Gezonder door groen?

Een groene leefomgeving is goed voor je gezondheid, maar lang niet alle effecten zijn duidelijk. Daarover gaat deze post.

In het rapport Beleidsdenken over stedelijk groen en gezondheid komt een ambtenaar van het ministerie van VWS aan het woord die stelt: Tien extra bomen per stratenblok zorgen ervoor dat de leeftijd gerelateerde gezondheidsklachten gemiddeld zeven jaar later optreden. Zo is het dus niet. Er zijn voldoende studies die aanwijzingen geven over een relatie tussen stedelijk groen en gezondheid, maar het is nog onduidelijk onder welke omstandigheden dat zo is, voor wie dat het geval is en om wat voor groen het gaat.

In de loop van volgende week introduceer ik het dan te verschijnen nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels ‘Wat nu!?’ In dit boek verklaren de auteurs het uitblijven van brede acceptatie van veranderingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Vervolgens gaan ze uitgebreid in op de vraag ‘Wat nu?’ De frequentie van mijn posts wordt dan tevens verhoogd van een naar twee per week.

Ik benoem hieronder een aantal van de aan ‘groen’ toegeschreven gezondheidseffecten

1. Verbetering luchtkwaliteit

Fijnstof draagt bij aan een breed scala van aandoeningen. Vooral infecties van de luchtwegen en hart- en vaatziekten, maar ook kanker en mogelijk diabetes. Bomen en planten – coniferen in het bijzonder – kunnen inderdaad fijnstof afvangen. De mate waarin dit gebeurt is echter geringer dan nodig is om wezenlijke invloed te hebben op de gezondheid.

2. Tegengaan hittestress

Hittestress ontstaat als gevolg van hoge temperatuur en luchtvochtigheid. Verder speelt de windsnelheid en de stralingstemperatuur een rol. Wanneer de kruinen van bomen 20% van het oppervlak van een relatief groot areaal bedekken, vermindert de luchttemperatuur overdag met 0,3oC. Deze relatief geringe daling leidt echter al tot 10% minder sterfgevallen. Vaak wordt 40% kruinoppervlak over een groter oppervlak als ideaal beschouwd. 

3. Reduceren mentale stress en verbetering gemoedstoestand

Volgens Arbo Nederland is 21% van het aantal verzuimdagen stress gerelateerd, hetgeen ongeveer €3 miljard schade betekent. Een korte termijn effect van contact met de natuur op stress, concentratievermogen en interne rust is aangetoond. Het is niet duidelijk wanneer dit effect optreedt: Is een aantal uren zitten in de tuin voldoende of moet je dagelijks een flinke wandeling maken en doet het er dan toe waar je wandelt? 

4. Bevorderen van sociaal contact

Vooral ouderen zijn vaak sociaal geïsoleerd, wat negatief uitpakt voor hun mentale en fysieke gezondheid. Meer groen nabij de woonomgeving, bijvoorbeeld in de vorm van buurtparkjes, nodigt uit tot sociale contacten. Van belang daarbij zijn de plaatsing van banken, voldoende zicht op de omgeving, de afwezigheid van (verkeers)lawaai en de staat van onderhoud. Het zijn dus niet alleen de bomen en het gras

5. Vermindering van geluidshinder

Vegetatie is enigszins geluiddempend, maar belangrijker is dat bewoners van huizen met een groene omgeving geluid als minder hinderlijk ervaren, ook al omdat de kans dat ze in een minder dicht bevolkte wijk wonen groter is. Verondersteld wordt dat de positieve impact van groen komt door een al besproken mechanisme, namelijk de verbetering van de stressbestendigheid als gevolg van het aanwezige groen.

De positieve impact op de gezondheid in het algemeen is voldoende bewezen, in het bijzonder de invloed op de mentale gezondheid, de vermindering van stress en de beschutting tegen hitte.  

Er zijn nog veel openstaande vragen, met name welk type groen voor welke doelgroep de grootste impact heeft. De positieve invloed van bossen is groter dan die van parken, maar dit wordt gecompenseerd door het feit dat mensen doorgaans meer tijd doorbrengen in parken dan in bossen. De uitspraak van de ambtenaar waarmee ik deze paragraaf begon lijkt wat kort door de bocht. 


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Hou op met die zogenaamde verticale bossen

Op zoek naar uitbreiding van stedelijk groen was daar ineens de hype van het stapelen van bomen. Het verticale bos. Een onzinnig idee. Waarom leg ik uit in deze post.

Ik pak de reeks over natuurinclusieve steden weer op, na deze een maand te hebben onderbroken voor de publicatie van posts naar aanleiding van het laatste IPCC-rapport. 

Begin juni introduceer ik het dan te verschijnen nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels ‘Wat nu!?’ In dit boek motiveren de auteurs het uitblijven van brede acceptatie van veranderingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Vervolgens gaan ze uitgebreid in op de vraag ‘Wat nu?’

Steeds meer steden opteren voor een zogenaamd verticaal bos. Het eerste was het Bosco Verticale in Milaanontworpen door de architect Stefano Boeri (zie collage, foto rechtsonder). Het bestaat uit twee torens van 110 en 76 meter waarop plaats is ingeruimd voor 20.000 planten en 900 bomen, variërend in lengte van 3 – 9 meter. 

Boeri is gevraagd om een qua vorm vergelijkbaar project te realiseren in China, de Nanjijng Green Towers, een stuk hoger maar met minder bomen (foto midden onder). Dit project zal naar verluid jaarlijks 25 ton CO2 absorberen. De stad Taipei wilde niet achter blijven. Voor deze stad, die al beschikt over het op een na hoogste gebouw ter wereld, ontwierp de Belgische architect Vincent Callebaut de Agora Garden (foto links boven).De 23.000 planten en bomen van dit gebouw, in de vorm van een DNA-molecuul, zullen per jaar 130 ton aan CO2 absorberen. In Melbourne wordt de ‘Green Spine’ toren gebouwd. Dit zal met 101 verdiepingen het hoogste verticale bos ter wereld moeten worden (foto rechtsboven). Het laatste voorbeeld is de Toronto Tree Tower van architect Chris Pecht. Deze is geheel van hout met bomen op de grote balkons (foto linksonder).

Ook Nederland doet mee (Zie onderstaande collage). Een ouder Nederlands voorbeeld is het stadskantoor van Venlo (foto linksonder), al is hier geen sprake van bomen maar van een groene muur met planten in zakjes. Nederland zal op afzienbare termijn nog meer groene gebouwen krijgen, onder andere de nog resterende toren van de Amsterdamse Bijlmerbajes (linksboven). In Utrecht is een vergelijkbaar project in voorbereiding, Wonderwoods, in samenwerking met Stefano Boeri (middenonder). Deze is ook betrokken bij de Eindhovens Trudo toren (rechts) Deze toren is, in tegenstelling tot de overige verticale bossen bestemd is voor sociale woningbouw.

Ik sta kritisch ten opzichte van deze hype. Bomen moeten wortelen in de volle grond omdat zich daar het bodemleven afspeelt en zij via het mycelium contact met elkaar kunnen zoeken en de groei van hun wortels dan aanpassen aan de beschikbare voedingsstoffen. In plaats van opgetakelde bomen, zie ik liever balkons ingericht als kleine tuinen, met een gevarieerde beplanting van heesters, vaste planten, grassen, varens, bollen en knollen zodat er in elke week wat te beleven valt. Een dergelijke groenvoorziening is aangelegd op de balkons bij The George op de Zuidas in Amsterdam. Plantenbakken zijn geïntegreerd in het gebouw.  Om de kwaliteit van het door Piet Oudolf ontworpen groen te behouden is het beheer daarvan uitbesteed. Begrijpelijk,  al zag ik toch liever dat de bewoner hier zelf aardigheid in kregen.

Verder zou ik ervoor kiezen om groen weer terug te laten komen tegen de muren, zie de derde fotocollage. Gangbare opvattingen over beheer van gebouwen hebben ertoe geleid dat dit soort groen minder wordt toegepast, omdat het de gevels zou beschadigen. De fraaie wingerds aan de Hobbemakade te Amsterdam (middenboven) zijn uitgroeiende boomstammen die van oudsher grote delen van de gevels bedekken, zonder schade te veroorzaken. Ik vind begroeide gevels met beplanting die wortelt in de grond, een van de mooiste vormen van stedelijk groen.


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Die arme bomen

Deze en de volgende vier posts gaan over natuur in de stad, een levensnoodzaak. Maar ondertussen hebben stadsbomen het zwaar te verduren. Daarover gaat deze post.

Bomen in de stad staan er zelden zo florissant bij als deze.

Bomen mogen in geen enkele buurt ontbreken en daarom zijn er op veel plaatsen plannen om hun aantal fors uit te breiden.  Daarbij wordt lang niet altijd aandacht geschonken aan wat gezonde levensomstandigheden zijn voor bomen.

Dat bomen voor steden belangrijk zijn, is al eeuwen bekend. Eerst, vooral uit overwegingen van sier en status, later steeds meer vanuit het besef dat ze bijdragen aan het welzijn van mensen en het herstel van een gezond leefmilieu. Een volwassen grote boom absorbeert door opslag en productie van zuurstof, 5,4 ton CO2 en 20 kg fijnstof per jaar.

Milaan, Barcelona en London willen de komende decennia honderdduizenden nieuwe bomen plaatsen. Zowel met het doel CO2 te absorberen, maar ook om het ontstaan van hitte-eilanden tegen te gaan. 

Maar bomen hebben het zwaarStadsbomen worden zelden ouder dan 100 jaar en leiden aan uiteenlopende ziekten. Veel recent aangeplante bomen sterven binnen enkele jaren. De belangrijkste oorzaken zijn droogte, de stenige omgeving en de harde ondergrond. Bij de aanleg van straten wordt de grond met trilplaten verhard en het verkeer doet daar nog een schepje bovenop. De bomen hebben daardoor te weinig mogelijkheden om te wortelen waardoor ze te weinig water krijgen én makkelijk omwaaien. De 2,5 miljoen Nederlandse honden doen bovendien een voortdurende aanslag op de kwaliteit van de boomschors.

Een Nederlands bedrijf levert TreeTanks. Dit zijn ondergrondse kunststoffen kratten ter grootte van een parkeerplek waarin bomen ruim kunnen wortelen.  Via slangen kan de lucht- en watertoevoer worden geregeld. Deze kratten kunnen ook voor ondergrondse waterberging zorgen. Toch roept deze oplossing vragen op.  

In zijn boek The hidden life of trees (2016) schrijft Peter Wohlleben dat bomen onderling communiceren via mycelium (schimmeldraden).

Hij baseerde zich op het werk van de Amerikaanse biologe Suzanne Simard, die sprak van een wood wide web. De ecotoop waarin bomen staan zou bepalend zijn voor hun weerstandsvermogen. Daarom rijzen er ook twijfels aan de duurzaamheid van de zogenaamde verticale bossen, die in geen enkel opzicht een bos mogen heten. 

Bomen zijn bovendien geen wondermiddelen; ze leiden onder het kwaad dat ze moeten bestrijden.  

Er zijn inmiddels verschillende studies die aantonen dat de opname van CO2 minder wordt naarmate het klimaat warmer is (en wordt). Ze slagen er dan minder in de bladeren koel te houden en dat remt het proces van fotosynthese.

Tenslotte, de keuze van de boomsoort luistert steeds nauwer. De idee wordt verlaten dat vooral inheemse soorten geplant moeten worden zoals als de iep. In plaats daarvan gedijen bomen uit warmere en drogere streken in Nederland steeds beter, zoals de Japanse els en de Kaukasische beuk. 


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden

Lang niet alle kinderen zijn hetzelfde, maar buiten spelen willen ze (bijna) allemaal

Hoe gaat het met spelen op straat door kinderen? In deze post lees je er het een en ander over.

Kinderspel legt in hoge mate de omgangsvormen vast, of beter, door te spelen leer je omgaan met elkaar. Hele jonge kinderen spelen vaak alleen of met een vriendje of vriendinnetje vlak bij huis. Het kan knikkeren zijn of stoepkrijten. Naarmate ze ouder zijn gaan ze ook met andere kinderen spelen. De actieradius neemt geleidelijk toe van de eigen straat naar de omliggende straten en pleintjes voor zover ouders dat toestaan (en anders vaak ook). Favoriet zijn verstoppertje, wat rondfietsen en een partijtje voetbal als de ruimte het enigszins toelaat. 

Soms doen tieners volop mee, soms trekken deze zich met leeftijdgenoten terug op plekken die zich daarvoor lenen en waar meer jongeren samenkomen.

Rond de leeftijd van negen à tien doen jongens het liefst regelspelen, waarbij een groot deel van de tijd vaak zit in het bediscussiëren, aanvechten en vaststellen van spelregels.  Meisjes zijn wat meer op zoek naar avontuur en zijn gecharmeerd van klimmen, schommelen en spannende glijbanen. Hun spel gaat snel over in lekker kletsen, in eerste instantie nog liefst onder mekaar. Zelf geven ze aan geen eigen voorzieningen te willen – ze vinden zich even stoer als jongens – als er maar voldoende plekken zijn want ze voelen zich soms wel door ‘grote’ jongens uitgesloten.  Ze gaan ook minder snel naar plekken die ze niet kennen of het moet met een groep vriendinnen zijn.

Bij tieners gaan spel, kletsen en chillen makkelijk in elkaar over. Ze kruipen bijvoorbeeld nog graag op een (schotel)schommel. Ouderen hebben het dan vaak over ‘rondhangen’, maar jongeren zelf over socializen of chillen. Naarmate er meer plekken zijn die zich daarvoor lenen – een fantasievol ontworpen zitkuil in plaats van een gore keet – slaat de verveling minder snel toe en daalt de kans op overlast. Voorzieningen speciaal voor tieners kunnen het beste wat afgelegen zijn gesitueerd, maar niet geïsoleerd. In wezen willen ze er gewoon bij horen. 

Hoe ontwikkelt zich het buiten spelen. 

De Stichting Kind & Samenleving heeft in 2018 spelende kinderen geobserveerd en geteld in zeven verschillende woonwijken en vergelijkt het resultaat met eerder onderzoek uit 2008 in dezelfde wijken[1]. De conclusie is dat buitenspelen sinds dat jaar met 37% is gedaald. Oorzaken: verkeer, groeiend angstgevoel bij ouders, meer conflicten tussen kinderen onderling en schermtijd.

Grote speelpleinen met uiteenlopende mogelijkheden voor sport en spel doorbreken deze trend. Bovendien is hier doorgaans ook een groep ouders aanwezig. Gemiddeld 60% van alle spelende kinderen in de buurt was hier tijdens het onderzoek te vinden. Speelpleinen zijn aantrekkelijk door hun gevarieerd aanbod en omdat kinderen er altijd wel vriendjes tegenkomen of maken. Voorwaarde is wel dat deze terreinen langs veilige wegen bereikbaar zijn. Een aantal Nederlandse steden creëert als onderdeel van stadsvernieuwing zogenaamde kindlinten.  Dat zijn autoluwe routes waarover kinderen zich veilig kunnen bewegen van huis naar school, bibliotheek en speelplein, Het kindlint is hier en daar voorzien van speeltoestellen, kinderkunst en andere objecten. De foto’s hierboven tonen het Amsterdamse Spaarndammerplein, dat in 2009 is ingericht als speelplein voor oudere en jongere kinderen en ook bereikbaar is via een kindlint (foto rechtsonder).

Maar wat kinderen écht het liefst hebben als ze mochten kiezen?

Uit onderzoek[2] bleek dat dit sterk overeen kwam met wat Astrid Lindgren beschrijft in De kinderen van Bolderburen. Dit ‘ideale’ Zweedse dorp biedt volop mogelijkheden om te spelen en van alles te beleven, er zijn genoeg kinderen en deze mogen gaan en staan waar ze willen. Speeltoestellen zijn niet nodig.

Stedenbouwkundige moeten dus naar mogelijkheden zoeken om in veel dichtere bebouwing dan Bolderburen een vergelijkbare veilige actieradius en een minstens even groot aantal belevings- en speelmogelijkheden te creëren. Zoals uit de vorige blogposts bleek zal dat niet meevallen.

Dit was de laatste post in de reeks Leefbaar wonen.  Ik hoop dat het lezen van deze korte stukjes je beviel en dat het je heeft gestimuleerd het e-boek Leefbaar wonen (gratis) te downloaden. Dat kun je hier doen. 

Volgende week begint een nieuwe reeks korte posts rond het thema Leven mét de natuur (en niet ván de natuur). Dat valt niet altijd mee, want de natuur is nogal verminkt. Dus leven mét de natuur bestaat deels uit herstel ervan. Ook deze reeks is gebaseerd op een e-boel dat je kunt downloaden.


[1] Johan Meire, Sabine Miedema en Marlies Miedema: Het grote buitenspeelonderzoek. Buiten spelen in de buurt geobserveerd. Kind en samenleving, Mechelen 2020.

[2] Kyttä, Marketta. 2004. The extent of children’s independent mobility and the number of actualized affordances as criteria for child-friendly environments.  Journal of Environmental Psychology 24, 179-198.

Wat vinden kinderen van hun woonomgeving?

Hoe weten we wat kinderen van hun omgeving vinden? Deze post gaat over onderzoek naar de voorkeuren van kinderen.  

In 1989 geeft een groep onderzoekers de verkenning van de belevingswereld van kinderen een boost.  Ze maken gebruik van gesprekken met kinderen in de klas of tijdens wandelingen en van tekeningen en foto’s waarop deze hun waardering kenbaar maken. Dat doen ze bijvoorbeeld met een rood of groen kader of het op- of naar beneden steken van hun duim (zie foto’s hierboven). Deze studies geven informatie over een veelheid van aspecten van de belevingswereld van kinderen, zoals natuur, milieu, directe woonomgeving, mogelijkheden om te spelen, voorzieningen, zich verplaatsen. I

Ik vat hieronder samen wat ik in een vijftal van deze studies gevonden heb.

Natuur

Bij alle kinderen staat ‘groen’ hoog aangeschreven. Ze verblijven graag in een parkachtige omgeving. Ze zien daarin eindeloos veel mogelijkheden om te spelen: Water, omgevallen bomen, materiaal om hutten te bouwen, struiken om zich achter te verstoppen. Ze zouden in het park graag wc’s hebben en een overdekte ruimte om bij regen in te schuilen.

Vrijwel unaniem waarderen ze spelen in de natuur hoger dan het gebruik van speeltoestellen. 

Maar ze waarderen de natuur ook om te wandelen, te fietsen en te kijken naar dieren. Ze betreuren het als een park slecht bereikbaar is vanuit hun huis. Hierdoor mogen ze er alleen onder begeleiding naar toe.  Kleine parken in de directe woonomgeving zouden een oplossing zijn, vinden ze.

Milieu

Kinderen willen dat het op straat netjes uitziet. Uitgesproken negatief zijn ze over zwerfafval, lampen die kapot zijn en vandalisme. Dit geldt voor de straat, maar ook voor semipublieke ruimten (gangen, galerijen en trappen) in flatgebouwen. Ze hebben een hekel aan verkeersdrukte en -lawaai en fietsen liever niet op straten waar ook auto’s rijden. Ze weten al op jonge leeftijd dat auto’s CO2 uitstoten (‘niet goed voor het milieu en voor onze gezondheid’). 

Ze waarderen kunst op straat en zijn geboeid door graffiti, maar alleen als het mag, anders noemen ze het vandalisme!

Directe woonomgeving

Kinderen én volwassenen willen allemaal wat Talja Blokland publieke familiariteit noemt. Deze begint met thuisgevoel op de stoep.  De kleintjes kunnen daar stoepkrijten, er staan wat banken en de ouders onderhouden het speelveldje in de straat. Idealiter kennen de meeste buurtbewoners elkaar van naam of van gezicht. Samen letten ze dan ook een beetje op de kinderen van anderen.

Spelen

Kinderen willen brede stoepen en een plek (minstens 10 x 10 m) dicht bij huis die zich leent voor (fantasie)spellen en waar eventueel ook aantrekkelijke speeltoestellen staan. Ook ruimte om te voetballen en andere sporten te beoefenen staat hoog aangeschreven. 

Een groter speelplein (minstens 50 x 50 m) trekt veel kinderen aan uit de omliggende straten en leidt ertoe dat de kinderen in wisselende combinaties met elkaar spelen. Met veilige loop- en fietspaden neemt hun actieradius aanzienlijk toe en daarmee ook de keus van speelplekken. Naarmate dat er minder zijn, blijven kinderen vaker thuis en spreken daar af met vriendjes. Computerspelletjes zijn dan favoriet. 

Voorzieningen

Veel kinderen zeggen een wijk- of buurtcentrum te waarderen, als de activiteiten maar afgestemd zijn op de eigen leeftijdsgroep en er ook een bibliotheekvoorziening is. Ze zoeken plezierige ‘reuring’ op: Samen dansen, een toneelvoorstelling maken, een (zaal)voetbaltoernooi, een spellenmarathon, mogelijkheden om iets te kopen en te snoepen en soms mogen de ouders meedoen. De tieners willen wat rondhangen – socialiseren en chillen – maar ook zij zoeken een plezierige atmosfeer en geen gore keet die volwassenen neerzetten op een afgelegen stuk grond.

Iedereen vindt het plezierig als er in de buurt of wijk activiteiten worden georganiseerd. Het onderscheid in leeftijden wordt dan ineens een stuk minder belangrijk.

Zich verplaatsen

Vrijwel alle kinderen willen alleen of bij voorkeur in groepjes naar school gaan en zich veilig door de buurt kunnen verplaatsen.  Slechts een kleine minderheid van de kinderen onder de 10 jaar mag dat. De meeste kinderen doen dit niet omdat hun ouders de schoolweg – vaak terecht – te onveilig vinden. Oudere kinderen gaan met de fiets of met de bus; degenen die met de bus gaan vinden het wachten vaak vervelend en zouden veel frequentere verbindingen willen zien. Wie niet trouwens! Een groep ouders is ook bang dat kinderen met ‘vreemden’ in contact komen. Deze angst slaat over op de kinderen. 

Vergelijkbaar onderzoek onder jongere kinderen en oudere jeugd voegt interessante gegevens toe over de ontwikkeling van voorkeuren. De jongste kinderen spelen het liefste thuis of op de stoep, in de tuin of op het balkon. Vanaf een jaar of acht neemt de behoefte aan uitbreiding van de actieradius snel toe. Een groene omgeving blijft onverkort aantrekkelijk. Vooral jongens – maar ook steeds meer meisjes – willen voetballen of andere sporten doen, meisjes hebben op jongere leeftijd dan jongens behoefte aan ‘chillen’ Naarmate ze ouder worden neemt bij allen de behoefte daaraan toe 

Volgende week lees je hier de laatste post in de reeks ‘Leefbaar wonen’.  Daarna begint een nieuwe reeks van enkele tientallen wekelijkse blogposts onder het motto ‘leven mét de natuur’

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Geef kinderen veel meer ruimte op straat

Deze post gaat over de vele obstakels die kinderen moeren overwinnen om op straat te spelen en hoe dat kan veranderen.

De omgeving is beweegvriendelijk ingericht. Ze nodigt uit tot beweging, sport en spel. Ze zet aan tot een actieve, gezonde levensstijl en tot zachte verplaatsingen. Deze wensdroom komt uit het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Ideeën zijner zat, maar bij vrijwel alle voorstellen om voldoende en veilige ruimte om te spelen te creëren zitten er minstens twee dingen in de weg. 

In de eerste plaats is dat de auto. De meeste woonwijken zijn aangelegd vanuit de gedachte van bereikbaarheid met de auto.  Het wordt vanzelfsprekend beschouwd dat elk huis of appartementengebouw tot aan de voordeur met de auto bereikbaar is, dat straten in de eerste plaats zijn voor auto’s en elke wooneenheid minstens twee parkeerplaatsen nodig heeft.

Het tweede ding dat in de weg zit zijn ‘groenvoorzieningen’. Dat mag vreemd klinken. Met groenvoorzieningen wordt siergroen bedoeld, openbaar én privé. Grote grasvelden rondom flatgebouwen (met bordjes als balspel verboden!) en aangeharkte perken. Ook een groot deel van de (voor)tuinen – voor zover al niet versteend – belemmert kinderspel eveneens, gelet op de spastische reacties van sommige bewoners als de bal van de buurkinderen in hun tuin terechtkomt.

‘Groen’ moet zeker worden behouden en uitgebreid, maar moet ook worden aangelegd vanuit het perspectief van beweegvriendelijkheid. 

In concentreer me hier op het groen in de onmiddellijke nabijheid van de woonhuizen.

Voortuinen

Vaak zijn voortuintjes ‘voor de sier’, soms voorzien van een bankje en met een hek of haag afgescheiden van de buren. Kinderen spelen op de stoep of tussen geparkeerde auto’s. 

Maar ook zie je op vooralsnog beperkte schaal dat een aantal buren van hun voortuinen een (gezamenlijk) speelveld maakt.  Voortuinen zijn voor dit doel beter geschikt dan achtertuinen omdat zij laagdrempelige ontmoetingen stimuleren van wisselende groepjes kinderen uit de buurt. Achtertuinen kunnen dan ook kleiner zijn en worden dan gebruikt om te zitten en te eten in gezinsverband. Als eventuele parkeerruimte daarachter wordt gesitueerd, ontstaat er voor de huizen nog meer gemeenschappelijke ruimte, eventueel gecombineerd met de vaak saaie door de gemeente aangelegde groenstroken.

Voor wie met een of meer buren en met de gemeente aan de slag wil, de publicatie Kinderen en voortuinen, biedt volop bouwstenen en inspiratie voor een dergelijk project.

Speelstraten en -pleintjes

De meeste wijken hebben een saai rechthoekig stratenpatroon, ook als er nauwelijks doorgaand verkeer is.  Een aantal straten kan periodiek als speelstraat worden gebruikt, maar beter is om het parkeren te concentreren in de uiteinden van de straten of als gezegd achter de huizen. Aan de voorkant van de huizen ontstaat dan meer ruimte om te spelen, te chillen, te zonnen. Plaatsing van een beperkt aantal speeltoestellen kan, maar ook hier geldt dat een deel van de ruimte ‘open’ en enigszins ruig houden de voorkeur heeft. Als de ruimte groot genoeg is, dan zijn voetbalkooien het overwegen waard. Speelpleintjes kunnen onderling verschillen. Voor de kleinste is gewoon gras, een ondiepe waterpartij en bankjes daaromheen voor de ouders te overwegen, voor wat oudere kinderen een complex klimtoestel.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden. In het hoofdstuk over kind- en beweegvriendelijke wijken tref je nog veel meer voorbeelden aan, variërend van de plaatsing van speeltoestellen, buurtspeeltuinen, kindvriendelijke pleinen en parken en grootschalige voorzieningen. Ook sta ik daarin stil bij voorzieningen voor oudere jongeren die het nu vaak moeten doen met een aftandse keet. 

Hieronder nog wat goede voorbeelden

Zijn gestapelde woningen geschikt (te maken) voor kinderen?

Voor veel ouders met kinderen is een grondgebonden woning nog steeds het ideaal. Als steden aantrekkelijk willen blijven voor deze groep moeten ze veel meer rekening houden met de wensen van kinderen dan nu. Dit post gaat in op de vraag hoe dat kan met hoogbouw.

De Babel is de winnaar van een prijsvraag om het meest kindvriendelijke appartementengebouw in Rotterdam te bedenken.

Uit een analyse van de inzendingen blijkt dat flexibele plattegronden met kop en schouder boven andere wensen uitsteekt.

Deze wens werd maar liefst 104× genoemd. Andere op- vallend veel voorkomende wensen zijn collectieve buitenruimte [68×], elk kind een eigen plek/ speelruimte [55×], fietsenstalling [43×], daktuin [40×], verticale straat [28×], rust en privacy [27×], extra bergruimte [26×], overmaat [22×] en een royale entree [17×]. 

Het gebouw is, zoals was beloofd, inmiddels gerealiseerd, zij het in een aanzienlijk ‘afgeslankte’ vorm ten opzichte van het ‘speelse’ ontwerp (links), ongetwijfeld uit kostenoverwegingen. Het gebouw bevat 24 gezinswoningen. Alle appartementen zijn ook buitenom verbonden door trappen en brede galerijen. Hierdoor zijn op alle verdiepingen mogelijkheden voor ontmoeting en spel. Het gebouw is een soort dozenconstructie die van breed naar smal toelopen. De terrassen die hierdoor ontstaan zijn een combinatie van gemeenschappelijke en privéruimten. Door het gestapelde ontwerp heeft elke woning een eigen vorm en indeling. 

De woonoppervlaktes variëren tussen de ca. 80 m2 en 155 m2 en een penthouse van 190 m2. Afmetingen en indelingen van de woningen zijn flexibel. Prijzen variëren van € 400.000 – € 1.145.000 v.o.n. inclusief een parkeerplaats.

Een van de bezwaren tegen gestapeld wonen is de aanwezigheid van anonieme ruimten, zoals galerijen, trappenhuizen, bergingen en liften. Om aan dit soort niemandsland een einde te maken worden er steeds vaker clusters gecreëerd van 10 – 20 wooneenheden met een gezamenlijk trappenhuis, waar zich ook gemeenschappelijke ruimten bevinden. Deze ‘buurtjes’ vormen dan een overgangszone tussen het eigen appartement, de rest van het gebouw en de buitenwereld, waarin de bewoners elkaar kennen en de kinderen zich vertrouwd voelen. 

Een van de meest geuite wensen is een flexibele indeling. De gezinsomstandigheden veranderen geregeld en dan willen bewoners die kunnen ‘vertalen’ naar de indeling zonder te hoeven verhuizen. Daarom wordt vaak voorzien in een vaste ‘natte eenheid’ en zijn muur- en deursystemen en ook vloerbedekking verplaatsbaar. Het komt zelfs voor dat niet-dragende scheidingswanden tussen appartementen verplaatst kunnen worden. 

Daarnaast worden er steeds meer eisen gesteld aan de aanwezigheid, omvang en veiligheid van een balkon, liefst (deels) overdekt. De kleinste kinderen moeten er kunnen spelen en de familie moet het als eetruimte kunnen gebruiken. Ook moet er een zekere bescherming zijn tegen de wind. 

Bewoners van gezinsappartementen willen ook graag dat hun appartement een royale hal heeft, ook als speelruimte, veel opbergruimte en een goede geluidsisolatie.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden. Het hoofdstuk over bouwen voor kinderen en gezinnen bevat naast de hier genoemde Babel nog meer voorbeelden van kindvriendelijke architectuur.

Nimby’s en nimby’s zijn overal

Bezitters van een grondgebonden woning hebben de waarde daarvan zien verveelvoudigen, vooral als ze er al langer in wonen. Het lijkt bijna een oerdrift van huisbezitters te zijn om alles te doen om die waarde te beschermen. Logisch? Daarover gaat deze post.

Bezitters van een grondgebonden woning hebben de waarde daarvan zien verveelvoudigen, vooral als ze er al langer in wonen. Het lijkt bijna een oerdrift van huisbezitters te zijn om alles te doen om die waarde te beschermen. Logisch? Daarover gaat deze post.

Voor degenen die geen woning hebben speelt dat niet. Deze groep – niet alleen armen, maar ook afgestudeerden met een goede baan – wil alleen maar een plek om te wonen. Maar vele tonnen om een appartementje te kopen hebben ze niet.

In de meeste steden is plek zat om te bouwen. In de buitenwijken en al helemaal in de uitgestrekte suburbs in de VS zijn er talloze legen plekken. Besturen van de betrokken gemeenten hebben dan ook vaak de nodige plannen om nieuwe huizen te bouwen, ook in de VS. 

Veel bouwplannen sneuvelen of worden jaren vertraagd omdat er altijd wel ergens een huisbezitter is, die bevreesd is voor de waarde van dat huis of anders wel voor overlast. Deze mensen worden NIMBY’s genoemd (‘not in my backyard’). Daarbij komt dat overheden, zeker in de VS, met beide handen gebonden aan de decennia-oude bestemmingsplannen (‘zoning regulations’), die in detail voorschrijven wat gebouwd mag worden en dat zijn doorgaans alleen grote grondgebonden eengezinshuizen. Geen duplex, triplex woningen, laat staan appartementen.

De woningzoekenden worden daarentegen YIMBY’s genoemd (‘yes in my backyard’). Een rare naam, want het probleem is juist dat ze geen backyard hebben. In sommige gemeenten in de VS wordt de verkiezingsstrijd beslecht door wie van beide groepen de grootste invloed heeft. 

YIMBY’s boeken stap voor stap vooruitgang. In Seattle mag na een langdurige politieke en juridische strijd 6% (sic) van de ruimte die bestemd was voor eengezinshuizen (75% van het totale stedelijke gebied) worden bebouwd met meergezinshuizen. Overigens verandert er ook het een en ander onder de radar van de politiek. Ook bewoners van uitgestrekte suburbane gebieden hebben kinderen die huisvesting zoeken. Daarom bouwen hun ouders garages die doorgaans bestemd zijn voor twee of drie auto’s om tot ‘assessor appartementen’.  Maar ook worden er tuinhuizen neergezet en zolders en souterrains tot appartement verbouwd. Langs de weg van geleidelijkheid komen er hierdoor duizenden wooneenheden bij, zonder dat dit tot veel ophef leidt.

Maar de strijd tussen de NIBBY’s en YIMBY’s gaat overal door. Huisbezitters hebben meestal ‘de wet’ aan hun kant. Als als het niet wetten zijn die bezit beschermen, dan zijn het wel wetten die het recht op inspraak garanderen, inclusief ellelange beroepsprocedures. Woningbouw tegenhouden lukt uiteindelijk vaak niet maar vertragen wel. Geen wonder dat veel bouwprojecten in Nederland waarvan de bouw ruim een jaar duurt, gemiddeld acht jaar in beslag nemen. 

Het is best denkbaar dat nieuwbouwprojecten enige invloed hebben op de waarde van huizen. Maar degenen die dit als argument aanvoeren vergeten doorgaans dat de waarde van hun huis alleen al door de schaarste aan goede woningen in enkele decennia is verveelvoudigd. De overmatige bescherming van de belangen van bezitters van huizen ten koste van die van woningzoekenden moet daarom in de kortste keren te niet worden gedaan.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Zuiniger omgaan met de ruimte maar meer groen! 

De naoorlogse uitbreiding van veel steden in West-Europa had tot gevolg dat het omliggende platteland in snel tempo volgebouwd werd. Zeker in Nederland. Over de noodzaak daaraan paal en perk te stellen én tevens steden ‘groener’ te maken gaat deze blogpost.

Het plan Papenvest in Brussel.

Tussen 1900 en 2000 steeg het inwonertal van Amsterdam van 317.000 naar 727.000 bewoners. Het oppervlak nam toe van 560 naar 11.500 hectare. De gevolgen: monotone gebieden, afhankelijkheid van de auto, enorme uitbreiding van het wegennet en desondanks steeds meer congestie, luchtverontreiniging, uitstoot van broeikasgassen en een enorme aanslag op de natuur.

In een vorige blogpost liet ik Jane Jacobs en Jan Gehl aan het woord. Zij benadrukten dat een rijk stedelijk leven om een voldoende dichte bebouwing en om voorzieningen op looppafstand vraagt. 

Maar gaat dan samen, verdichting en leefbaarheid?

Niet op de manier waarop de meeste buitenwijken in Nederland zijn gebouwd. Een mooi voorbeeld van hoe het wel moet is het Plan Papenvest in Brussel (zie boven). De dichtheid van ongeveer 300 wooneenheden per hectare is meer dan tienmaal zo groot als die van een gemiddelde Vinexwijk.

Dit plan voorziet in afbraak van vijf bestaande flats van 9 verdiepingen (314 appartementen op 1,13 hectare en hun vervanging door 325 levensloopbestendige woningen, waarvan veel een ruim dakterras hebben. Het onbestemde ‘siergroen’ tussen de flats is vervangen door een besloten gemeenschappelijke groene (speel)ruimte en het straatpatroon is hersteld. Er zijn veel meer mogelijkheden en een aantal voorbeelden daarvan belicht ik in de komende posts.

Verdichting is ook nodig om meer ruimte voor groen te creëren.  Geen saai siergras, maar kleine gevarieerde parken, bomen langs de straten, begroeide huizen, greppels voor de waterafvoer en vormen van stadslandbouw. De redenen waarom meer groei in de stad noodzakelijk is zijn onder meer de positieve invloed op de gezondheid, tegengaan van wateroverlast en van overmatige hitte.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

New urbanism: Gewild, maar (nog) geen 15-minutenwijken. 

Nederland kent verschillende woonwijken die zijn geïnspireerd door new urbanism. Op de woningmarkt zijn ze zeer gewaardeerd. Maar zijn het ook ’15-minutenwijken’? In deze post ga ik in op beide aspecten.

Impressie van woningen geïnspireerd door new urbanism in Nederland. Linksboven Het Centrum/De Hoven (Leidsche Rijn, Utrecht), midden boven De Weerd (Leidsche Rijn, Utrecht), boven rechts: Citadel (Heemskerk), links beneden Nieuw Vreeswijk (Nieuwegein), midden- en rechtsonder De Veste/Brandevoort (Helmond)

Waardering

Deze wijken vallen doorgaans op doordat ze stijlen en stijlelementen gebruiken die in het verleden zowel in esthetisch als constructief opzicht een goede staat van dienst hebben opgebouwd. 

Veel collega-architecten halen daar hun neus voor op en vinden dat ontwerpers zich van een eigentijdse of nog beter vernieuwende vormentaal moeten bedienen. Zij noemen de stijl van ‘new urbanism’ daarom ‘historiserend’. Ik vind deze benaming niet terecht en zeker niet vanwege de neerbuigende ondertoon. Als er etiketten geplakt moeten worden, zou ik eerder het woord ‘tijdloos’ gebruiken. Afke Laarakkers heeft onlangs een genuanceerde beschouwing gewijd aan de architectuurstijl van ‘new urbanism’ in het tijdschrift De Architect. Zij is het er in elk geval mee eens dat belangstellenden en bewoners de stijl erg waarderen.

Een 15-minutenwijk?

Edo van Baars heeft in zijn masterthesis onderzocht hoe de ideeën van new urbanism in de praktijk uitwerken. Daartoe vergeleek hij de new urbanist wijk Het Centrum/De Hoven met Veldhoven, een naburige en qua sociale samenstelling overeenkomstige Vinexwijk in Leidse Rijn. 

Als winkelvoorziening functioneert het kleine centrum van Het Centrum/De Hoven uitstekend, maar als ontmoetingsplek (ten tijde van het onderzoek) nauwelijks omdat de bewoners de horeca ongezellig vinden en deze bovendien vroeg sluit. Voor wat betreft sociale contacten, diversiteit en gebruik openbaar vervoer zijn er geen verschillen tussen beide wijken. Sociale contacten beperken zich hoofdzakelijk tot de buren. Dit komt vooral omdat de bevolking allesbehalve ‘gemengd’ is en vooral bestaat uit tweeverdieners met een druk leven met veel sociale contacten buiten de wijk.  Zij gebruiken de auto voor de meeste verplaatsingen. Zelfs om de wekelijkse boodschappen te doen bij de Albert Heijn, op enkele minuten loopafstand. De bebouwingsdichtheid is iets hoger dan die van de gemiddelde Vinexwijk (25 in plaats van 20 huizen/ha ) waarmee deze wijken dus nauwelijks voorbeelden van verdichting zijn. Er is een kans dat de impact van de bouwkundige opzet van deze wijk toeneemt naar mate de jaren vorderen en de bewoners gevarieerder worden. 

Duidelijk is dat ontwerpers weliswaar voorwaarden kunnen scheppen, maar de ontwikkeling van een bijbehorend gedrag niet in de hand hebben.

Het Centrum/De Hoven en ook de andere hiervoor genoemde ‘new urbanism’ appelleren aan de manier waarop veel mensen willen wonen. Maar ze zijn geen van alle 15-minutenwijken. Slechts in enkele gevallen is er sprake van een duidelijk winkelcentrum, de dichtheid is over het algemeen niet erg hoog en het aanbod van werkgelegenheid is gering. Vaak gaat het bovendien exclusief om huizen in het duurdere segment. De Oostpoort, waarnaar ik in mijn vorige post verwees, heeft veel meer kenmerken van een 15-minutenwijk.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.