebruik van open data daarbij) behoorde de gemeente – samen met Reijka en Valencia – tot de finalisten van de Green Digital Charter Award, uiteindelijk gewonnen door Reijka[17].

Energietransitie

Als onderdeel van het City-zen-project is onlangs een ‘roadmap’ gepresenteerd voor de transitie naar duurzame energie, als alternatief voor het gebruik van fossiele brandstoffen[18]. Verwacht wordt dat de grootstedelijke regio in 2040 geen CO2-uitstoot meer zal hebben en aan haar eigen energiebehoefte kan voldoen.

Ontwikkeling van een circulaire economie

Circular AmsterdamIn 2015 heeft de gemeente Amsterdam de basis gelegd voor de ontwikkeling van een circulaire economie, vastgelegd in de nota Amsterdam Circular: Vision and roadmap for the city and region[19]. Op basis hiervan zijn tientallen projecten gestart, zij het meestal op kleine schaal. Alle projecten zijn in 2017 beoordeeld. Het rapport Amsterdam Circular: Evaluation and action perspectives[20] concludeerde dat een circulaire economie een realistisch perspectief is.  Amsterdam heeft voor deze aanpak – met accent op kleinschalige initiatieven – tevens de World smart city award for circular economy gewonnen. Ondertussen zijn de eerste resultaten op het gebied van circulaire constructie zichtbaar. In een aantal procedures hebben circulaire uitgangspunten een belangrijke rol gespeeld[21].

Mobiliteit

Amsterdam stimuleert fietsen en heeft een uitstekend openbaar vervoer. Dit maakt uitgebreid gebruik van ICT om klanten te informeren en bedrijfsprocessen te optimaliseren. Met het Smart Mobility-programma wil de gemeente de bijdrage van (informatie-) technologie aan de aanpak van verkeersproblemen versterken. Een substantiële doorbraak van digitale technologie in de oplossing van mobiliteitsproblemen wordt echter waarschijnlijk alleen bereikt met de komst van autonome auto’s.

De Amsterdam Economic Board heeft voorgesteld om te kiezen voor inclusieve groei als overkoepelend thema. Ik vind dat een verstandige keus. Vrijwel overal ter wereld gaan economische groei en innovatie gepaard met een aantasting van de natuur en groeiende sociale ongelijkheid (‘The winner takes all’)[22]. Een betere balans is dan ook nodig. Dit geldt ook voor Amsterdam [23].

Amsterdam all-inclusive

Elders heb ik inclusive groei omschreven als het samengaan van vier perspectieven op ontwikkeling: welzijn, welvaart, rechtvaardigheid en digitale connectiviteit[24]. Het onderstaande ‘charter’ kan daarbij richting geven.

screenshot 3

Een laatste vraag is wanneer inclusieve groei als doel is bereikt. Misschien is het antwoord op deze vraag wel ‘nooit’. Belangrijker is om stippen op de horizon te plaatsen. Zodra deze zijn bereikt, zal een nieuwe generatie opnieuw stippen zetten, uitgaande van eigen inzichten en prioriteiten. En dat is maar goed ook.

[1]  Deze posts zijn te vinden op  www.smartcityhub.com

[2]  Als ik het over Amsterdam heb, bedoel ik de ‘metropool regio’, het samenwerkingsverband tussen de provincies Noord-Holland en Flevoland, de vervoersregio en 33 gemeenten in het noordelijke deel van de Randstad. Als het over ‘de stad Amsterdam’ gaat, gebruik ik de term gemeente.

[3]https://wemakethe.city/nl/

[4]https://amsterdamsmartcity.com/partners

[5]https://amsterdamsmartcity.com/circularamsterdam

[6]http://www.cityzen-smartcity.eu/nl/home-nl/amsterdam/

[7]http://www.tandfonline.com/doi/abs/10.1080/10630732.2014.942092

[8]http://www.greendigitalcharter.eu/amsterdam-wins-smart-city-world-congress-award

[9]https://data.amsterdam.nl/#?mpb=topografie&mpz=11&mpv=52.3731081:4.8932945&pgn=home

[10]http://www.greendigitalcharter.eu/amsterdam-opens-its-city-data-platform

[11]https://www.europeandataportal.eu/sites/default/files/edp_analytical_report_n4_-_open_data_in_cities_v1.0_final.pdf

[12]https://maps.amsterdam.nl

[13]http://smartcityhub.com/technology-innnovation/smart-beyond-technology-push/

[14]http://www.tandfonline.com/doi/abs/10.1080/13604813.2014.906716

[15]https://www.eli5.io/blog/smart-city-citizens

[16]https://www.google.nl/search?client=safari&rls=en&q=duurzaam+amsterdam+pdf&ie=UTF-8&oe=UTF-8&gfe_rd=cr&dcr=0&ei=q1RkWpKEIIzH8AfZs6iQCA

[17]http://www.eurocities.eu/eurocities/allcontent/Amsterdam-region-Rijeka-and-Valencia-finalists-for-the-2016-GDC-Award-Promoting-open-and-interoperable-solutions-WSPO-AHRKGT

[18]http://www.eurocities.eu/eurocities/allcontent/Amsterdam-region-Rijeka-and-Valencia-finalists-for-the-2016-GDC-Award-Promoting-open-and-interoperable-solutions-WSPO-AHRKGT

[19] https://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/duurzaam-amsterdam/publicaties-duurzaam/amsterdam-circulair-1/

[20]http://smartcityhub.com/collaborative-city/smart-building-the-long-way-to-a-circular-economy/

[21]https://wp.me/p32hqY-1Ei

[22]http://smartcityhub.com/governance-economy/does-smartification-keep-de-urbanization-at-arms-length/

[23]Duncan McLaren & Julian Agyeman: Sharing Cities: A case for truly smart and sustainable cities, MIT Press, Cambridge Mass. 2015

[24]http://smartcityhub.com/technology-innnovation/beyond-the-smart-city/

Inclusieve ontwikkeling; iedereen wordt er beter van!

Het bruto nationaal product zegt weinig over de kwaliteit van het leven in een land en het geluk van zijn bewoners. De inclusieve ontwikkeling-index moet daarin verandering brengen

graphic-recorder-2

Politici en economen staren zich al jaren blind op de groei van het bruto nationaal product. Het bruto nationaal product zegt namelijk niets over de aard van de verdiensten, hoe ze tot stand gekomen zijn en aan wie ze ten goede komen. Economische groei is daarom geen indicatie van de kwaliteit van de samenleving en het geluk van haar bewoners.

Als het aan het World Economic Forum ligt, zal in de toekomst niet langer het bruto nationaal product de basis zijn voor de vergelijking van landen maar de Inclusive Development Index (ID-index)[1].

De Inclusieve development Index (IDI) van het WEF

De IDI brengt zowel het economisch potentieel van een land in kaart als de bijdrage daarvan aan de levensomstandigheden voor de bevolking. De berekening van ID-index is gebaseerd op drie pijlers die elk bestaan uit vier indicatoren[2]. De score van elke indicator varieert van 1 – 7.

screenshot 2
Pijlers Inclusive Development Index (WEF)

De inzet het WEF op dit gebied verdient alle lof. Toch valt er op de aanpak het nodige aan te merken. Het bruto nationaal product is nog steeds een integraal onderdeel van inclusieve ontwikkeling. Andere indicatoren, zoals arbeidsproductiviteit, levensverwachting, werkgelegenheid en modaal inkomen zijn afhankelijk van het bruto nationaal product. Rijke landen scoren hierdoor bij voorbaat hoog op de IDI.

Het WEF zou, alvorens aan het rekenen te slaan, langer stil moeten staan bij de vraag naar de essentie van inclusieve ontwikkeling. Als op die vraag een antwoord is gekregen dat voldoende draagvlak heeft, kan een model worden gemaakt en een aantal indicatoren worden gezocht. Pas dan is het tijd om data te verzamelen, kan er worden gerekend en kunnen landen desgewenst worden vergeleken.

Ik wil me geenszins meten met het WEF, laat staan dat ik beschik over de middelen van deze organisatie om gecompliceerde berekeningen te maken. In het navolgende geef ik daarom een voorzichtige aanzet voor een beschrijving van inclusieve ontwikkeling en ik voer daarmee een – eveneens voorzichtige – berekening uit.

Inclusieve ontwikkeling: vier kernwaarden

Als vertrekpunt bij de beantwoording van de vraag wat inclusieve ontwikkeling is, heb ik een lijst gemaakt van zo maar wat zaken waarover mensen zich zorgen maken en die de kwaliteit van hun leven beïnvloeden.

  • Kom ik rond met mijn inkomen?
  • Vind ik een betaalbaar huis?
  • Is er nog werk voor de kinderen?
  • Is de lucht die ik adem nog gezond?
  • Waarom is mijn leidinggevende zo onredelijk?
  • Wie zorgt er straks voor mijn moeder?
  • Kan ik vertrouwen wat ik eet?
  • Komt er oorlog?
  • Vind mijn kind het leuk om naar school te gaan
  • Blijft het gezellig in de buurt?
  • Wie kan ik nog vertrouwen?
  • Mag ik nog wel zeggen wat ik denk?
  • Is het nog wel veilig in ons land?
  • Hoe gaat het met het milieu?
  • Waarom zijn topmanagers van die schrapers?

Deze zorgen duiden erop dat een aantal kernwaarden onvoldoende wordt gerealiseerd. Dit doet afbreuk aan de kwaliteit van het leven in een land en het geluk van zijn bewoners. Het gaat om de volgende waarden:

Duurzame welvaart: Vrijwel alle mensen vinden het plezierig om voldoende inkomen te hebben. Maar als ze zich ervan bewust worden dat dit inkomen deels het gevolg is van roofbouw op de aarde, wordt dit plezier – althans voor een aantal mensen – bedorven. Inkomen zonder nasmaak heeft uiteindelijk toch de voorkeur.

Welzijn: Voorzieningen als huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg zijn onmisbaar. Maar hun beschikbaarheid alleen, bijvoorbeeld het feit dat iedereen naar school kan, is niet voldoende. Jij en je kinderen moeten ook het gevoel hebben dat het onderwijs aansluit bij je behoeften, je persoonlijk helpt en dat het er plezierig toeven is. Dat het geen leerfabriek is en bijdraagt aan je persoonlijke ontplooiing. Dat geldt ook voor alle andere ‘welzijnsvoorzieningen’.

Rechtvaardigheid: Een gevoel van rechtvaardigheid is onlosmakelijk verbonden aan de manier waarop we met anderen samenleven. Het gaat dan bijvoorbeeld niet meer om wat je verdient, maar ook om het feit dat je even veel verdient als mensen die hetzelfde werk doen en dat even goed doen. Ook zijn de redenen waarom sommige mensen aanzienlijk meer verdienen dan anderen lang niet duidelijk, laat staan te verdedigen.

Ik heb de neiging om aan dit rijtje een vierde kernwaarde toe te voegen:

Digitale intelligentie: Informatisering is behalve een middel bij de realisering van de andere kernwaarden ook een waarde op zich. ICT voegt namelijk een nieuwe dimensie toe aan menselijke creativiteit en inventiviteit en kan de kwaliteit van ons leven aanzienlijk verbeteren. Maar als machthebbers zich ervan meester maken zijn de gevolgen niet te overzien. Digitale intelligentie vraagt dus om een sterk ethisch bewustzijn.

Inclusive growthIk spreek van inclusieve ontwikkeling als een samenleving bovenstaande kernwaarden elk jaar merkbaar beter realiseert en daarmee de kwaliteit van het leven verbetert. Daarbij kan ook materiële welvaart horen, zeker voor wie op dit gebied in een achterstandsituatie zit. Maar het kan ook zijn dat de producten die je koopt beter worden of dat de dienstverlening beter bij je behoeften aansluit.  Je kunt ook stellen dat de samenleving dan steeds meer mogelijkheden schept voor mensen om zich gelukkig te voelen.

 

Het onderstaande kader bevat een nadere aanduiding van de bovenstaande kernwaarden.

screenshot

Naar een aangepaste index van inclusieve ontwikkeling

screenshot 4Ik heb op basis van bovenstaande beschrijving een proeve gemaakt van een alternatieve index van inclusieve ontwikkeling. Deze bestaat vooralsnog uit slechts een indicator voor elk van de vier kernwaarden. Er zijn uiteraard meer indicatoren nodig voor een valide resultaat. Aan het einde van deze post licht ik de berekeningswijze toe. Bij de berekening heb ik geput uit de schat van gegevens die het WEF heeft verzameld.

Het resultaat van mijn berekening is te vinden in de kolom IDI nieuw in onderstaande tabel. Ik benadruk dat de aangegeven scores alleen geldig zijn gegeven de gekozen indicatoren en hun beperkte operationalisering.

De kolom IDI verwijst naar de index berekend door het WEF. De kolom BNP/c verwijst naar het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking.

De onderstaande tabel beperkt zich tot de 30 meest ontwikkelde landen. Daarnaast onderscheidt het WEF nog drie andere groepen van landen waarop ik mijn alternatieve wijze van berekening vooralsnog niet heb ‘losgelaten’.

screenshot 3
De inclusieve ontwikkelingsindex (nieuw)

Uit bovenstaande tabel blijkt een ruwe driedeling: In de hoogst scorende groep zijn landen van NW Europa sterk vertegenwoordigd. Dat gold in iets mindere mate ook al voor de oorspronkelijke berekening van de IDI. De middengroep bevat overwegend welvarende landen buiten Europa, met de VS als hekkensluiter. De derde en laagst scorende groep bestaat overwegend uit landen in ZO Europa. De tweedeling binnen Europa blijkt hiermee opnieuw overduidelijk.

De landen die tot de eerste groep behoren, behalen een hoge score op duurzame welvaart vooral dankzij een verhoudingsgewijs lage CO2-emissie. Dit laatste geldt niet voor Nederland!

Opvallend is dat Estland, waarover de laatste jaren hoog wordt opgegeven, over de hele linie slecht scoort. Ook Luxemburg, dat over het algemeen hoog scoort, komt in de ‘alternatieve’ berekening van inclusieve ontwikkeling naar verhouding slecht tevoorschijn.

images-3

Deze blogpost wil bijdragen aan de discussie over de waarden achter inclusieve ontwikkeling en  beleid dat deze wil stimuleren. Ik heb vier kernwaarden onderscheiden: Duurzame welvaart, rechtvaardigheid, welzijn en digitale intelligentie. De berekening van een index is van ondergeschikt belang, zeker vanwege de vereenvoudigde manier waarop ik dat heb gedaan. Wat telt, is de vraag of de genoemde kernwaarden inderdaad de pijlers zijn van inclusieve ontwikkeling en zo ja, wat elk van deze pijlers dan precies inhoud. Pas daarna kan er serieus worden gerekend.

Berekeningswijze

Voor elk van de vier indicatoren zijn twee bestaande indicatoren uit de berekening van de IDI door het WEF gebruikt. Een daarvan steeds als teller (bijvoorbeeld bnp/c), de ander als noemer (bijvoorbeeld CO2-emissie/c). Dit leverde voor elk land vier scores op, waarvan het gemiddelde is berekend (zie tabel). Bij de berekening van deze scores is aan de zes landen die op de oorspronkelijke IDI per indicator het hoogst scoren het cijfer 5 toegekend. Het volgende zestal kreeg de score 4 en zo verder tot 1. Bijvoorbeeld Noorwegen dankt de score 5,0 voor duurzame welvaart aan het feit dat het land behoort tot de zes landen met het hoogste bnp/c (teller score: 5) en de zes landen met de laagste CO2-emissie/c (noemer score 1). Met deze aanpak wilde ik misplaatste exactheid voorkomen.

[1] Het Inclusive growth and Development Report 2017 kan hier worden gedownload. Via deze website kunnen uitgebreide landenprofielen worden aangemaakt.: http://reports.weforum.org/inclusive-growth-and-development-report-2017/

[2] Zie pagina 102 voor een exacte beschrijving van de berekeningswijze per indicator

[3] De healthy life expectancy is een nieuwe maatstaf voor levensverwachting minus de tijd waaraan wordt geleden aan ziekten of verwondingen

[4] Het deel van de bevolking ouder dan 15 jaar dat een betaalde baan heeft

[5] De Gini-coëfficienten meten de mate van inkomens- en vermogensongelijkheid. Hoe hoger, des te meer ongelijkheid.

[6] Voor welvarende landen wordt hierbij uitgegaan van een gezinsinkomen dat lager is dan de helft van het modale inkomen

[7] Het betreft hier de totale nationale besparingen, plus de investeringen in onderwijs minus het verbruik van  grondstoffen en de schade door vervuiling (met uitzondering van de schade veroorzaakt door CO2)

[8] Dit betreft de hoeveelheid CO2 die vrijkomt in verhouding tot een eenheid bruto nationaal product

[9] De omvang van de totale bevolking ten opzichte van de bevolking tussen 15 – 64 jaar

De komende energie’revolutie’ in Amsterdam

De beoogde vermindering van de CO2-uistoot op 0 in 2014 betekent voor Amsterdam een tot dusver ongekende stedenbouwkundige ingreep en een investering van miljarden euro

capture-decran-2018-02-21-a-08-32-07

Amsterdam heeft besloten de CO2-uitstoot in 2040 terug te brengen tot nul. De vraag is hoe dat kan en wat de gevolgen zijn voor de – vaak monumentale – gebouwen en huizen en het leven van mensen.

Op 15 maart is een voorlopig antwoord op deze vraag gegeven tijdens een bijeenkomst in Pakhuis de Zwijger waar de routekaart voor energietransformatie voor Amsterdam werd gepresenteerd. Deze routekaart is ontwikkeld door professor Andy van den Dobbelsteen (TU Delft) en zijn team.

Andy van den DobbelsteenDe presentatie is een mijlpaal in het City-zen project. Dit project is geïnitieerd door Amsterdam, samen met de stad Grenoble. Naast de ontwikkeling van deze routekaart zal het project ook jaarlijks 35.000 tCO2e besparen, 76.000 m2 woning aanpassen en 10.000 woningen verbinden met een smart grid.

City-zen is de ingenieuze afkorting van ‘City z(ero carbon)en(ergy)’. De naam benadrukt ook de noodzaak van het ontwikkelen van plannen niet alleen voor burgers, maar ook met en gedeeltelijk door hen, of zoals Annelies van der Stoep, projectmanager energietransformatie zegt: De rol van burgers in een slimme (energie) stad verandert. Ze zijn niet alleen burgers of consumenten, maar produceren ook – en in de nabije toekomst handel – hun eigen lokale en duurzame energie. Behalve burgers, zijn veel bedrijven en organisaties ook betrokken[1].

Hieronder verwijs ik naar de hoofdlijnen van de routekaart en ik beschrijf enkele lopende projecten die representatief zijn voor wat de toekomst gaat brengen.

De gemeente Amsterdam kan niet zelf alle duurzame energie kan produceren die in 2040 nodig is, maar de metropoolregio  kan dat wel wel.

De vergroening van het elektriciteitsnetwerk

Amsterdam heeft in de eerste plaats nieuwe elektriciteitsbronnen nodig ter vervanging van aardgas en voor de snelgroeiende vraag voor verkeer en vervoer. Er zullen ongeveer 146 grote windturbines moeten worden gebouwd; slechts voor vier daarvan is plaats binnen de gemeente Amsterdam zelf. Vanaf nu moeten er elk jaar 140.000 m2 zonnepanelen worden geïnstalleerd. Dit betekent 16 huis(equivalenten) per dag gedurende 22 opeenvolgende jaren.  Met huisequivalenten worden woonhuizen en alle overige gebouwen, inclusief bedrijven, bedoeld.

Een enorm warmwaternet

Om huizen, kantoren en fabrieken van warm water te voorzien, moeten er elk jaar 26.000 huisequivalenten worden aangesloten op een HT-warmwaternet (hete temperatuur; 95 graden Celsius), wat neerkomt op de aanleg van 75 km extra warmwaterleiding per jaar. Om nog maar te zwijgen van de extra districtsenergiecentrales die moeten worden gebouwd. Deze zullen gebruik gaan maken van uiteenlopende soorten duurzame energiebronnen (aarde, water, lucht). Voor een kleiner aantal woningen is een MT-warmwaternet (medium temperatuur; 65 graden Celsius) voldoende. Voor huizen die hun verwarmingssysteem kunnen aanpassen aan water van 35 graden Celsius, kunnen (hybride) warmtepompen worden ingezet. Dit kan lokaal worden geregeld.

capture-decran-2016-10-18-a-15-34-23

Grote verschillen tussen buurten

De mix van alle in te zetten warmtesystemen staat ​​nog open. De opties zijn de aansluiting van huizen en gebouwen op ‘groen’ (bio)gas, dat overigens slechts in beperkte mate te produceren is, het HT-warmwaternet, het MT-warmwaternet, levering van uitsluitend elektriciteit en/of het zelf produceren van warm water. In de eerstgenoemde gevallen zijn hoge investeringen nodig voor de bouw van nieuwe (districts)energiecentrales, de aanleg van pijpleidingen en wellicht van een nieuwe gasfabriek. Daar staat tegenover dat in huizen en gebouwen geen of slechts beperkte aanpassingen nodig zijn. Als huizen en gebouwen voor hun eigen warmwatervoorziening moeten gaan zorgen, is in de regel een nieuw verwarmingssysteem nodig dat werkt op basis van water van lage temperatuur. Huizen met uitsluitend een elektriciteitsaansluiting zullen zwaarder gezekerd moeten worden, wat ook de nodige aanpassingen vergt en de energierekening zal hoog zijn.

Alle huizen of gebouwen die daarvoor geschikt zijn worden voorzien van zonnepanelen.

De te kiezen mix zal per buurt verschillen.  De mogelijkheden tot renovatie van de vele monumentale panden In het centrum van de stad zijn beperkt, zelfs bij een minder stringent beleid van Monumentenzorg. Daarom is de levering (en productie) van ‘groen’ gas in dit gebied waarschijnlijk onvermijdelijk. In nieuwere delen van de stad zal renovatie goedkoper zijn en is er meer ruimte voor de aanleg van nieuwe warmtenetten en van zonnepanelen.

De transformatie is al begonnen

De pijlers waarop het masterplan is gebouwd zijn al zichtbaar in de projecten die City-zen de afgelopen jaren heeft geïnitieerd. Veel projecten zijn gericht op het CO2-vrij maken van het elektriciteitsnet. Andere projecten hebben betrekking op de duurzame productie van warm (en koud) water. Hieronder beperk ik me tot projecten die gericht zijn op de decentrale productie en de distributie van elektriciteit. In een volgende post komt de productie van warm en koud water in districtsenergie-centrales aan de orde.

De virtuele krachtcentrale

screenshot 5Partners van City-zen Alliander, Energy Exchange Enablers (EXE) en Greenspread hebben een virtuele krachtcentrale opgezet in de Nieuw-West[2]. Dit is een online platform dat de productie en het verbruik van zonne-energie bundelt. Het overschot wordt opgeslagen in batterijen in de huizen van de deelnemers. Vernieuwend is de handel in opgeslagen energie op de groothandelsmarkt. Zo wordt energie verkocht als de prijs hoog is en worden de accu’s (behalve door de zon) opgeladen met energie als de prijs laag is. Een van de vragen die moeten worden beantwoord, is of de lokale accu’s het stroomnet tijdens piekperioden kunnen ontlasten.

Een korte video illustreert het virtuele krachtcentraleproject en geeft enkele aanvullende technische details.

De Amsterdam virtuele krachtcentrale is bekroond met de Green Digital Charter Award 2017. De jury prees het project omdat deze vorm van energietransformatie de bewoners centraal stelt en omdat het gemakkelijk kan worden overgenomen door andere steden.

Een bijkomend project maakt het mogelijk dat ook accu’s van elektrische auto’s elektriciteit kunnen leveren aan het elektriciteitsnet in plaats van er alleen elektriciteit aan te onttrekken[3].

Renovatie van woningen

De geleidelijke afbouw van de levering van aardgas en de verwachte groei van het aantal elektrische auto’s zal de behoefte aan elektriciteit sterk doen toenemen. Als gevolg hiervan heeft City-zen projecten opgestart met als doel woningen (bijna) energieneutraal te maken. Een van de voorbeelden is de aanpassing door woningcorporatie Eigen Haard van honderden wooneenheden die typerend zijn voor de naoorlogse periode, ontworpen door de Engelse ingenieur Airey[4]. Deze huizen moesten erg snel gebouwd worden en daarom werden prefab elementen gebruikt.

UnknownDe binnenste spouwmuur werd weggehaald, waardoor een laag isolatie achter het betonskelet kon worden geplaatst. Aan de buitenkant werden goed geïsoleerde panelen bevestigd en kunststoffen kozijnen met dubbel glas vervangen hun tochtige metalen voorgangers. Voor elk huishouden was ruimte op het dak voor 6 zonnepanelen. Andere woningbouwcorporaties hebben de principes achter het project overgenomen.  Gedetailleerde metingen van het energieverbruik voor en na de renovatie tonen een energiebesparing van 71% aan, een veelbelovend resultaat, al zijn de woningen vooralsnog aangesloten op het gasnet[5].

Op weg naar een smart grid

De nieuwe vorm van elektriciteitsproductie, waarbij huishoudens en kantoren in steeds grotere mate zelf ook energie leveren, is alleen mogelijk dankzij digitale technologie.  Daarom is er sprake van een smart grid dat 10.000 woningen in Nieuw-West gaat bedienen[6]. Het is uitgerust met computer- en sensortechnologie op de belangrijkste knooppunten en met ‘slimme meters’ in de woningen.

Een vergelijkbaar project, VivaCité, is in ontwikkeling in Grenoble[7]. Dit project omvat de ontwikkeling van een experimenteel platform voor gezamenlijk en direct beheer van energieproductie en -distributie. De gegevens zijn niet alleen beschikbaar voor medewerkers van elektriciteitsbedrijven maar ook voor bewoners van huizen (zie afbeelding beneden)  en de beheerders van de gebouwen.

screenshot 3De potentiële voordelen van het smart grid, die in beide projecten worden getest, zijn:

  • Continue bewaking van stroom en spanning  vanaf een centrale locatie;
  • Stroomuitval sneller oplossen en mogelijk zelfs volledig voorkomen;
  • Evaluatie van de impact van massaal gebruik van zonnecellen, elektrische voertuigen, warmtepompen en accu’s in huizen.
  • Consumenten direct informeren over de handelsprijzen van energie, zodat ze kunnen beslissen om energie te vervoeren, op te slaan of te verhandelen.
  • Producenten van elektriciteit informeren over de daadwerkelijke vraag naar energie, waardoor ze extra capaciteit kunnen inzetten.

Digitale technologie is onmisbaar om het nieuwe, meer gecompliceerde netwerk te ondersteunen en biedt tegelijkertijd gebruikers gedetailleerd inzicht in de zelf opgewekte energie en het verbruik.

Samenwerking centraal

De volgende uitspraak van Mirko van Vliet, medewerker van Amsterdam Economic Board, is behartigenswaardig met het oog op wat Amsterdam en andere steden te wachten staat[8]: Uiteindelijk gaat het niet alleen om de optelsom van projecten die duurzaam zijn. De sleutel tot de ontwikkeling van een duurzame stad is om verschillende belanghebbenden bij elkaar te brengen, praktijken te delen en integrale oplossingen te vinden die verschillende groepen vandaag ten goede komen en toekomstige problemen voorkomen.

Dit is een treffende beschrijving van de kracht van City-zen of meer in het algemeen van de Amsterdamse benadering van de energietransformatie nu en in de toekomst.

[1] http://www.cityzen-smartcity.eu/words-from-local-coordinators/

[2] http://www.cityzen-smartcity.eu/ressources/smart-grids/virtual-power-plant/

[3] http://www.cityzen-smartcity.eu/ressources/smart-grids/vehicle2grid/

[4] http://www.cityzen-smartcity.eu/how-to-make-a-monumental-post-war-building-futureproof-housing-cooperation-eigen-haard-took-up-the-challenge-successfully/

[5] http://www.cityzen-smartcity.eu/lets-check-is-the-energy-use-of-our-renovated-buildings-really-improving/

[6] http://www.cityzen-smartcity.eu/end-2-end-smartification/

[7] http://www.cityzen-smartcity.eu/ressources/smart-grids/vivacity-1st-collaborative-energy-data-management-programme-by-geg/

[8] http://www.cityzen-smartcity.eu/three-lessons-from-City-zen-in-amsterdam-new-west-column-by-mirko-van-vliet/

Kunnen steden het Parijse klimaatakkoord redden?

De besturen van de grote steden (C40) streven wereldwijd naar een proportionele bijdrage aan de vermindering van de uitstoot van CO2. Deze samenvatting van drie strategische rapporten van C40 beschrijft hoe ingrijpend de daarvoor vereiste maatregelen zijn.

screenshot 2De C40 Cities Climate Leadership Group bestaat al meer dan 12 jaar en vertegenwoordigt 96 van ’s werelds grootste steden, waaronder Amsterdam en Rotterdam, met samen ruim 650 miljoen inwoners. De groep doet er alles aan om ervoor te zorgen dat deze steden een evenredige bijdrage leveren aan het verdrag van Parijs. Dit verplicht de ondertekenaars om de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde ten opzichte van het pre-industriële niveau beneden 2°C te houden en bovendien er naar te streven dat de temperatuurstijging tot 1,5°C beperkt blijft. Een ingenieuze formulering die in wezen de weg opent naar twee scenario’s.

C40 heeft drie solide rapporten gepubliceerd – samen met Arup en McKinsey – die een routekaart bieden naar de voornoemde doelen, bij voorkeur het traject van 1,5°C.

Het eerste rapport is Climate Action in Megacities 3.0 (december 2015), een verslag van de resultaten van de klimaatacties van C40-steden in het decennium voor het verdrag van Parijs[1]. De tweede studie Deadline 2020: How cities will get the job done[2] (december 2016) beschrijft de noodzakelijke acties in de periode 2017 – 2020 (december 2016).Het derde rapport Focused acceleration: A strategic approach to climate action in cities to 2030[3] (november 2017) benadrukt de noodzaak van meer focus en tempo na 2020.

Deze rapporten tonen aan voor welke uitdaging het verdrag van Parijs ons plaatst. Ze zijn een rijke bron van informatie en inspiratie voor iedereen die betrokken is bij het stedelijk energiebeleid. Deze post vat de hoofdzaken van de drie rapporten samen.

1 De wereld is al in de gevarenzone

De opwarming van de aarde is een rechtstreeks gevolg van de uitstoot van meer CO2 dan de kritieke hoeveelheid van 350 ppm (parts per million). Op dit moment is het emissieniveau gemiddeld 400 ppm. De gemiddelde temperatuur op aarde is al met 1°C gestegen ten opzichte van het pre-industrieel niveau. Het onderstaande schema geeft de belangrijkste bronnen van stedelijke uitstoot weer: gebouwen, transport en afval.

screenshot 14

2 Groei van CO2-emissies bij ‘business-as-usual’

Zonder verdere klimaatacties dan die welke tot 2015 genomen zijn, zal de uitstoot in de C40-steden in de 21e eeuw zevenmaal hoger komen te liggen dan het huidige niveau.

screenshot 13

3 Het broeikaseffect

Op dit moment nemen vertegenwoordigers van C40-steden al klimaatveranderingen waar. De onderstaande grafiek geeft wat die veranderingen inhouden.

screenshot 17

Steden zien diverse gevaren toenemen. Extreme temperaturen en overstromingen vormen samen 63% van alle wereldwijd gerapporteerde gevaren. Noord-Amerikaanse steden ervaren meer extreme temperaturen (40%) dan elders. Europese steden rapporteren vooral de toegenomen kans op overstromingen (30%). Het gevaar van aardverschuivingen gaat vooral op voor Latijns-Amerikaanse steden (62%). Droogte werd vooral gerapporteerd door Noord-Amerikaanse of Europese steden (63%).

screenshot 5

Naar schatting worden in 2050 in het business-as-usual scenario 1,3 miljard mensen en activa ter waarde van $ 158 biljoen getroffen door rampen die gerelateerd zijn aan de opwarming van de aarde.

Naast inspanningen om de koolstofemissie te verminderen, verbindt het verdrag van Parijs de ondertekenaars tevens om het gezamenlijke aanpassingsvermogen te vergroten en de kwetsbaarheid voor klimaatverandering te verminderen.

4 Géén CO2-emissie meer na 2050

Onderstaande grafiek toont zowel verwachte groei van de CO2-uitstoot zonder verdere klimaatacties (BAU, ‘business as usual’) als de geleidelijk vermindering ervan als gevolg van vastberaden beleid. Zie ook sectie 11 hieronder.

screenshot 8

De komende vier jaren zullen bepalend zijn voor de haalbaarheid van de bijdrage van ’s werelds grootste steden aan de realisering van de klimaatdoelen. De emissie van de C40-steden wereldwijd mag tot 2020 gemiddeld nog met 5% stijgen in plaats van 35% in het business-as-usual scenario. Dit komt neer op een vermindering van de emissie met 0,7 GtCO2e, wat vanaf nu een accumulatieve besparing vanaf 1.9 GtCO2e betekent.

Het verdrag van Parijs hield de deur open voor een riskanter traject van 2°C, dat tot 2030 samenvalt met het traject van 1,5°C. Bij een traject van 2°C wordt de doelstelling van geen verdere emissies na 2050 niet gerealiseerd.

5 Het emissiebudget van de C40

In 2015 bedroeg de wereldwijde emissie 47 GtCO2e. Op het traject van 1,5°C is er tot 2100 (in feite 2050) nog plaats voor een uitstoot van 387 GtCO2e. In 2015 bedroeg de uitstoot van de C40-steden 2,4 GtCO2e. Het aandeel van de C40 steden in het resterende C40-budget is dus 22 GtCO2e.

Op het traject van 1,5°C moet de gemiddelde emissie per inwoner in C40-steden dalen van meer dan 5 tCO2e per capita nu naar 2,9 tCO2e per capita in 2030.

Op een traject van 2°C is het budget van de C40-steden tot 2100 67 GtCO2e.

screenshot 0

6 Negatieve emissie

Het traject van 1,5°C leidt tot een emissieniveau van nul tegen 2050 maar tot 2100 moet worden doorgegaan met negatieve emissie.

Een netto emissieniveau van 0 in 2050 betekent immers niet dat alle CO2 uit de dampkring is verdwenen.

Het is bovendien maar zeer de vraag of we binnen de gebudgetteerde 22 GtCO2e blijven. Daarom is het noodzakelijk om op de kortst mogelijke termijn negatieve emissie te bevorderen. Het afvangen en opslaan van CO2 is nu nog niet op grote schaal mogelijk; een reeks negatieve emissietechnologieën wordt momenteel wetenschappelijk onderzocht en geëvalueerd. We kunnen ook extra emissierechten kopen, bijvoorbeeld door grootschalige bosaanplant te financieren in streken die in het verleden veel van ontbossing te lijden hebben gehad.

Als negatieve emissies ongewenst wordt geacht of niet mogelijk blijken, dan moet het niveau van een netto nul-emissie in C40-steden al in 2030 bereikt worden, bij vasthouden aan een maximale temperatuurstijging van 1,5°C. Naar verwachting is ook dan in 2050 alle COuit de dampkring verdwenen. Je hoeft geen pessimist te zijn om dit traject als onuitvoerbaar te beschouwen.

7 Bijdrage van steden kan variëren

Steden in landen met een bruto nationaal product van meer dan $15.000 per hoofd van de bevolking en met een hoge CO2-uitstoot moeten de grootste besparingen realiseren tussen nu en 2020. Andere welvarende steden waar de emissie minder is, moeten hun emissie eveneens vanaf nu verminderen, maar de daling van de CO2-uitstoot kan over een wat langere periode worden uitgesmeerd. Steden in opkomende landen mogen de CO2-uitstoot eerst nog wat laten toenemen en later met de vermindering starten. Hoeveel later hangt af van de mate van vervuiling.

screenshot 12

screenshot 10

8  Afname van emissies door gerichte acties

De C40-steden volgen een strategie van gerichte klimaatacties om de gevolgen van klimaatverandering te verminderen (mitigeren) en op te vangen (aanpassen). Tussen 2005 en 2016 zijn bijna 11.000 unieke acties gestart met betrekking tot aanpassing, gebouwen, ontwikkeling op gemeenschapsniveau, energievoorziening, financiën, voedsel en landbouw, openbaar vervoer, straatverlichting, particulier vervoer, afval en water. In 2015 werd 30% van de klimaatacties uitgevoerd in het kader van samenwerking met andere steden, voornamelijk C40-steden. Het Green Digital Charter verzamelde 24 casestudy’s in een boekje[4] om deze projecten te illustreren.

http://online.anyflip.com/zerr/dbmk/mobile/index.html

Dit boekje illustreert de creativiteit van de klimaatacties maar ook hun beperkte schaal. De projecten zijn goede voorbeelden van de inzet van digitale oplossingen om de ecologische voetafdruk te verkleinen en de levenskwaliteit van hun burgers te verbeteren.

In de periode 2017 – 2020 zouden nog eens 14.000 (!) acties van vergelijkbare omvang moeten starten. Een alternatief is minder maar omvangrijkere acties.

9 Op weg naar een gerichte versnelling

De meeste (54%) acties die tot nu toe zijn gestart hebben minder dan $ 1 miljoen gekost. Aan de andere kant is in met een op de vier acties een bedrag van meer dan $ 10 miljoen gemoeid.  Behalve de kleinschaligheid van de meerderheid van de acties, zijn deze verspreid over een groot aantal thema’s.

Doorgaan op deze weg levert 20 tot 50 procent minder emissie op tot 2030 dan vereist om de doelstelling van 1,5 °C te halen.

In een zeer recent rapport adviseert McKinsey steden over te schakelen op een strategie van gerichte versnelling binnen 12 actiegebieden, die behoren tot de volgende vier groepen:

  • Decarbonisering van het elektriciteitsnet;
  • Optimaliseren van energie-efficiëntie in gebouwen;
  • Radicale veranderingen in het mobiliteitspatroon en dus de stedenbouw;
  • Verbetering van afvalbeheer.

De onderstaande grafiek bevat een korte beschrijving van elk van de vier groepen en de 12 actiegebieden.

Afbeelding15a

10 De aanpak verschilt per type stad

De wegen die steden moeten volgen om hun CO2-uitstoot te reduceren en te beëindigen hangt niet alleen af de omvang van de huidige emissies en het inkomen van de bewoners (zie sectie 7), maar ook van de dichtheid van de bebouwing, hun omvang en mix aan beschikbare alternatieve hulpbronnen. Daarom zijn er verschillende scenario’s gemodelleerd voor zes typen steden. Ter illustratie staan hieronder twee scenario’s weergegeven. De andere kunnen worden geraadpleegd in het rapport Focused acceleration: A strategic approach to climate action in cities to 2030[5]

Afbeelding16a

11 De invloed van de gemeentelijke overheid is niet onbeperkt

De gemeentelijke overheid kan zelf ruim 50 procent realiseren van de vermindering van de emissie om een ​​traject van 1,5°C te realiseren, hetzij door hun eigen directe actie of door samenwerking met burgers, bedrijven in instellingen (‘climate actions’). Zie ook sectie 4, hierboven. Voor de andere 50% – decarbonisering van het elektriciteitsnet in het bijzonder – zijn ze afhankelijk van actoren buiten hun invloedssfeer, vooral elektriciteitsmaatschappijen en burgers die met een radicale uitbreiding van voorzieningen voor zonne- en windenergie moeten instemmen.

Vooral na 2030 zal de beschikbaarheid van ‘groene elektriciteit’ de belangrijkste bron van vermindering van de CO2-emissie zijn.

Een extra optie is actieve betrokkenheid van steden bij de opwekking van district energie, mogelijk in de vorm van publiek-privaat partnerschap[6]

screenshot 8

Een bijkomend probleem is dat het gebruik van elektriciteit sneller groeit dan verwacht, deels vanwege de torenhoge inzet van digitale apparatuur voor uiteenlopende toepassingen. De American Council for an Energy-Efficient Economy (ACEEE)  heeft onlangs haar City Energy Efficiency Scorecard gepubliceerd. In alle steden die om hun energiebeleid geprezen zijn, is het elektriciteitsgebruik gestegen: Los Angles (+3 procent); New York City (+1 procent); San Francisco (+1 procent); Boston (+2 procent); Denver (+3 procent); Austin (+5 procent); en D.C. (+1 procent)[7].

12 Investeringen

De verwezenlijking van een netto emissie-niveau van 1,5°C in 2050 vereist een investering ongeveer $50 tot $200 per bespaarde of opgeslagen ton CO2e. Overigens betekenen al deze maatregelen een wereldwijze economische impuls van $ 16,6 triljoen.

screenshot 7

Van 2016 tot 2050 moet elke C40-stad in Europa gemiddeld $10 miljard investeren om de ambitie van het verdrag van Parijs te realiseren. Dit is meer dan $1 triljoen aan investeringen in alle C40-steden. $375 miljard van deze investering is alleen al de komende vier jaar nodig.

13 Andere steden

Als alle wereldsteden met meer dan 100.000 inwoners de acties van de C40-steden navolgen zouden, dan bedraagt het cumulatieve effect daarvan 40% aan reductie van de  emissie die nodig is om de temperatuur onder 1,5°C graden te houden. Als gevolg daarvan is er een potentieel om wereldwijd 863 GtCO2e te besparen tegen 2050. De overige besparing moet komen van de industrie, de landbouw, het platteland en het transport en vervoer.

14 Samenvatting

De 2.4 GtCO2e-uitstoot van broeikasgassen door C40-steden in 2015 kan verzevenvoudigen bij het uitblijven van verdere beleidsombuigingen. Betrokkenheid bij een toekomst van 1,5°C vereist dat C40-steden de uitstoot beperken tot 22 GtCO2e tussen nu en 2100. Daarnaast moeten ze bijdragen aan wereldwijde negatieve emissie-inspanningen door 31 GtCO2e uit de atmosfeer verwijderen.

screenshot 6

Klimaatactie stelt C40-steden in staat in totaal iets meer dan 500 GtCO2e te besparen tegen 2100 ten opzichte van het business-as-usual traject. Van deze besparing hebben C40-steden zelf ruim 51 procent in eigen hand. Van deze 51 procent kunnen gemeentebesturen zelf 20% uitvoeren. De resterende 80 procent vereist samenwerking en partnerschap met andere lokale partijen, waaronder burgers niet in de laatste plaats. Voor het overige deel zijn zij afhankelijk van externe actoren, zoals elektriciteitsmaatschappijen.

Reflectie

Na het opzeggen door de president van de VS van het verdrag van Parijs, hebben veel steden in de VS en daarbuiten aangekondigd dat zij ervoor zullen zorgen dat de afgesproken klimaatdoelen alsnog worden behaald. Met name de C40-steden zijn vastbesloten om bij te dragen aan het welslagen van het verdrag van Parijs en ze hebben gedetailleerde plannen gemaakt om dienovereenkomstig te handelen.

De hiervoor getoonde cijfers maken duidelijk dat het 1,5°C-traject veel afbreukrisico heeft. Bijvoorbeeld, de technologie om negatieve emissie te realiseren is nog niet op grote schaal beschikbaar. Als alles meezit en alle steden ter wereld het voorbeeld van de C40 volgen, dan nog moet 60% van de CO2-reductie van elders komen.

Ik moet bekennen dat het bestuderen van de rapporten van de C40 mijn aanvankelijke optimisme over de rol van de wereldsteden heeft getemperd.

De afhankelijkheid van gemeentebesturen van partijen binnen de gemeenten als erbuiten bleek groter dan ik had gedacht.  Burgemeesters kunnen zoveel elektrische bussen kopen als ze willen, maar de impact van deze maatregel op de beperking van de CO2-uitstoot blijft beperkt als ze moeten rijden op grijze stroom. De overgang naar groene stroom valt grotendeels buiten de invloedssfeer van het stadsbestuur.

Ik concludeer dat het traject van 1,5°C alleen haalbaar is als alle partijen binnen een gemeente hechte afspraken maken en de burgers daarbij niet vergeten. Maar vooral ook als er op nationaal niveau hecht wordt samengewerkt tussen steden, landelijke overheid, industrie, energieproducenten en NGO’s. Ook de samenwerking in C40-verband levert een wezenlijke bijdrage.

Hoe dan ook, iedereen kan een voorbeeld nemen aan de C40-steden die al tien jaar gerichte klimaatacties initiëren en uit voeren.

[1] http://www.cam3.c40.org/images/C40ClimateActionInMegacities3.pdf

[2] http://www.c40.org/researches/deadline-2020

[3] https://www.mckinsey.com/~/media/McKinsey/Business%20Functions/Sustainability%20and%20Resource%20Productivity/Our%20Insights/A%20strategic%20approach%20to%20climate%20action%20in%20cities%20focused%20acceleration/Focused-acceleration.ashx

[4] http://bit.ly/2ngXXu4

[5] https://www.mckinsey.com/~/media/McKinsey/Business%20Functions/Sustainability%20and%20Resource%20Productivity/Our%20Insights/A%20strategic%20approach%20to%20climate%20action%20in%20cities%20focused%20acceleration/Focused-acceleration.ashx

[6] https://medium.com/sidewalk-talk/the-future-of-urban-sustainability-is-renewable-district-energy-1880c3377975

[7] https://www.greentechmedia.com/articles/read/hard-truths-about-city-failures-with-clean-energy#gs.cEhJV88

 

PlanIT Valley: De slimste stad die nooit gebouwd is

Deze blogpost gaat in op de ideeën die aan PlanIT Valley, een beoogde smart city in Portugal, ten grondslag lagen en waarom ze nooit is gebouwd.

The-emerald-city2
Emerald City

Het verleden kent veel stedelijke utopieën. Een recente is PlanIT Valley, een gedroomde ‘smart city’ in Portugal bij Porto. Mijn interesse was gewekt vanaf het eerste moment dat ik ervan hoorde, ondanks mijn scepsis tegenover ‘smart cities’ die uit het niets moeten verrijzen{1].  De mensen achter het plan – Steve Lewis in de eerste plaats – geloofden dat hun ‘Emerald City’ het verschil zou maken: neutrale gebouwen dankzij een uitgebreid sensornetwerk, lagere bouwkosten door nieuwe bouwtechnieken en autonome auto’s om duurzaam verkeer mogelijk te maken. Hun droom leek oprecht, in tegenstelling tot soortgelijke claims van grote technologiebedrijven als IBM, Cisco en Siemens[2], die in de eerste plaats voor het snelle geld gaan: Smart city play is a $36 billion business opportunity in de woorden van Cisco’s vice president of strategy Inder Sidhu[3].

Grootse visie

Steve Lewis (voormalig marketingmanager bij Microsoft) en Malcolm Hutchinson namen de moeilijke weg, die zeker niet zou leiden tot het snelle geld. Volgens hen hangt de haalbaarheid van een duurzame stad af van een geïntegreerde aanpak. Daartoe hebben ze in hun startup Living PlanIT een modulair software-platform ontworpen, het Urban Operating System (UOS). Het UOS verzamelt informatie afkomstig van sensoren en geeft deze door aan systemen die verlichting, verwarming, koeling, afvalverwerking en luchtbeheersing beheren. Deze systemen zouden door andere bedrijven gebouwd moeten worden[4]. Kijk hier voor het technische ontwerp[5].

Steve Lewis reisde de wereld rond om zijn ideeën uit te dragen en er steun voor te vinden. Uiteindelijk belandde hij in Portugal. Hier ontmoette hij Celso Ferreiro, de ambitieuze burgemeester van Parades, die met het idee rondliep om een ​​fabriek te openen voor de productie van elektrische auto’s (het was 2008!). In Lewis’ onbegrensde verbeeldingskracht werd dit idee al snel een ‘electric automotive city’ zoals Wolfsburg of beter nog een Portugese Silicon Valley. Het idee van een nieuwe stad, die uiteindelijk 250.000 inwoners moest tellen – genaamd PlanIT Valley – was geboren. De burgemeester van Parades was zeer coöperatief en bood bouwgrond aan tegen uiterst gunstige voorwaarden[6].

screenshot 6

Voor Steve Lewis was dit project een eenmalige kans om het UOS te testen en te verfijnen. Tientallen jonge en idealistische geeks sloten zich bij het bedrijf aan trokken in een leegstaand huis nabij een golfcomplex in de buurt van Parades. Hun inkomsten bestond uit aandelen in Living PlanIT, kost en inwoning. In deze zeer hechte gemeenschap werd hard gewerkt om het masterplan van ‘Emerald City’ te ontwikkelen, samen met de in Londen gevestigde Chief Technology Officer John Stenlake.

Samenwerking

Ondertussen bleef Steve Lewis overal ter wereld zijn denkbeelden verkondigen en steun zoeken voor de ontwikkeling van PlanIT Valley. Succes en teleurstelling wisselden elkaar daarbij in sneltreinvaart af. Autobouwer McLaren stelde controle- en datatechnologie beschikbaar, het bouwbedrijf BuroHappold was enthousiast over het idee en was bereid om de stad te bouwen als de financiering rond was. Het idee was dat de eerste bewoners zouden werken in R & D-centra van technologiebedrijven en Cisco toonde serieuze interesse. Een gespecialiseerde bank leende het geld om 1.670 hectare te verwerven, nodig om de eerste fase van de stad te ontwikkelen. Helaas was niemand bereid om de daarvoor vereiste 19 miljard dollar te investeren.

planit-valley

De ontwikkeling van het masterplan van PlanIT Valley en een werkend concept van het UOS kostte meer tijd dan verwacht, wat de partners frustreerde. In de tussentijd ruzieden de Portugese architect Pedro Ballonas met het bouwbedrijf BuroHappold over de uitvoerbaarheid van de plannen en het gebrek aan betrokkenheid van toekomstige bewoners. Toen het masterplan eindelijk klaar was, was het buitengewoon vaag en een businessplan ontbrak volledig.

In de visie van Lewis zouden de inkomsten moeten komen uit licenties voor het gebruik van het UOS. De belangstelling op de markt hiervoor was gering. Steden hadden weliswaar belangstelling voor het gebruik van technologie bij de aanpak van hun problemen, maar ze voelden niets voor de installatie van integrale systemen zoals de UOS. Sören Kvist, projectmanager bij Copenhagen Solutions Lab maakte duidelijk vooral geïnteresseerd te zijn in oplossingen voor specifieke problemen – vuilnis, straatverlichting, parkeren, wateroverlast, en zo voort – in plaats van in een groot, stedelijke software platform. Chris Roberts, adviseur van de deelgemeente Greenwich, was nog meer uitgesproken: We zijn alleen maar geïnteresseerd in ICT als daarmee het leven van de burgers kan worden verbeterd.

Kleine acties

Ondertussen raakte de Londense vestiging van Living PlanIT betrokken bij een aantal kleinschalige projecten waarbij het UOS deels zou kunnen worden ingezet. Het betrof de renovatie van London City Airport, een klein vliegveld voor zakelijke vluchten[7]. Samen met het Japanse technologiebedrijf Hitachi werd een nieuwe reizigerservaring ontworpen, uitgaande van de mogelijkheden van het UOS. Het restylen van een winkelcentrum in Birmingham was een ander project. Hier heeft het UOS gezorgd voor een integratie van het gebruik van de smartphone en fysiek winkelen door klanten gepersonaliseerde koopjes aan te bieden op het moment dat ze langs bepaalde winkels lopen. Rosemary Lokhorst, een medewerker van Living Planit, is in Almere[8] betrokken geweest bij een verlichtingsproject in samenwerking met Alliander, een Nederlands elektriciteitsbedrijf.

PlanIT_Valley_Image_BM_3

De Portugese ‘tak’ bleef het masterplan verfijnen, maar Steve Lewis werd er steeds meer van verdacht zijn strategie te hebben gewijzigd en zijn interesse in PlanIT Valley te hebben verloren. Veel van de teamleden vertrokken ontgoocheld. De vooruitzichten om PlanIT Valley te bouwen vervaagden geleidelijk.

Waarom PlanIT Valley nooit is gebouwd

In hun reeds vermelde boek, noemen Amy Edmondson en Susan Salter Reynolds drie voorwaarden die cruciaal zijn voor de realisatie van grootschalige projecten als het onderhavige: grootse visie, hechte samenwerking en kleine acties.

Grootse visie was nooit het probleem. Steve Lewis zei dat hij meer dan één miljoen ideeën per dag had. Hij faalde met betrekking tot de realisering van samenwerking. Hij is er niet in geslaagd een hecht team te creëren van bedrijven die de collectieve ambitie deelden en die over de middelen beschikten om deze te realiseren. Tegelijkertijd moet worden gezegd dat het smeden van zo’n team geen gemakkelijke opgave was. Alle betrokken partijen (IT, onroerend goed, bouw, financiën en overheid) leefden elk in hun eigen werelden, die vaak botsten. Zonder kleine acties zoals hierboven genoemd, zou Living PlanIT samen met de droom van de nieuwe stad zijn verdwenen.

Moet het falen van PlanIT Valley worden betreurd?

Ik ben hier niet zeker van. Het idee om met een living lab te experimenteren met het UOS leek me aantrekkelijk. Bovendien is PlanIT Valley niet gecorrumpeerd door het zoeken naar het snelle geld zoals grote technologiebedrijven.

362026_m644

In het concept van PlanIT Valley waren overwegingen met betrekking tot technologie en stedenbouw echter uit balans. In zijn pamflet ‘Against the smart city’ (2013), benadrukt Adam Greenfield dat no designer can anticipate at inception all the potential uses to which the things they create might be put. De meeste IT specialisten hebben zijns inziens geen benul van de complexiteit van steden. Ze behandelen deze als machines. De plannen van PlanIT Valley, en die van New Songdo eveneens, miskennen the collective insight we already possess regarding how urban space actually works. This is by supporting a lively mix of uses, putting a low threshold of commitment for any one activity leaving people reasonably free to pursue some objective wherever it seems to make the most sense for them to do so.

De aantrekkingskracht van een stad is het gevolg van een langdurig proces van organische groei fuelled by a broad variety of inhabitants with mostly unrecognizable desires, interest, power and money. In plaats daarvan snoefde de ontwikkelaar van New Songdo, Gale International, dat de bewoners van deze stad gelijktijdig zouden ervaren: the skyline vistas of New York, the strolling walks of Boston, the reflections of Venice, the kinetic energies of Wall Street, the pocket parks of London…the stunning impact of Sydney’s Opera House, the street scenes of Paris153 and Soho, the polish of Park Avenue. Met andere woorden, pure illusie.

Heden ten dage spreidt het idee van ‘smart cities’ – vanuit het niets opgebouwd – zich als een lopend vuur, vooral in India en China. Dit deels om tegemoet te komen aan de snelle groei van de stedelijke bevolking[9]. Ook Bill Gates heeft 25.000 hectare grond gekocht tussen Phoenix en Las Vegas, om zijn ‘Emerald city’ – Belmont – te bouwen, een stad voor 80.000 mensen. Op het eerste gezicht een ultieme kans voor Steve Lewis om alsnog zijn plannen te verwezenlijken.

Ik vraag me echter af of Steve Lewis nog steeds geïnteresseerd is, afgezien van ziekte die hem verhindert – laten we hopen tijdelijk – om zijn werk voort te zetten. Zoals ik herhaaldelijk heb benadrukt, kan ICT een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van toekomstige steden, maar niet op de manier van de meeste grote technologiebedrijven[10]. Steve Lewis gaf onlangs blijk van zijn fascinatie voor edgeless computing, een manier van IT-ondersteuning, waar burgers de controle hebben in plaats van gecontroleerd te worden. Een aantrekkelijk vooruitzicht, waarop ik zeker terugkom.

[1] Ik heb de rede van deze scepcis elders toegelicht: http://smartcityhub.com/technology-innnovation/smart-beyond-technology-push/

[2] http://smartcityhub.com/governance-economy/smart-city-smart-story/

[3] https://www.fastcompany.com/1684055/city-cloud-living-planit-redefines-cities-software

[4] http://www.urenio.org/2015/01/26/smart-city-strategy-planlt-valley-portugal/

[5] Deze publicatie gat dieper in op de technische details van het UOS: [5] http://www.urenio.org/2015/01/26/smart-city-strategy-planlt-valley-portugal/

[6] In hun boek Building the future doen Amy Edmondson en Susan Salter Reynolds op zeer leesbare wijze verslag van de ontwikkeling van PlanIT Valley: https://books.google.nl/books/about/Building_the_Future.html?id=PaErCwAAQBAJ&redir_esc=y

[7] http://living-planit.com/pdf/Hitachi_Next_Generation_Airport_Service_Planning_and_Designing_2014-06.pdf

[8] https://executive-people.nl/492292/almere-op-weg-naar-een-lsquo-smart-society-rsquo.html

[9] http://smartcityhub.com/governance-economy/indias-100-smart-cities-mission-is-flawed/

[10] http://smartcityhub.com/technology-innnovation/smart-beyond-technology-push/

Smart cities of resilient cities. Maakt het wat uit?

De begrippen smart city en resilient city hebben een verschillende achtergrond maar ze worden tegenwoordig als synoniemen gebruikt.

Wereldwijd leeft 55% van alle mensen in steden en hun aantal neemt snel toe. Steden bedekken 4% van het landoppervlak, gebruiken 67% van alle geproduceerde energie en zorgen voor 70% van alle broeikasgassen.

Steden zijn niet alleen de belangrijkste economische centra van de wereld, ook hun politieke macht groeit. Waarnemers geloven dat duurzaamheid eerder zal voortvloeien uit beleid van steden dan uit maatregelen van nationale overheden. Voor sommige landen een hele opluchting!

Om hun intenties duidelijk te maken, gebruiken veel steden adjectieven als smart, resilient, sustainable, sharing en meer.

Athene resilient city

Smart city

Een inventarisatie van wetenschappelijke artikelen leverde meer dan 30 verschillende definities op van smart city.[1] De definitie van Caragliu uit 2009 is het meest geciteerd: We believe a city to be smart when investments in human and social capital and traditional (transport) and modern (ICT) communication infrastructure fuel sustainable economic growth and a high quality of life, with a wise management of natural resources, through participatory governance.

screenshot 16

Resilient city

De eerste maal dat het begrip resilience (weerbaarheid) werd gebruikt in de context van stedelijke beleid dateert van 2002. Echter, pas in 2012 begon de frequentie van de zoekopdrachten in Google naar het begrip resilient city snel toe te nemen. In tegenstelling tot smart city is het aantal definities van resilient city beperkt. Steden die zich resilient noemen, zoals Rotterdam en Den Haag, claimen dat ze het vermogen van alle inwoners, bedrijven en instellingen om zich te ontwikkelen versterken, ook als deze worden blootgesteld aan chronische spanningen en acute schokken.

Voorbeelden van chronische spanningen zijn hoge werkloosheid, overbelast of inefficiënt openbaar vervoer, aanhoudend geweld en voedsel- en watertekort. Acute schokken zijn aardbevingen, overstromingen, uitbraken van ziekten en terrorististische aanslagen.

Oorsprong en ontwikkeling van de smart city en de resilient city

De begrippen smart city en resilient city hebben verschillende wortels.

Technologiebedrijven, zoals Cisco, IBM, Siemens en Philips zijn tijdens de economische crisis het begrip smart city gaan propageren als onderdeel van hun strategie om nieuwe markten te vinden en nieuwe klanten aan te trekken.

Het gebruik van het begrip resilient city is daarentegen bevorderd door internationale organisaties en samenwerkingsverbanden van steden en drukt de wil uit zich beter voor te bereiden op gevaren zoals de orkanen Katarina in de New Orleans regio (2005) en Sandy langs de oostkunst van Noord-Amerika (2012).

screenshot 8
De bij de 100 Resilient Cities Challenge aangesloten steden

Zoals blijkt uit de bovenstaande definitie, is het begrip gevaar inmiddels opgerekt naar externe bedreigingen in het algemeen, variërend van klimaatverandering en milieuvervuiling tot armoede en congestie.

Het begrip smart city is ook geëvolueerd. Elders heb ik een onderscheid gemaakt tussen smart cities 1.0, 2.0 en 3.0[2]. Deze typering wijst op de ontwikkeling van het denken over smart cities van de inzet van ICT als een instrument om de economische groei en het concurrentievermogen te versterken naar een brede en participatieve strategie gericht op de oplossing van problemen met betrekking tot milieu, sociale gelijkheid en versterking van sociaal kapitaal in het algemeen.

De 100 Resilient Cities Challenge

De resilient city-beweging heeft in 2014 een krachtige stimulans gekregen toen de Rockefeller Foundation 100 miljoen dollar investeerde in de 100 Resilient Cities Challenge[3]. Mede door deze vorm van institutionalisering toont het beleid van de steden die zijn toegelaten tot deze beweging meer overeenkomsten dan dat van de zelf-benoemde smart cites. Het zogenaamde City Resilence Framework, speelt een sleutelrol in elke strategie van elk van de deelnemende steden.

screenshot 2

Met behulp van het City Resilience Framework kunnen steden een analyse maken van hun veerkracht op verschillende terreinen en vervolgens een strategie ontwikkelen om zwakke punten te verbeteren. Het resultaat van de analyse in Rotterdam is hieronder aangegeven[4]. Op dit moment hebben al 30 steden strategische rapporten gepubliceerd met doel om hun veerkracht in het komende decennium te vergroten. Onder hen zijn Rotterdam[5] en Athene[6], een stad die een briljant uitgewerkte actieplan heeft gepubliceerd. Een gloednieuw rapport, Cities Taking Action, geschreven ten behoeve van de onlangs gehouden Resilience Summit in juli 2017 te New York, biedt een bloemlezing van wat de 100 betrokken steden in het recente verleden hebben bereikt[7].

screenshot 7

Beschrijving van smart city en resident city convergeert

De reeds aangehaalde publicatie van Rocco Papa e.a. laat zien dat actuele omschrijvingen van smart en resilient cities vrijwel gelijke termen hanteren (zie onderstaande inventarisatie).

screenshot 9

Bijgevolg neigen sommige publicaties ertoe het begrip resilience als een kenmerk van smart cities te zien. Andere auteurs vragen zich af of het begrip resilient city voor smart city in de plaars zal komen. Ik ben geen voorstander van de assimilatie van een van deze termen door de andere. Beide concepten hebben hun eigen wortels en krijgen gaandeweg betekenis voor de betrokken burgers. Daarom kunnen ze beter als vergelijkbaar worden beschouwd, zoals dat goed wordt begrepen door een van de Internet platforms[8]. Overigens is het City Resilence Framework vanwege zijn gedetailleerde uitwerking ook voor smart cities een zeer nuttig beleidsinstrument.

Een gezamenlijke omschrijving tot slot

Zowel smart cities als resilent cities hanteren idealiter een breed instrumentarium om chronische en acute stedelijke problemen aan te pakken en te voorkomen, waarbij ICT een passende rol speelt. Zij maken het mogelijk dat alle actoren deelnemen aan de tot standkoming en de uitvoering van het beleid. Zij investeren in de groei van sociaal kapitaal door bevordering van onderwijs, werkgelegenheid, samenwerking en delen als basis van een goed bestaan voor alle burgers.

[1] Rocco Papa. Adrina Galderisi, Maria Christina Vigo Majello, Erica Saretta: Resilient cities: A systematic approach for developing cross-sectoral strategies in the face of climate change. TeMA Journal of Land Use Mobility and Environment 1 (2015)

[2] http://smartcityhub.com/collaborative-city/smart-cities-1-0-2-0-3-0-whats-next/

[3] http://www.100resilientcities.org

[4] http://lghttp.60358.nexcesscdn.net/8046264/images/page/-/100rc/Blue%20City%20Resilience%20Framework%20Full%20Context%20v1_5.pdf

[5] http://www.100resilientcities.org/wp-content/uploads/2017/06/strategy-resilient-rotterdam.pdf

[6] http://www.100resilientcities.org/wp-content/uploads/2017/06/Athens_Resilience_Strategy_-_Reduced_PDF.compressed.pdf

[7] http://100resilientcities.org/wp-content/uploads/2017/07/WEB_170720_Summit-report_100rc-1.pdf

[8] https://www.smartresilient.com

Smart cities zijn de oplossing, maar voor welk probleem?

Smart cities worden te eenzijdig gezien als steden waar technische hoogstandjes een rol spelen. De kwaliteit van het leven, gediversifieerde werkgelegenheid en duurzaamheid moeten voorop staan. Techniek is hierbij behulpzaam.

Op zoek naar een antwoord op de vraag of de smart city een stad is van slimme mensen of van slimme technologie, kwam ik het verslag tegen het symposium Beware of Smart People! Redefining the Smart City Paradigm towards Inclusive Urbanism gehouden in Berlijn op 19 – 20 juni 2015[1]. Deze post is hier mede op gebaseerd[2].

De wereldbevolking groeit en concentreert zich in steden. Onnodig te zeggen dat dit – vooral in ontwikkelende landen – voor grote problemen zorgt. Tegelijkertijd concentreren bedrijvigheid en rijkdom zich eveneens binnen urbane gebieden, wat ertoe leidt dat steden elkaar op wereldniveau beconcurreren en zich – in weerwil van alle problemen – zo aantrekkelijk mogelijk positioneren.

Het begrip smart city verwijst naar een min of meer samenhangend geheel van data en digitale en andere technologieën om stedelijke problemen aan te pakken[3]

61b3f32ecf6710fae9fcf4ce8e3d83e456ccc40b

Colin McFarlane en andere deelnemers aan het symposiun zien het anders: What remains to be seen, is the extend to which the smart city agenda is anything else than another instantiation of corporate power grabs, entrenching surveillance, private control over urban management and repacking neoliberalism in the dressing of seductive technologies and reimagined municipalities and citizens[4]

De moderne stad wordt hier neergezet als een toonbeeld van marktwerking, een icoon van de consumptiemaatschappij en een plaats van ver doorgevoerde functiescheiding, sociale ongelijkheid, groeiende welvaardsverschillen en vervreemding. Toepassing van digitale technologieën wordt in deze context al snel met toezicht en machtsuitoefening geassocieerd.

Er is dan ook een heel andere visie mogelijk op wat een smart city is, namelijk een stad die ruimte biedt aan commoning: Het gezamenlijk door burgers vorm geven van de leefruimte, eerder gebaseerd op principes van deeleconomie en directe democratie dan op basis van technologie. Een vaak aangehaalde voorbeeld zijn de bewonersinitiatieven die tot een alternatieve invulling van het voormalige vliegveld Tempelhof in Berlijn hebben geleid (zie afbeelding hieronder).

screenshot 4

Een derde betekenis van het begrip ‘smart city’ is die van stedelijke utopie. Dit geldt vooral voor vanuit het niets opgebouwde steden als Songdo in Zuid Korea, Mazdar (VAE), Dholera (India) en dichter bij huis PlanIT Valley nabij Porto (Portugal). De betrokken investeerders zien deze steden vooral als troeven in de globale concurrentiestrijd. Inzet zijn aantrekkelijke woonomgeving, van alle gemakken voorziene kantoorruimte, uitmuntende connectiviteit en toegankelijkheid en ook hoge standaarden met betrekking tot duurzaamheid en milieu. Deze smart utopias beantwoorden zelden aan de verwachtingen. Soms vervallen ze tot spooksteden, zoals Ordos in China[5], of verloopt hun ontwikkeling anders dan gepland: Songdo (Z. Korea) oefent vooral aantrekkingskracht uit op bewoners van het nabijgelegen Seoul en veel minder op (internatiale) bedrijven. De $1,4 miljard kostende 12 km lange zesbaans hangbrug die de stad met het vliegveld verbindt is akelijk leeg, terwijl een goede spoorverbinding met Seoul node wordt gemist (zie afbeelding hieronder).

20211828998_52f6d4dc28_z

Zijn de verschillende benaderingen van ‘smart city’ verenigbaar?

Ik denk van wel, maar dan moeten tevens de volgende vragen worden beantwoord:

  1. Wat is het meest wenselijk gebruik van de stedelijke ruimte, gezien vanuit een multi-actor en multi-stakeholder perspectief?
  2. Hoe kunnen alle bewoners maximaal deelname aan het stedelijk leven?
  3. Welke mix aan bedrijven draagt bij aan een zo groot mogelijke en gediversifieerde duurzame werkgelegenheid?
  4. Wat is de beste manier om zo veel mogelijk stedelingen bij besluitvorming op verschillende niveaus te betrekken?

De rol van data, digitale voorzieningen en andere technologieën moet worden gekeken in samenhang met de beantwoording van deze vier vragen. The real smart city needs to start with the city and its attendant social problems, rather than looking immediately to smart technology for answers[6]. Dit verbreedt het denken en leidt ook tot onder ogen zien van low-tech of no-tech oplossingen. Een stad kan dan het predicaat smart claimen als “… investments in human and social capital and traditional (transport) and modern (ICT) communication infrastructure fuel sustainable economic growth and a high quality of life, with a wise management of natural resources, through participatory government.[7]

screenshot kopie 2Een bijzondere bijdrage aan het symposium kwam van Gautam Bahm uit India[8]. De smart city bestaat zijns inziens niet. Placeless concept have no meaning. Een smart city in India zal anders uitzien dan een in bijvoorbeeld Duitsland. In Indiase steden is commoning heel gewoon: Grote delen van steden zijn daar auto-constructed, volgens een andere logica dan die van planners en architecten (zie afbeelding hiernaast). Er is echter grote behoefte aan een basale infrastructuur: Nu is 17% van de grond bedekt met krakkemikkige pijpleidingen voor watervoorziening en riolering. Hetzelfde geldt voor de draden voor electriciteit en telefoon. Hier ligt een enorme taak voor stedelijke planning, die aansluit bij het bestaande weefsel van lokale gemeenschappen in plaats van deze te verwoesten, zoals gebeurt in China en op veel andere plaatsen.

Het begrip ‘smart city’ kan icoon worden van een nieuwe digitaal gefaciliteerde vorm van samenleven in de stedelijke ruimte. Hiervoor is een zienswijze op de stad nodig als een plaats die inclusive, shared and negociated is en op bewoners als active producers and contributors, vanwege hun lokale kennis, expertise, creativiteit, vaardigheid om te netwerken en ondernemerschap.

[1] Je vindt dit verslag op https://goo.gl/cgDemx.

[2] Ik ben gevraagd om curator te worden van Amsterdam Smart City. Om deze reden zullen er de komende tijd geregeld blogposts verschijnen over smart cities, een verschijnsel dat kan worden begrepen als een vorm van innovatie van de stedelijke ruimte.

[3] Dit en het volgende citaat is ontleend aan de bijdrage van Colin McFarlane (p.89).

[4] Smart cities worden in hoge mate ‘gepushed’ vanuit grote IT-bedrijven. In het geval van PlanIT Valley zijn ze de grootste investeerders.

[5] https://www.businessinsider.nl/surrealistische-fotos-van-chinas-mislukte-stad-van-de-toekomst/

[6] Zie: Robert Hollands: Critical Interventions into the Corporate Smart City Cambridge Journal of Regions, Economy and Society. Vol 8 (1) 2015, p. 61.

[7] Zie: Andrea Caragliu, Chiara del Bo en Peter Nijkamp: Smart Cities in Europe, Journal of Urban Technology, Vol 18(2), p. 652011, 70).

[8] De titel van deze inleiding luidde: Asking the wrong questions: Smart cities in contemporary urban India (p. 103)

Met spoed gevraagd: intrapreneurs

Bedrijven en instellingen hebben graag betrokken medewerkers. Betrokken medewerkers praten op verjaardagen graag over het werk, ze lopen er de kantjes niet van af, ze doen mee aan sociale activiteiten en ze zijn bereid opleidingen te volgen. Betrokken medewerkers kennen minder verzuim en ze voelen minder stress. Ongeveer 31% van de werknemers in de Verenigde Staten is betrokken[1].

intrapreneurHet veld waarin bedrijven functioneren maakt een fundamentele verandering door. In mijn vorige post heb ik deze de ‘Grote omwenteling’ genoemd[2]. De ontwikkelingen op het gebied van ICT stellen ons in staat om bedrijfsprocessen en producten en diensten radicaal te veranderen. Daarbij komt dat globalisering de concurrentie aanmerkelijk heeft vergroot. Bedrijven in de VS en Europa moeten daarom innoveren en nieuwe verdienmodellen ontwikkelen. Een groot deel van de werknemers moet zowel kenniswerker zijn, als beschikken over een ondernemende houding en bijbehorende competenties.

Ondernemerschap (‘passion of the explorer’) binnen een bedrijf of instelling wordt intrapreneurship genoemd. Dit is gebaseerd op drie competenties (zie afbeelding):

  • entrepreneurshipVerbondenheid met een specifieke bedrijfstak (‘commitment to domain’), resulterend in het vermogen kansen te kunnen waarnemen en benutten.
  • Uitdaging zoeken en beschikken over de daarvoor vereiste onderzoekende kwaliteiten (‘questioning disposition’).
  • Kunnen en willen opbouwen van samenwerkingsrelaties op basis van vertrouwen en wederkerigheid binnen en buiten de organisatie (‘connecting disposition’).

Uit het voornoemde onderzoek blijkt dat in de VS 11% van de werknemers beschikt over deze drie competenties. Het gaat vooral om medewerkers van kleinere bedrijven (> 1000 werknemers). De bedrijven waar entrepreneurs werkzaam zijn beschikken meer dan gemiddeld over de volgende kenmerken:

  • Cultuur van leren en ontwikkelen
  • Samenwerking door afdelingen heen
  • Grotere gerichtheid op klanten
  • Open innovatie
  • Minder hiërarchie en meer autonomie voor werknemers

Kortom ze zijn een eind gevorderd op het gebied van sociale innovatie en het verbaast niet dat ze winstgevender zijn dan gemiddeld.

Betrokkenheid en Intrapreneurship verschillen wezenlijk. Betrokkenheid is een attitude en vergt geen speciale vaardigheid of kennis. Met andere woorden, elke werknemer kan in potentie betrokken zijn. Intrapreneurship is een competentie die ontwikkelt door formeel en informeel leren. Bovendien zal deze competentie alleen tot wasdom komen als de organisatie daarvoor een passende voedingsbodem heeft. In de meeste organisaties dienen werknemers zich te beperken tot de hen opgedragen taken.

Met slechts 11% intrapreneurs gaan we het in de globaliserende economie niet redden. Op de arbeidsmarkt zullen maar weinig volleerde intrapreneurs te vinden zijn. Bedrijven zijn dus aangewezen op aannemen van personen die intrapreneur kunnen worden. Nu is het gelukkig zo dat 45% van alle werknemers in voldoende mate beschikt over één of twee van de drie competenties die voor intrapreneurship wenselijk zijn. Het is mogelijk dat zij de ontbrekende competenties ontwikkelen, gegeven de aanwezigheid van een geschikte voedingsbodem.

In de VS hebben de laatste jaren honderdduizenden potentiële entrepreneurs hun werkgevers de rug toegekeerd en voor zichzelf begonnen. Hun oude bedrijven gaven hen niet de kans om hun kwaliteiten in de praktijk te brengen. Als deze bedrijven tot inkeer komen en het oude management de laan uit sturen dan is er kans dat de verloren zonen en dochters terugkeren en deze bedrijven redden.

[1] http://goo.gl/oQEQzi. Het betreft hier een onderzoek onder 4000 werknemers is uiteenlopende bedrijven in de VS. de verwachting is dat dit percentage in Nederland iets hoger zal liggen.

[2] http://wp.me/p32hqY-9e Ook deze blogpost is sterk geïnspireerd door het onderzoek van Deloite naar de veranderingen die de afgelopen vier decennia in de economie hebben plaatsgevonden en de consequenties die daaraan verbonden kunnen worden.