De uitstoot van stikstof moet fors omlaag

Er is over weinig onderwerpen zo veel kennis beschikbaar als over de klimaatverandering.  Desondanks lijkt het er soms op dat deze kennis de status begint te krijgen van iets waarover je kan stemmen: 

“De stikstofuitstoot van het agrarisch bedrijf schaadt de biodiversiteit op ernstige wijze” Eens of niet eens?

Hoe zeer ik er ook voor pleit dat wetenschappers en politici het gesprek met klimaatontkenners open houden en invoelend te zijn naar de boeren; marchanderen met onomstotelijke waarheden mag niet de prijs zijn die politici daarvoor willen betalen.

Ik benoem hier voor de zekerheid nog maar even wat die onomstotelijke waarheden zijn.

Broeikasgassen

De opwarming van de aarde staat rechtstreeks in verband met de uitstoot van CO2 en van andere gassen, samen broeikasgassen genoemd. 76% van de opwarming over een periode van 100 jaar wordt veroorzaakt door koolstofdioxide (CO2) afkomstig van verbranding van fossiele brandstoffen, landgebruik (ontbossing, ploegen) en industriële processen (respectievelijk 62, 11 en 3 procent van totale opwarming). Methaan (CH4) is afkomstig van vee, verbranding van biomassa en rijstvelden (16% van de totale opwarming), stikstofoxide (NO2) en ammoniak (NH3) is afkomstig van meststoffen (6%). Gefluoreerde gassen zijn afkomstig van koelmiddelen en industriële processen (2 %).

De gevolgen van de opwarming van de aarde

De gevolgen van de opwarming van de aarde zijn op veel plaatsen zichtbaar: heftige natuurbranden, orkanen gevolgd door overstromingen, mislukken van oogsten door overmatige warmte. In steden is er vooral sprake van het ontstaan van hitte-eilanden, afgewisseld met stormen en langdurige hoosbuien waartegen de vaak verouderde riolering niet is opgewassen. De gevolgen zijn nog aanzienlijk versterkt door de onverstandige manier waarop de leefruimte is ingericht, zoals het bouwen van huizen op plaatsen met een hoog overstromingsrisico en de ‘verstening’ van grote delen van het stedelijk gebied.

Stikstof

Stikstof komt in de atmosfeer in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxide (NOx). Een deel daarvan slaat neer. Als een bepaalde concentratie van neergeslagen stikstof – de kritische depositiewaarde – wordt overschreven dat leidt dat tot zijn verstoring van de mineralenbalans in de bodem, sterk afgenomen vitaliteit van gewassen, hogere frequentie van ziekten, verstoring van de voedselketen en uiteindelijk afname van de dier- en plantensoorten.

In 2018 vond in Nederland overschrijding van de kritische depositiewaarde plaats in 118 van de 163 Natura 2000-gebieden.

Kritische depositiewaarden anders meten?

Dit een belangrijk discussiepunt, dat wellicht tot een opening leidt.  Volgens velen, ook Johan Remkes,  is de kritische depositiewaarde geen goede manier om natuurschade te meten. Het kabinet is dus op zoek naar een alternatieve meetmethode, die ook acceptabel is voor de EU.  Mogelijk leidt een andere meetmethode althans tijdelijk tot een wat grotere tolerantie ten opzichte van de uitstoot van stikstof. Hierdoor kan wellicht weer bouwactiviteit toegelaten worden krijgen boeren enige ruimte. 

De natuurschade is overigens inmiddels al vele malen aangetoond. De biodiversiteit in Natura 2000-gebieden vermindert snel; eikenbossen sterven af, brandnetels en bramen overwoekeren de heide. Dus dat de uitstoot omlaag moet staat onomstotelijk vast.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Moet het klimaatbeleid veranderen? 

De uitslag van de verkiezingen voor de provinciale roept de vraag op of het klimaatbeleid moet veranderen. Hier mijn antwoord, dat ik toelicht aan de hand van drie begrippen ‘kennis’, ‘democratie’ en ‘legitimiteit’.

Wat weten we van de klimaatsverandering

Dat het klimaat verandert als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen is net zo zeker als dat de aarde om de zon draait. Maar hoe snel die verandering gaat en de gevolgen ervan merkbaar zijn (bijvoorbeeld de stijging van de zeespiegel), is veel lastiger te voorspellen. 

Veel mensen vertrouwen klimaatwetenschappers niet en denken dat het niet zo’n vaart loopt. Het is een bekend psychologisch verschijnsel dat mensen ‘geloven’ wat in hun kraam te pas komt. Zo zegt de voorman van de Farmers Defence Force’ dat het afgelopen moet zijn met die ‘stikstof flauwekul’. Dat zegt hij niet omdat hij enige studie heeft gemaakt van klimaatsverandering, maar omdat hij deze kennis (terecht) ziet als een bedreiging voor het voortbestaan van de agrarische sector in zijn huidige vorm. De BBB doet dat anders. Ze stelt eveneens de belangen van de boeren voorop en ziet deze als de helden van de Nederlandse voedselproductie. Maar de partij rept met geen woord over de bijdrage van de agrarische sector aan de productie van broeikasgassen en de afname van de biodiversiteit. 

Er is geen enkele reden om op basis van de verkiezingsuitslag anders over het klimaat te gaan denken:

Vijf sectoren – elektriciteit, voedsel en grondgebruik, industrie, transport en de bebouwde omgeving – veroorzaken het probleem en moeten erop aangesproken worden een evenredige bijdrage te leveren aan de oplossing ervan.

Hoe democratisch is het regeringsbeleid?

De uitslag van de statenverkiezingen heeft de verhouding tussen voor- en tegenstanders van het klimaatbeleid niet veranderd. De tegenstanders hebben wel een naam gekregen. Maar in de Eerste Kamer wordt het (uitgedunde) regeringsblok ter linkerzijde geflankeerd door een aantal linkse partijen en samen kunnen deze voor een meerderheid zorgen.  BBB zal dan wel over een ‘grof schandaal’ spreken, maar in een parlementaire democratie gaat het om het aantal stemmen dat vóór een wetsvoorstel wordt uitgebracht.  De linkse partijen zullen mogelijk tegen het beleid stemmen omdat het niet ver genoeg gaat.  Dan is er geen beleid meer en zal de regering aftreden. Ik weet zeker dat klimaatbeleid van de dan volgende rechtse regering (met BBB!) nog maar een schim is van wat het nu belooft te zijn.

Mochten de linkse partijen tegen het klimaatbeleid stemmen, dan is dat in elk geval niet slim.

Hoe ‘legitiem’ is het huidige beleid?

Legitimiteit betekent dat beleid draagvlak heeft. Een bestuur verwerft draagvlak door los van de vertegenwoordigende organen te luisteren naar wat er onder de bevolking leeft en daarmee rekening te houden bij het maken van beleid. Dit wordt ook wel met het woord ‘governance’ aangeduid. Het leek er even op dat Johan Remkes voor dit draagvlak had gezorgd, maar als dat er al was, is het vervolgens weer snel verdampt. Draagvlak leunt op drie zaken: de grondslag van het beoogde beleid uitleggen, het standpunt van anderen invoelend benaderen en tegenstanders een aanvaardbaar alternatief bieden. In dit geval zonder toe te geven aan de noodzaak om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, wat niet wil zeggen dat elk tussendoel in beton gegoten is. 

Wat betekent dit? 

 Ik zou er als regering niet voor kiezen om het huidige beleid met een kleine meerderheid te bekrachtigen, maar een brede parlementaire werkgroep in te stellen die samen met klimaatdeskundigen voorstellen doet om draagvlak in de samenleving voor het klimaatbeleid te vergroten. Een beleid dat recht doet aan alles wat we (zeker) weten over klimaatverandering en de wijze waarop deze ons allemaal, de boeren incluis, zal raken.

Afbeelding met tekst, gebouw

Automatisch gegenereerde beschrijving
Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Leven met de natuur en niet van de natuur

De komende maanden tref je hier korte en zo nodig geactualiseerde fragmenten uit mijn e-boek Leven met de natuur. Leven met de natuur staat tegenover leven van de natuur. In deze eerste aflevering lees je wat het verschil is.

De kap van oerbossen gaat gewoon door

In zijn magistrale boek Homo sapiens beschrijft Yuval Noah Harari hoe overal op aarde waar mensen verschenen een regionale uitsterfgolf van dierlijk leven heeft plaatsgevonden. Meestal was overmatige jacht daar de oorzaak van. Het zoeken naar nieuwe jachtgebieden is dan ook een van de redenen dat de homo sapiens zich snel over de aarde verspreidde. 

Vanaf de industriële revolutie nam de impact van mensen op ecosystemen niet alleen exponentieel toe, maar de aard ervan kreeg een wereldwijd karakter. Hierdoor werd het voortbestaan van de mensheid zelf op het spel gezet: Als de opwarming van de aarde ertoe leidt dat de bodems in de permafrostgebieden ontdooien, komt er zoveel CO2 vrij dat menselijk leven in grote delen van de aarde onmogelijk zal zijn door overstroming en temperatuurstijging. 

Lange tijd gingen mensen ervan uit dat ze de natuur met technische middelen naar hun hand konden zetten om al doende de schijnbaar onuitputtelijke natuurlijke bronnen te exploiteren. Veel van deze technische middelen blijken na verloop van tijd veronachtzaamde effecten te hebben. Stuwdammen houden bijvoorbeeld niet alleen het water tegen, maar ook het kostbate slib dat stroomafwaarts voor de bodemvruchtbaarheid zorgde. 

Milieuwetenschappers zien ecosystemen als natuurlijk kapitaal; ‘leveranciers’ van ‘diensten’. Deze maken menselijk bestaan mogelijk. De enige voorwaarde is dat de onderliggende ecosystemen intact worden gelaten. Deze bepalen ‘de grenzen van de groei’.  De uitstoot van CO2 had beperkt moeten blijven tot wat bodems, bossen en zeeën kunnen opslaan en het gebruik van fossiele brandstoffen had daarop afgestemd moeten zijn. Dat weten we, ook de bazen van Big Oil, allang. Vooral om redenen van winstbejag zijn de grenzen van de groei genegeerd. Dat eist nu zijn tol. Het repareren en herstel ervan wereldwijd gaat duizenden miljarden kosten. Dit is overigens minder de aardoliemaatschappijen al die jaren hebben verdiend met aanhoudend misbruik van ecosystemen. Helaas worden zij nauwelijks aangesproken om de rekening te betalen.

De blogposts die hier de komende maanden te lezen zijn gaan over wat het betekent om bij de inrichting van stedelijk en landelijk gebied beter aan te sluiten bij de werking van ecosystemen.

Daarvoor moeten ze eerst hersteld worden: Niet alleen de uitstoot van CO2 moet verminderen, COmoet ook uit de lucht worden gehaald. Dit vraagt grote inspanningen, inclusief veranderingen in de verdeling van de materiële welvaart. 

Deze visie komt overeen met de beginselen van de donuteconomie. Kate Raworth stelt dat de mensheid de aarde naar eigen inzicht kan inrichten zolang rekening wordt gehouden met de sociale ondergrens en de ecologische bovengrens.  Daartussenin ligt de humane ruimte. Eerdere publicaties van mijn hand waren pogingen om de grenzen van de humane ruimte in het vizier te krijgen. Dat geldt ook voor de posts die je de komende maanden hopelijk met interesse zult lezen.

Afbeelding met tekst, gebouw

Automatisch gegenereerde beschrijving
Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Lang niet alle kinderen zijn hetzelfde, maar buiten spelen willen ze (bijna) allemaal

Hoe gaat het met spelen op straat door kinderen? In deze post lees je er het een en ander over.

Kinderspel legt in hoge mate de omgangsvormen vast, of beter, door te spelen leer je omgaan met elkaar. Hele jonge kinderen spelen vaak alleen of met een vriendje of vriendinnetje vlak bij huis. Het kan knikkeren zijn of stoepkrijten. Naarmate ze ouder zijn gaan ze ook met andere kinderen spelen. De actieradius neemt geleidelijk toe van de eigen straat naar de omliggende straten en pleintjes voor zover ouders dat toestaan (en anders vaak ook). Favoriet zijn verstoppertje, wat rondfietsen en een partijtje voetbal als de ruimte het enigszins toelaat. 

Soms doen tieners volop mee, soms trekken deze zich met leeftijdgenoten terug op plekken die zich daarvoor lenen en waar meer jongeren samenkomen.

Rond de leeftijd van negen à tien doen jongens het liefst regelspelen, waarbij een groot deel van de tijd vaak zit in het bediscussiëren, aanvechten en vaststellen van spelregels.  Meisjes zijn wat meer op zoek naar avontuur en zijn gecharmeerd van klimmen, schommelen en spannende glijbanen. Hun spel gaat snel over in lekker kletsen, in eerste instantie nog liefst onder mekaar. Zelf geven ze aan geen eigen voorzieningen te willen – ze vinden zich even stoer als jongens – als er maar voldoende plekken zijn want ze voelen zich soms wel door ‘grote’ jongens uitgesloten.  Ze gaan ook minder snel naar plekken die ze niet kennen of het moet met een groep vriendinnen zijn.

Bij tieners gaan spel, kletsen en chillen makkelijk in elkaar over. Ze kruipen bijvoorbeeld nog graag op een (schotel)schommel. Ouderen hebben het dan vaak over ‘rondhangen’, maar jongeren zelf over socializen of chillen. Naarmate er meer plekken zijn die zich daarvoor lenen – een fantasievol ontworpen zitkuil in plaats van een gore keet – slaat de verveling minder snel toe en daalt de kans op overlast. Voorzieningen speciaal voor tieners kunnen het beste wat afgelegen zijn gesitueerd, maar niet geïsoleerd. In wezen willen ze er gewoon bij horen. 

Hoe ontwikkelt zich het buiten spelen. 

De Stichting Kind & Samenleving heeft in 2018 spelende kinderen geobserveerd en geteld in zeven verschillende woonwijken en vergelijkt het resultaat met eerder onderzoek uit 2008 in dezelfde wijken[1]. De conclusie is dat buitenspelen sinds dat jaar met 37% is gedaald. Oorzaken: verkeer, groeiend angstgevoel bij ouders, meer conflicten tussen kinderen onderling en schermtijd.

Grote speelpleinen met uiteenlopende mogelijkheden voor sport en spel doorbreken deze trend. Bovendien is hier doorgaans ook een groep ouders aanwezig. Gemiddeld 60% van alle spelende kinderen in de buurt was hier tijdens het onderzoek te vinden. Speelpleinen zijn aantrekkelijk door hun gevarieerd aanbod en omdat kinderen er altijd wel vriendjes tegenkomen of maken. Voorwaarde is wel dat deze terreinen langs veilige wegen bereikbaar zijn. Een aantal Nederlandse steden creëert als onderdeel van stadsvernieuwing zogenaamde kindlinten.  Dat zijn autoluwe routes waarover kinderen zich veilig kunnen bewegen van huis naar school, bibliotheek en speelplein, Het kindlint is hier en daar voorzien van speeltoestellen, kinderkunst en andere objecten. De foto’s hierboven tonen het Amsterdamse Spaarndammerplein, dat in 2009 is ingericht als speelplein voor oudere en jongere kinderen en ook bereikbaar is via een kindlint (foto rechtsonder).

Maar wat kinderen écht het liefst hebben als ze mochten kiezen?

Uit onderzoek[2] bleek dat dit sterk overeen kwam met wat Astrid Lindgren beschrijft in De kinderen van Bolderburen. Dit ‘ideale’ Zweedse dorp biedt volop mogelijkheden om te spelen en van alles te beleven, er zijn genoeg kinderen en deze mogen gaan en staan waar ze willen. Speeltoestellen zijn niet nodig.

Stedenbouwkundige moeten dus naar mogelijkheden zoeken om in veel dichtere bebouwing dan Bolderburen een vergelijkbare veilige actieradius en een minstens even groot aantal belevings- en speelmogelijkheden te creëren. Zoals uit de vorige blogposts bleek zal dat niet meevallen.

Dit was de laatste post in de reeks Leefbaar wonen.  Ik hoop dat het lezen van deze korte stukjes je beviel en dat het je heeft gestimuleerd het e-boek Leefbaar wonen (gratis) te downloaden. Dat kun je hier doen. 

Volgende week begint een nieuwe reeks korte posts rond het thema Leven mét de natuur (en niet ván de natuur). Dat valt niet altijd mee, want de natuur is nogal verminkt. Dus leven mét de natuur bestaat deels uit herstel ervan. Ook deze reeks is gebaseerd op een e-boel dat je kunt downloaden.


[1] Johan Meire, Sabine Miedema en Marlies Miedema: Het grote buitenspeelonderzoek. Buiten spelen in de buurt geobserveerd. Kind en samenleving, Mechelen 2020.

[2] Kyttä, Marketta. 2004. The extent of children’s independent mobility and the number of actualized affordances as criteria for child-friendly environments.  Journal of Environmental Psychology 24, 179-198.