Aftreden leden studentenraad Open Universiteit: uiteenlopende visies op onderwijs voor volwassenen

Een deel van de studenten van de Open Universiteit is het niet eens met de keus van de instelling voor een vaste studieduur als norm

images

Het aftreden van de meerderheid van de leden van de studentenraad van de Open Universiteit openbaart langdurige onvrede bij een deel van de studenten van deze instelling.

De Open Universiteit heeft zich vanaf haar oprichting van andere instellingen voor wetenschappelijk onderwijs onderscheiden door het feit dat studenten konden studeren waar en wanneer ze wilden, op elk moment met een studie mochten beginnen en hun studietempo zelf konden bepalen. Deze kenmerken zijn – zeker op het eerste gezicht – ideaal voor de doelgroep van de Open Universiteit. Dit zijn volwassenen die een studie combineren met een baan, een gezin en een sociaal leven. De verschillen tussen deze studenten onderling zijn groter dan die tussen ‘reguliere’ studenten . Dit geldt voor de tijd die ze per week beschikbaar hebben, voor de spreiding van de beschikbare tijd over het jaar, voor de snelheid waarmee ze studeren én voor de kennis en vaardigheden die ze inmiddels hebben verworven.

Onderwijs - volwassen studenten 3

Toch had dit systeem een nadeel. Juist omdat studenten aan de Open Universiteit het zo druk hebben, leidde de afwezigheid van een prikkel om de studie blijvend hoge prioriteit toe te kennen geregeld tot uitstelgedrag. Het staat onomstotelijk vast dat naarmate het studietempo daalt, de kans toeneemt op voortijdig staken van de studie. In tijden van opkomend rendementsdenken bleef dit niet onopgemerkt. Mede onder druk van de politiek werden de principes van het vrije startmoment en de vrije studieduur opgegeven en een vaste doorlooptijd werd de norm. Een deel van de studenten heeft zeker baat bij deze maatregel, wat ook blijkt uit verbeterde rendementscijfers. Voor anderen heeft de Open Universiteit haar aantrekkelijkheid verloren.

Om studenten te motiveren geregeld te studeren, waren er ook andere middelen beschikbaar, die meer recht doen aan de grote verscheidenheid van de studenten aan de Open Universiteit. Daarover aanstonds meer.

Onderwijs - Collegezaal3
Het wo is een schoolvoorbeeld van ontwerp volgens het batch principe

Bij het organiseren van onderwijs kunnen twee fundamenteel verschillende principes worden onderscheiden, ‘batch’ en ‘flow’. Batch komt het meeste voor; het gaat ervan uit dat studenten gelijktijdig deelnemen aan de geplande onderwijsactiviteiten. Studenten worden overwegend als zijnde overeenkomstig beschouwd. In wezen is dit het zelfde principe dat ook voor massaproductie van goederen wordt gehanteerd. Flow betekent dat studenten een gepersonaliseerd programma volgen en dat de tijd die ze nodig hebben om de doelen te bereiken kan verschillen. De verschillen tussen studenten wordt als uitgangspunt genomen. Vrijwel iedereen zal de voordelen van flow inzien, maar zal denken dat de organisatie erg lastig is. Bovendien moet er in het geval van flow een voorziening zijn om studenten te motiveren de beschikbare tijd daadwerkelijk te gebruiken. Bij batch is hiervoor een duidelijke prikkel ingebouwd: Wie niet meekomt blijft zitten.

Ontwerpers van onderwijs staan dus voor twee vragen. Kan (hoger) onderwijs op doelmatige manier volgens het flow principe worden ontworpen en hoe help je studenten om – gegeven de vrijheid van studietempo – zich optimaal voor de studie in te zetten.

Vrijheid van studietempo

Organisatie - autonomie1Een hele reeks instellingen voor afstandsonderwijs in de VS brengt het principe learning outcomes are fixed; time is variable in praktijk. Het gebruik van ICT speelt hierbij een belangrijke rol. In een eerdere blogpost heb ik besproken hoe deze instellingen dit aanpakken. In essentie werken studenten individueel aan een reeks opdrachten met behulp van online beschikbaar gesteld materiaal. Ook de selectie van de opdrachten kan per student verschillen, afhankelijk van reeds aanwezige kennis en vaardigheden. De opdrachten worden becommentarieerd door reviewers (vaak promovendi). Deze ontvangen wekelijks een vastgesteld aantal uitwerkingen. Op basis van hun commentaar maken studenten indien nodig een volgende versie. Het feit dat deze opdrachten verspreid over het hele jaar binnenkomen maakt de taak van een reviewer aantrekkelijker dan die van een docent die in korte tijd honderden identieke opdrachten moet beoordelen.

Optimale inzet van studenten

De Open Universiteit maakte het studenten wel heel verleidelijk om de studie op een laag pitje te zetten ten gunste van andere prioriteiten. Niet alleen was de studieduur flexibel; studenten betalen bovendien voor elke cursus afzonderlijk. Studenten aan de Amerikaanse universiteiten die het studietempo van studenten vrij laten, betalen per semester een vast bedrag volgens de formule learn as much as you can. Dit blijkt een krachtige stimulans om voldoende aandacht aan de studie te besteden. Mentoren helpen daarbij.

De Open Universiteit kan nog steeds kiezen voor flow in plaats van voor batch. Het aanwezige onderwijsmateriaal leent zich hier uitstekend voor. Veel cursussen zijn opgebouwd uit opdrachten die door docenten worden beoordeeld. Niet zij, maar de mentor houdt dan de studievoortgang van studenten bij en kan deze erop aanspreken als het moet.

Volwassenen kunnen alleen gemotiveerd blijven studeren, als de onderwijsinstelling hen in staat stelt een persoonlijke balans te vinden tussen leven, werken en studeren. Bovendien willen zij dat de onderwijsinstelling de inspanning respecteert die het elke week opnieuw inplannen van studietijd kost, ongeacht of het gaat om 5, 10, 15 of meer studie-uren.

De armoede van big data

Beschikbaarheid van big data leidt lang niet altijd tot beter beleid. Dit komt omdat de beschikbare data vaak maar in beperkte mate het bewuste beleidsprobleem representeren.

Er komen steeds meer en omvangrijkere datasets, vaak met gegevens over de hele wereld. De belofte is dat de kwaliteit van beleid daarmee kan worden verhoogd. Ik bespreek twee recente toepassingen van big data, waaruit blijkt dat deze belofte bij lange na niet wordt ingelost. Sterker nog, resultaten zijn vaak triviaal en soms misleidend.

big-data

De meest innovatieve universiteiten van Europa

Het eerste rapport is een rating van de meest innovatieve universiteiten van Europa, uitgevoerd door Reuters[1]. Er is een grote hoeveelheid data per universiteit verzameld en op basis daarvan is een samengestelde score berekend. Het bijgevoegde overzichtje geeft het resultaat weer. screenshotHet rapport gebruikt tien criteria; zeven(!) daarvan betreffen de geregistreerde patenten van elke universiteit. Hier wringt de schoen. In de eerste plaats is de titel meest innovatieve universiteit misleidend. Het gaat niet om het innovatieve karakter van de desbetreffende universiteit als zodanig, maar om het aantal gepatenteerde uitvingen. De bijdrage daarvan aan innovatie is beperkt en komt van slechts een klein aantal universiteiten. Naast patenten leveren universiteiten ook op andere en vaak meer substantiële wijze een bijdrage aan innovatie. Te denken valt aan spin-offs, de vorm en inhoud van het onderwijs en samenwerking met onderzoekers binnen bedrijven[2]. Dit rapport doet hieraan nauwelijks recht.

De productiviteit van de overheidsdienstverlening

De tweede studie heet Government productivity en is uitgevoerd door het McKinsey Center for Government (MCG)[3]. De studie wil aantonen dat overheden wereldwijd $ 3500 miljard te veel uitgeven en dat geld de komende vijf jaar kunnen gebruiken om te bezuinigen of om de effectiviteit van hun dienstverlening te verbeteren (zie onderstaande afbeelding).

screenshot 2

Cruciaal is de wijze waarop effectiviteit wordt gemeten. Ik neem het hoger onderwijs – een van de besproken diensten – als voorbeeld. Voor elk land is een index berekend aan de hand van vier datasets: (1) Het aantal afgestudeerden ten opzichte van de instroom, (2) de kwaliteit van het onderwijs, de (3) baankans en het (4) inkomen van afgestudeerden. De kwaliteit van het onderwijs is gebaserd op de jaarlijkse rating van universiteiten door Times Higher Education.

Door per land effectiviteit te delen door kosten per student, berekenden de onderzoekers de productiviteit. De idee is nu dat regeringen de productiviteit van het hoger onderwijs op twee manieren kunnen verhogen: Of ze nemen een voorbeeld aan een land met een vergelijkbare effectiviteit, maar dat minder uitgeeft en ze besparen zo een hoop geld. Of ze spiegelen zich aan een land met een vergelijkbaar uitgavenniveau, maar dat dit geld effectiever besteedt en ze verbeteren zo hun effectiviteit zonder dat dit extra geld kost.

Wat MCG gedaan heeft is op zich ingenieus, maar als grondslag voor beleid schiet de berekening tekort. In de eerste plaats is manier waarop effectiviteit is geoperationaliseerd triviaal. Neem het Verenigd Koninkrijk. Dit is topscorer op het gebied van effectiviteit. Dit komt vooral door de hoge score van universiteiten in het Verenigd Koninkrijk op de rating van Times Higher Education, die overigens vooral wetenschappelijke reputatie meet. De universitaire infrastructuur in dat land is in eeuwen opgebouwd, mede dankzij omvangrijke schenkingen van particulieren. Geen enkel land kan binnen de gestelde vijf jaar voorzien in een vergelijkbaar stelsel, nog afgezien van het feit dat wetenschappelijke reputatie niet hetzelfde is als kwaliteit van het onderwijs. Maar ook op het gebied van werkgelegenheid en inkomen van afgestudeerden is de invloed van overheden beperkt. Het is een illusie dat landen geld kunnen besparen of hun geld effectiever kunnen besteden dankzij de berekeningen van McKinsey.

Businesswoman standing looking at data flowchart in cloudy landscape

In beide voorbeelden is sprake van enorme datasets, ingenieuze berekeningen, maar triviale en zelfs misleidende resultaten. Het komt omdat gecomplicerde onderwerpen, zoals het innovatieve karakter van universiteiten  en de effectiviteit van het hoger onderwijs vertaald worden naar enkele variabelen waarvoor data beschikbaar zijn (proxies). Het gevolg is een vergaand reductionisme, dat voorbij gaat aan de gecompliceerdheid van de onderwerpen en aan de uiteenlopende denkbeelden daarover.

We gaan dit reductionisme steeds vaker zien, ook binnen wetenschappelijk onderzoek. Het is immers verleidelijk om uit te gaan van bestaande datasets in plaats van eerst de gebruikte begrippen uit te diepen en op basis daarvan te bepalen welke gegevens nodig zijn. Beleid dat op deze manier tot stand komt, berust op drijfzand.

[1] Het rapport kan hier worden bekeken: http://www.reuters.com/article/us-reutersrankings-europeanuniversities-idUSKBN17Z09T#list

[2] Herman van den Bosch: Universiteit en bedrijfsleven: een moeizame relatie in:Robert Kok e.a.: Versterking van innovatie, Boom 2013, p. 201-215.

[3] Dit rapport en zijn samenvatting kan vanaf deze site worden gedownload: http://www.mckinsey.com/industries/public-sector/our-insights/the-opportunity-in-government-productivity

Nieuwe wereld…. Andere business school

Een grondige verandering van business schools kan bijdragen aan een meer maatschappelijk geörienteerde opstelling van bedrijven

Drie organisaties op het gebied van duurzaamheid en management hebben in 2012 besloten om samen te werken aan vernieuwing van het bedrijfskundeonderwijs[1]. De directe aanleiding was dat 50 jaar daarvoor de rapporten van de Carnegie en de Ford Foundation waren verschenen en 20 jaar eerder de Rio Earth Summit zonder veel effect had aangedrongen op meer duurzaam gedrag van bedrijven. Vandaar de naam 50 + 20 agenda. Bekijk hieronder een korte presentatie.

De rapporten van de Carnegie en Ford Foundation hebben het bedrijfskundeonderwijs meer kwaad dan goed gedaan. Business schools waren voorheen plekken waar professionele managers werden opgeleid. De twee rapporten waren de opmaat voor de inlijving van deze instituten door gevestigde universiteiten. Door hun academisering verloren business schools gaandeweg hun betekenis voor de managementpraktijk[2]. Docenten met praktijkervaring werden zeldzaam en publicaties gaan aan de praktijk voorbij.

De 50 + 20 agenda wil het praktijkgerichte element herstellen, samen met een inhoudelijke oriëntatie op duurzaamheid[3]. De inzet is dat business schools er niet meer naar streven om de beste van de wereld willen zijn maar het beste vóór de wereld[4]. De 50 + 20 agenda heeft geleid tot de publicatie van een handboek[5] met bijbehorende website[6] met voorbeelden van good practice.

Ik sta kort stil bij de van de 50 + 20 agenda en het soort onderwijs dat deze voorstaat.

41sZKUAAmgL._SX329_BO1,204,203,200_Een andere missie

In de 50 + 20 agenda is een vooraanstaande rol weggelegd voor het bedrijfsleven bij de aanpak van armoede en opwarming van de aarde. Hiervoor is een omwenteling nodig. Bedrijven streven nu vooral naar groei en winst. Ze doen er daarom alles aan de consumptie te bevorderen. De studenten van nu – de leidinggevenden van later – kunnen deze spiraal doorbreken door te beijveren dat bedrijven hun missie afstemmen op de belangen van de samenleving[7]. Dit is op lange termijn ook goed voor de aandeelhouders.

Een ander soort onderwijs

Ook veel vakken zijn doordrongen van het denken in termen van groei en winst. Om bedrijven en hun omgeving beter in samenhang te kunnen zien, moeten de kennissilo’s worden gesloopt en plaatsmaken voor een interdisciplinaire en probleemgerichte benadering, gericht op oordeels- en besluitvorming. Hierbij moet volop aandacht zijn voor kritisch denken, ethiek, zelfkennis en soft skills. Het doceren van vakken moet plaatsmaken voor de aanpak van levensechte projecten zo veel mogelijk uitgevoerd binnen bedrijven.

screenshot 4
Hoofdlijnen 50+20 agenda

Een ander soort opleiders

De meeste docenten aan business schools moeten ervaring hebben in bedrijven of instellingen, bij voorkeur in organisaties die de belangen van alle stakeholders respecteren. Verder zijn medewerkers bereid om als public intellectuals deel te nemen aan het publieke debat over de transformatie van de samenleving en de rol van bedrijven daarin.

Een ander soort business school

Geen vakgroepen op functionele basis, maar teams die delen van het onderwijs verzorgen. De buitenwereld wordt zo veel mogelijk binnen de school gehaald, bijvoorbeeld door tegen kostprijs cursussen aan te bieden aan lokale ondernemers en startups. Er is eveneens een krachtige wisselwerking tussen fundamenteel en toegepast onderzoek.

De boodschap van de 50 + 20 agenda is binnen veel business schools aangekomen. Studenten in het bijzonder staan ervoor open. Veel dromen van een eigen innovatieve start-up waar ze hun idealen kunnen verwezenlijken. Maar de grootste opdracht ligt in de vanandering van gevestigde bedrijven. Kortom, er is nog een lange weg te gaan.

[1] Deze organisaties zijn: Global Responsible Leadership Initiative (GRLI), World Business School Council for Sustainable Business (WBSCSB) en Principles for Responsible Management Education (PRME)

[2] The 1959 Ford and Carnegie reports on business schools caused severe and probably permanent damage to business education, forcing it into a narrow and overly-theoretical mold. Daniel Carter in diens boek MBA: The First Century.

[3] De belangrijkste trekkers van dit initiatief zijn Katrin Muff (Business School Lausanne), Thomas Dylinck (University of St Gallen), Marc Bretel (GRLI), John North (Un. of Pretoria), Paul Shrivastava (Concordia University, Canada) en Jonas HeBusiness education for the worldart (PRME). Ook Paul Polman, CEO van Unilever was lid van de initiatiefgroep.

[4] http://50plus20.org/wp-content/uploads/sites/3/2012/06/5020_AGENDA_PRINT_a4_English.pdf

[5] Business education for the world. A vision for business schools serving people and planet. Edward Elgar 2013.

[6] Zie: 50plus20.org/benchmarks

[7] Bij de vaststelling van maatschappelijke doelstellingen wordt uitgegaan van de Global Goals van de VN.

 

Badges in plaats van diploma’s?

Onder bepaalde voorwaarden geeft een systeem van badges een beter beeld van wat iemand kan dan een diploma

Sinds mensenheugenis worden opleidingen afgerond met een diploma. Het aantal verschillende diploma’s is echter niet meer te overzien. In de VS zijn dat er 8 maal zo veel dan 20 jaar geleden. Er zijn duizenden instanties die diploma’s verstrekken waarvan het grootste deel niet is geaccrediteerd. Daarbij komt dat we te maken hebben met diploma’s uit vele landen. Kortom, de waarde van een diploma is veelal niet meer gekend.

Er is echter ook een andere kant. Een groot aantal personen – jong en oud – ambieert geen diploma. Ze willen een specifieke baan, zich daarvoor scholen en een bewijs ontvangen dat ze over de gewenste competenties beschikken[1].

images

Voor beide problemen is een oplossing beschikbaar in de vorm van badges, micro-credentials of e-credentials: Dit zijn (digitale) bewijsstukken dat iemand over specifieke kennis en/of vaardigheden beschikt. Er zijn inmiddels ruim 3000 organisaties die badges verstrekken, waaronder onderwijsinstellingen, trainingsinstituten en bedrijfsopleidingen[2].

Voor een goed functionerend systeem van badges moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Hier zijn de belangrijkste:

Niveau

De kennis en/of vaardigheden waarnaar een badge verwijst moeten eenduidig zijn. Tevens moet er een onmiskenbare verwijzing zijn naar het beheersingsniveau. Ook moet worden geëxpliciteerd hoe dat gemeten is. Het Degree Qualifications Profile, opgesteld door Lumina is een bruikbaar hulpmiddel om het niveau aan te duiden[3].

Uitwisselbaarheid

Badges moeten technisch gesproken eenzelfde standaard hebben: ze dienen gegevens te bevatten over de eigenaar, de verstrekker, de inhoud en de wijze waarop de de onderhavige kennis en vaardigheid is vastgesteld. De Open Badges Standard van IMS Global Learning gaat waarschijnlijk als zodanig functioneren. In Nederland werkt SURF aan een technische specificatie van badges[4].

images-1

Zichtbaarheid

Bezitters moeten een platform hebben om hun badges te kunnen tonen. Hiervoor zijn inmiddels verschillende websites, zoals Backpack[5].

De snelle verbreiding van competentiegericht onderwijs heeft het systeem van badges mede mogelijk gemaakt. Dit type onderwijs vereist immers een nauwkeurige aanduiding van learning outcomes: de kennis en vaardigheden waarover iemand beschikt na deelname aan een formele, non-formele of informele leeractiviteit.

Concordia University in Wisconsin is – voor zover bekend – de eerste universiteit die een opleiding – de master in educational technology – certificeert met badges. Dat zijn er 50; elk van deze badges correspondeert met een behaald leerresultaat, doorgaans een succesvol afgeronde opdracht[6]. De tijd die daaraan is besteed, doet niet terzake.

Een andere interessante ontwikkeling is dat aanbieders van opleidingsmogelijkheden (formeel en non-formeel) in een specifieke regio of stad samenwerken binnen een gemeenschappelijk format. Ook hierbij worden lokale werkgevers betrokken[7]. Het Open Badge Network[8] (Europe) heeft hiervoor een beknopt Charter opgesteld. In de VS is er het Cities of Learning initiative, bijvoorbeeld Chicago City of learning[9].

screenshot 2 kopie

Ik zie veel voordelen in de hier geschetste ontwikkeling, maar tegelijkertijd ben ik ook bang voor een versplinterde focus op leren. Studeren wordt dan het bijeensprokkelen van badges.

In een vorige blogpost het ik beklemtoond hoe belangrijk het is dat studenten kritisch leren denken[10]. Het is ondenkbaar dat studenten kritisch leren denken door deel te nemen aan slechts één onderwijsactiviteit. Kritisch denken kan dan ook niet met één badge ‘afgevinkt’ worden. Het vermogen om kritisch te denken ontwikkelt zich doordat studenten herhaaldelijk worden geconfronteerd met realistische maatschappelijke en wetenschappelijke problemen, daarover lezen en onderzoek doen, oplossingen afwegen en uiteindelijk tot een oordeel komen. Dit betekent dat het verdienen van badges alléén niet voldoende is, maar dat er ook eisen gesteld kunnen worden aan de samenhang van de verdiende badges.

Een selectiever gebruik van het begrip competenties kan hieraan bijdragen. Een afzonderlijke badge betekent dan dat een student blijk heeft gegeven te beschikken over een bepaalde hoeveelheid kennis en vaardigheden. Badges kunnen dan ook goed worden verbonden aan modulen, cursussen of werkzaamheden in de praktijk. Een competentie daarentegen verwijst naar de (intellectuele) activiteiten die een pas afgestudeerde zelfstandig kan uitvoeren. Aannemelijk moert worden gemaakt welke reeks studieonderdelen – met de bijbehorende badges – hiervoor wenselijk is.

Het systeem van badges is nog lang niet volgroeid. Het is wel een hoopvol begin om buitenschoolse ervaringen serieus mee te tellen, na te denken over hoe bepaalde competenties verworven worden en ruimte te maken voor studenten die kennis en vaardigheden willen verwerven door studieactiviteiten te verrichten bij diverse aanbieders in binnen- en buitenland.

[1] Zie voor de eisen die aan badges gesteld kunnen worden: http://www.openbadgenetwork.com/wp-content/uploads/2016/01/O4A3-OBN-Guidelines-for-Open-Badges-in-Territories.pdf

[2] Voor een overzicht van wat er in vijf jaar is bereikt: https://drive.google.com/file/d/0B7kHRuri9QdPQmRfdXZrblpSX0U/view

[3] Het framework is volop in ontwikkeling en kent acht niveaus. Het is gespecificeerd voor kennis en vaardigheden. deze zijn op hun beurt uitgesplitst in gespecialiseerde vaardigheden, persoonlijke vaardigheden en sociale vaardigheden: https://www.luminafoundation.org/files/resources/connecting-credentials.pdf. Dit kader vertoont veel overeenkomst met het Europese kwalificatieframework voor een leven lang leren: https://ec.europa.eu/ploteus/sites/eac-eqf/files/leaflet_nl.pdf

[4] Zie hiervoor: https://www.surf.nl/binaries/content/assets/surf/nl/2017/open-badges_surfnet-pilot–scenario’s_frans-ward_3feb.pdf

[5] Op de website van Backback zijn inmiddels meer dan een miljoen badges geplaatst: https://backpack.openbadges.org/backpack/welcome

[6] Onderwijsinstellingen die deze kant verder opgaan werken samen met het afnemende veld om de badges herkenbaar relevant te maken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door de Foundation for California Community Colleges en de New World of Work

[7] Voorbeelden hiervan zijn; de Open Badges in Scottish Education Group, het Badge the UK project en de Open Badges DACH Usergroup in Duitsland. Zie voor een bespreking; http://www.openbadgenetwork.com/wp-content/uploads/2016/01/O4A3-OBN-Guidelines-for-Open-Badges-in-Territories.pdf

[8] portal: www.openbadgenetwork.com

[9] https://chicagocityoflearning.org

[10] Zie: hmjvandenbosch.com.ln.is/ocP0r

 

Kritisch leren denken moet, maar universiteiten schieten tekort

Kritisch leren denken is een vrijwel algemeen geaccepteerd doel van het hoger onderwijs. Toch blijven universiteiten achter bij de realisering ervan. Dat komt omdat kennisverwerving de overhand heeft

 

Leidinggevenden van bedrijven en universiteiten zijn het er roerend over eens: Kritisch denken is een van de belangrijkste doelen is van een wetenschappelijke studie[1]. Maar wat is kritisch denken[2]? Hieronder vind je een antwoord. Verder gaat deze blogpost in op de vraag of je inderdaad op de universiteit moet zijn om kritisch denken te leren.

Onderwijs - kritisch denken

In bijna alle definities van kritisch denken komen een of meer van de volgende termen voor (de vetgedrukte het meest): afleiden, analyseren, argumenteren, beoordelen, conceptualiseren, evalueren, formuleren van hypotheses, generaliseren, interpreteren, logisch denken, ordenen, redeneren, testen, uitleggen en vragen stellen. Deze termen vertonen veel overlap. Het is daarom beter om kritisch denken te omschrijven. Kritisch denken is een manier van denken die een of meer van de volgende handelingen omvat[3]:

  1. Vaststellen van de validiteit van informatie met behulp van expliciete criteria en relevante kennis.
  2. Beoordelen van de logische consistentie en de validiteit van een standpunt.
  3. Afleiden van de assumpties en de implicaties van een standpunt.
  4. Zelfstandig innemen van een consistent en valide standpunt, onder verwijzing naar zijn assumpties, implicaties en alternatieven.
  5. Formuleren van oorzaak-gevolg relaties in termen van hypotheses of proposities en in staat zijn hierin tot een consistent en valide standpunt te komen.

De idee is dat kritisch denken je oordeelsvermogen verscherpt.

screenshot 6

Kritisch denken wordt vaak gezien als een onderdeel van een groter geheel. Ik spreek van academische vaardigheden, maar een Australische studie spreekt van enterprise skills[4]. Het is maar hoe je het bekijkt. Voor deze studie werden 4,2 miljoen advertentieteksten verzameld in de periode 2012 – 2015. Onderstaand overzicht toont de toename van de vraag naar enterprise skills.

In 2015 werd in personeelsadvertenties critical thinking 158% vaker vermeld dan drie jaar daarvoor. Uit dit onderzoek bleek tevens dat enterprise skills gevraagd worden in alle beroepen, inmiddels meer dan vakinhoudelijke kennis en technische vaardigheden. Dit geldt in het bijzonder in beter betaalde banen.

screenshot 13

De waarde die werkgevers hechten aan kritische denkvaardigheden bleek ook uit een wat ouder grootschalig onderzoek in de VS: Are they really ready to work?[5]. Het antwoord op deze vraag was geen volmondig ja: Baanzoekers met alleen highschool scoorden in bijna alle opzichten onvoldoende; bachelors scoorden in meerderheid net voldoende. Uit meer recent onderzoek bleek dat de helft van de werkgevers vindt dat graduates are woefully underprepared[6].

De meeste universiteiten geven eveneens hoog op van belang van kritisch denken: 95% van rectoren en decanen noemt kritisch denken een van de belangrijkste academische vaardigheden[7]. Des te opvallender is het dat universiteiten zelden of nooit de ontwikkeling van het vermogen tot kritisch denken meten aan de hand van een gevalideerde test.

Richard Arum en Josipa Roksa hebben dat wel gedaan. Zij hebben de Collegiate Learning Assessment-test[8] afgenomen bij 2000 eerstejaarsstudenten. Deze moesten een realistisch probleem oplossen met behulp van een aantal gegevens en hierover een memo schrijven. Aan de hand van deze memo’s is hun niveau van analytisch redeneren, probleem oplossen en schrijfvaardigheid vastgesteld.

Anderhalf jaar is dezelfde groep opnieuw getest. De conclusie was dat 45% van de studenten geen significante vooruitgang liet zien. Vier jaar later is dezelfde groep nog een keer getest. 36% liet nog steeds geen verbetering zien.

De meest fundamentele kritiek op het feit dat universiteiten tekort schieten in de ontwikkeling van kritisch denken kwam – bijna 10 jaar geleden – van Derek Bok, decaan van Harvard University[9]. Van universiteiten mag volgens hem worden verwacht dat studenten kennis verwerven van wat zich in de wereld afspeelt en dat ze in staat zijn om kritisch te denken en moreel te oordelen over hun bevindingen. Uit zijn uitvoerig gedocumenteerd boek blijkt dat de bijdrage van de universiteiten aan de realisering van deze doelen beperkt is en de afgelopen 50 jaar niet beter is geworden.

screenshot 10De belangrijkste vraag is hoe universiteiten hun bijdrage aan de ontwikkeling van kritisch denken kunnen verbeteren. Kritisch denken ligt niet in kennis zelf besloten, maar is een manier om kennis te beoordelen en te gebruiken. Bijvoorbeeld, kritisch denkende economen worden gevormd als de verwerving van wetenschappelijke kennis vergezeld gaat met het leren hanteren van de vijf hiervoor beschreven handelingen. Hierdoor wordt het vakgebied van de economie verbonden met actuele economische problemen en opvattingen daarover in de samenleving.

Hier zit de pijn. In de meeste studies, met uitzondering van techniek, gaat het vrijwel uitsluitend om de verwerving van wetenschappelijke kennis. Onderzoek van een realistisch probleem komt hooguit aan de orde in de eindscriptie, die daarom voor veel studenten een lastige opgave is. Het is daarom veel beter dat ontwikkeling van kritisch denken (en ook die van andere academische vaardigheden zoals problem solving en creativiteit) tijdens de hele opleiding plaatsvindt. Een goed middel hiervoor zijn projecten die vakkennis, methodologische vaardigheid en realistische problemen bijeenbrengen[10].

Veel afgestudeerden geven op overtuigende wijze blijk van kritisch denken. Vaak is de grondslag hiervoor al op zeer jonge leeftijd is gelegd in de omgang met de ouders, op school en in het spel. Ook actieve deelname aan het studentenleven heeft soms meer bijgedragen aan de ontwikkeling van kritisch denken dan het curriculum. Echter, niet alleen studenten moeten middenin de samenleving staan, maar ook het wetenschappelijk onderwijs (en onderzoek) zelf. Hier is nog een wereld te winnen.

[1] Zie hiervoor ook de volgende blogpost: Agility and the future of universities (januari)

[2] Zie: Employers rate it, universities teach it, but what is critical thinking? https://www.weforum.org/agenda/2016/11/critical-thinking-what-is-it-and-why-does-it-matter?utm_content=buffer8818b&utm_medium=social&utm_source=twitter.com&utm_campaign=buffer

[3] Ik heb de bovenstaande vijf competenties gecompileerd uit een aantal verschillende artikelen. Ze sluiten in hoge mate aan bij de omschrijving in het rapport Assessing Critical Thinking in Higher Education: Current State and Directions for Next-Generation Assessment: http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/ets2.12009/full

[4] Zie: The new basics: Big data reveals the skills young people need for the new work order http://www.fya.org.au/wp-content/uploads/2016/04/The-New-Basics_Web_Final.pdf

[5]. Are They Really Ready To Work? Employers’ Perspectives on the Basic Knowledge and Applied Skills of New Entrants to the 21st Century U.S. Workforce (2006) http://www.p21.org/storage/documents/FINAL_REPORT_PDF09-29-06.pdf

[6] Sledge, Linsey, & Fishman, Tiffany Dovey. (2014). Reimagining higher education: How colleges, universities, businesses, and governments can prepare for a new age of lifelong learning. http://dupress.com/articles/reimagining-higher-education/

[7] Association of American Colleges and Universities (2011). The LEAP vision for learning: Outcomes, practices, impact, and employers’ view. Washington, DC

[8] Arum, Richard, & Roksa, Josipa. (2011). Academically adrift: Limited learning on college campuses Chicago, IL: University of Chicago Press.

Arum, Richard, & Roksa, Josipa. (2014). Aspiring adults adrift: Tentative transitions of college graduates Chicago, IL: University of Chicago Press.

[9] Bok, Derek. (2008). Our underachieving colleges. A candid look at how much students learn and what they should be learning more. Princeton: Princeton University Press.

[10] Zie: Universiteiten realiseren hun eigen doelen niet: http://wp.me/p32hqY-e7 en Waarom de universiteit van Aalborg haar doelen wel realiseert http://wp.me/p32hqY-eo Uit beide essays blijkt dat er een verschil is tussen kennisverwerving, de toepassing van kennis en kritisch denken. Gangbare werkvormen als hoor- en werkcolleges kunnen de eerste twee doelen ondersteunen. Kritisch denken vereist onder andere meer interactie met begeleiders en medestudenten en met de ‘buitenwereld’.

 

De toekomst van hoger onderwijs is niet de campus en evenmin online[1]

Universiteiten die blended learning faciliteren bieden een verscheidenheid van blends aan, waarmee studenten in staat zijn een persoonlijke balans te realiseren tussen contact- en online onderwijs en tussen hun studie en de rest van hun leven.

De diversiteit van studenten neemt wereldwijd toe en steeds meer studenten hebben een volledige baan. In de VS bestaat de studentenpopulatie op universitaire campussen nog maar voor een minderheid uit studenten die rechtstreeks vanuit de highschool instromen. Tegenover deze groeiende variëteit aan studenten staat een weinig flexibel studieaanbod. Er is keuze tussen contactonderwijs of onderwijs online of tussen voltijds of in deeltijd studeren. Ook de meeste aanbieders van afstandsonderwijs hanteren een vaste studieduur, meestal in deeltijd. Ik sta stil bij de vraag hoe het beter kan.

De waarde van persoonlijk contact tussen studenten en docenten

Kenmerkend voor alle instellingen voor hoger onderwijs – face-to-face én online – is dat studenten het grootste deel van hun tijd besteden aan het bestuderen van wetenschappelijke literatuur; thuis, op het werk, in de trein of in een bibliotheek. Het verschil tussen beide typen onderwijs is hoe deze zelfstudie ondersteunen. De meeste instellingen voor contactonderwijs doen dit door een combinatie van hoor- en werkcolleges. Instellingen voor afstandsonderwijs laten studenten thuis opdrachten maken, waarop docenten feedback geven en zij organiseren soms bijeenkomsten (virtueel of face-to-face).

Als het gaat om verwerving van kennis en ontwikkeling van theoretische inzichten, doet afstandsonderwijs in geen enkel opzicht onder voor contactonderwijs. Het eerste type is makkelijker schaalbaar en is – zeker bij het gebruik van open educational resources – goedkoper[2]. De meerwaarde van contactonderwijs ligt bij onderwijsvormen waar sprake is van intensiever contact tussen studenten en docenten dan in hoor- en werkcolleges het geval is. Bijvoorbeeld tutorials (bijeenkomsten van enkele studenten met een docent), projectgroepen (bijeenkomsten waar studenten elkaar frequent ontmoeten en docenten geregeld feedback geven), onderwijsgroepen (8 – 15 studenten en een begeleider), practica en trainingen. Deze vormen van onderwijs lenen zich vooral voor de ontwikkeling van kritisch denken en problem solving, maar helaas nemen zij een ondergeschikte plaats in op de meeste universiteiten. Hierdoor benutten deze hun potentiële meerwaarde ten opzichte van afstandsonderwijs onvoldoende.

onderwijs-olin-college-of-engineering-campus-6
De waarde van een flexibele duur van opleidingen

Het overgrote deel van het opleidingsaanbod – zowel face-to-face als online – kent een vast startmoment en een vaste doorlooptijd. Voor de snel groeiende groep van studenten die een studie combineert met baan, muziek- of sportbeoefening, gezin en sociaal leven is dit systeem ongeschikt. Studenten verschillen onderling in tijd die ze per week beschikbaar hebben, in de spreiding van de beschikbare tijd over het jaar, in de snelheid waarmee ze studeren én in de kennis en vaardigheden waarover ze inmiddels beschikken.

Gelukkig is er een groeiende groep van instellingen voor afstandsonderwijs met een variabele studieduur[3]: Learning outcomes are fixed; time is variable. Studenten kunnen hier ook op elk moment aan een opleiding beginnen[4]. Studenten worden geprikkeld om hun studie voldoende prioriteit te geven binnen de beschikbare tijd. Dit gebeurt, behalve door goede begeleiding, ook door hen per maand een vast bedrag te laten betalen onder met motto learn as much as you can.

Instellingen voor afstandsonderwijs en instellingen voor contactonderwijs hebben elk potentiële voordelen. Helaas benutten zij deze vooralsnog onvoldoende. Echter deze voordelen komen nog beter tot hun recht in een combinatie van beide vormen van onderwijs.

De waarde van blended learning

Doelstellingen als het verwerven van kennis en van theoretisch inzicht kunnen uitstekend online worden gerealiseerd. Dit geldt ook voor campusuniversiteiten, die een kwaliteitsslag kunnen maken door hoor- en werkcolleges grotendeels af te schaffen en docenten in staat te stellen meer tijd te besteden aan interactieve vormen van contactonderwijs. De ontwikkeling van kritisch denken en problem solving krijgt hierdoor een stimulans. Echter ook studenten die online programma’s volgen, hebben er baat bij om op gezette tijden deel te nemen aan tutorials, projecten, discussies in kleine groepen en bootcamps. Voor sommige studenten is het haalbaar om dagelijks op de campus te zijn, voor anderen is een dag per week ideaal en anderen zullen de voorkeur geven aan residentiële weken, bijvoorbeeld vier maal per jaar. Universiteiten hoeven zich niet te beperken tot één variant. Hun campussen worden op deze wijze een middelpunt van netwerken met een veel grotere capaciteit dan thans. Het functioneel combineren van zelfstudie met instructie face-to-face én online vertegenwoordigt het beste van twee werelden.

images
De waarde van vrijheid wat of waar te leren

Wetenschappelijke kennis verdubbelt elke negen jaar, disciplinaire grenzen vervagen en het beste onderzoek is interdisciplinair. Als gevolg hiervan zijn de disciplines die ontstonden in de 19e eeuw verouderd. Toch domineren ze nog steeds het onderwijslandschap. Het is tijd om traditionele vakken te verruilen voor brede thema’s met veel keuzemogelijkheid.

Tegelijkertijd zullen studenten vaker hun diploma behalen door aan verschillende universiteiten in binnen- en buitenland te studeren. Om dit mogelijk te maken moeten universiteiten hun examenprogramma’s niet beschrijven in termen van vakken of cursussen, maar in termen van te verwerven competenties.

Universiteiten die blended learning faciliteren, kunnen het nieuwe normaal worden[5]. Zij bieden een verscheidenheid van blends aan, waarmee studenten in staat zijn een persoonlijke balans te realiseren tussen contact- en online onderwijs en tussen hun studie en de rest van hun leven.

[1] Van deze blogpost is een Engelstalige versie beschikbaar: http://wp.me/p3lna5-92

[2] Zie hiervoor mijn post: Beter hoger onderwijs hoeft niet meer te kosten: http://wp.me/p32hqY-zS

[3] De volgende twee instellingen – beide behorend tot de vijf meest innovatieve opleidingsinstituten in de VS – gelden als inspirerende voorbeelden: Het College for America van de Southern New Hampshire University (60.000 studenten) en de Western Governors University (70.000 studenten). Zie voor een bespreking van de vijf meest innovatieve universiteiten in de VS: College transformed: five institutions leading the charge in innovation, by Alana Dunagan http://www.christenseninstitute.org/wp-content/uploads/2017/02/College-transformed.pdf

[4] In mijn vorige post ben ik ingegaan op de organisatorische consequenties van een variabele studieduur: http://wp.me/p32hqY-158

[5] In een eerdere post heb ik hetzelfde thema behandeld, met meer nadruk op de ontwikkeling van competentiegericht en gepersonaliseerd onderwijs: http://wp.me/p32hqY-xY

Innovatief afstandsonderwijs stelt individuele student centraal

De effectiviteit en waardering van afstandsonderwijs kan aanzienlijk worden vergroot met behulp van maatregelen als betere aansluiting met de werksituatie, variabele studieduur, vaste prijs per semester en aanstellen van verschillende soort docenten

Wereldwijd zoeken heel wat volwassenen naar mogelijkheden om verder te studeren. Zij krijgen doorgaans te maken met een aanbod – online of face2face – dat in essentie is afgeleid van het reguliere onderwijs. Dit betekent dat zowel het startmoment als de duur van de opleiding vastliggen.

images-11

Nu kunnen er ook vraagtekens bij worden gezet of dit systeem voor ‘reguliere’ studenten geschikt is. Velen vinden van niet. Maar voor volwassenen die een studie combineren met een baan, een gezin en een sociaal leven is het zeker ongeschikt. De verschillen tussen deze studenten onderling zijn immers veel groter dan die tussen ‘reguliere’ studenten[1]. Dit geldt voor de tijd die ze per week beschikbaar hebben, voor de spreiding van de beschikbare tijd over het jaar, voor de snelheid waarmee ze studeren én voor de kennis en vaardigheden die ze inmiddels hebben verworven.

Het kan anders en de organisatie hoeft niet ingewikkeld te zijn.

In een groeiend aantal onderwijsinstellingen in de VS bepaalt de tijd die studenten nodig hebben om de vereiste leerresultaten te behalen de studieduur in plaats van andersom. Learning outcomes are fixed; time is variable. Studenten kunnen bovendien met de opleiding beginnen als het uitkomt.

De volgende twee instellingen – beide behorend tot de vijf meest innovatieve opleidingsinstituten in de VS – gelden als inspirerende voorbeelden: Het College for America van de Southern New Hampshire University (60.000 studenten) en de Western Governors University (70.000 studenten)[2].

Onderwijs - volwassen studenten 2
Helder geformuleerde leerresultaten vormen het uitgangspunt

Studenten volgen geen vakken of cursussen. Ze werken achtereenvolgens aan het realiseren van duidelijk geformuleerde leerresultaten (competenties). Studenten bestuderen aan de hand van opdrachten veelal online beschikbaar gesteld materiaal. Deze opdrachten leggen waar mogelijk een relatie tussen theorie en de eigen werksituatie. Na het ontvangen van feedback verbeteren studenten de uitwerking van de ingeleverde opdracht totdat hieruit voldoende beheersing blijkt van de beoogde competentie.

De organisatie van het onderwijs in deze instellingen wijkt wezenlijk af van wat in universiteiten gebruikelijk is. Ingewikkelder is deze zeker niet.

Samenstelling wetenschappelijk personeel

Elke opleiding beschikt over vier typen wetenschappelijk personeel:

  • Teams van vakspecialisten die samen verantwoordelijk zijn voor het hele curriculum.
  • Onderwijstechnologen die zorgen voor een aantrekkelijke en doelmatige leeromgeving.
  • Mentoren – het front office – die studenten helpen en van advies dienen. Zij maken met elke student een studieplanning en houden de studievoortgang in de gaten.
  • Reviewers – doorgaans parttimers – die feedback geven op de gemaakte opdrachten en beoordelen wanneer studenten aan de eisen hebben voldaan.
images-8
Rol reviewer

Reviewers nemen elk een aantal opdrachten voor hun rekening. Zij ontvangen wekelijks een vastgesteld aantal uitwerkingen. Het feit dat deze opdrachten verspreid over het hele jaar binnenkomen maakt deze taak aantrekkelijker dan die van docenten die in korte tijd honderden identieke opdrachten moeten beoordelen. Het aantal reviewers is afhankelijk van de hoeveelheid studenten, wat de schaalbaarheid van dit type onderwijs vergroot.

Personaliseren

De mentor kan studenten met studieproblemen extra opdrachten geven. Ook het toekennen van vrijstellingen is mogelijk als duidelijk is dat een student de bijbehorende competenties al onder de knie heeft.

Verdienmodel

Studenten betalen per maand een vast bedrag volgens de formule learn as much as you can, waarmee wordt gestimuleerd dat studenten de beschikbare tijd zo effectief mogelijk gebruiken en de studie maximale prioriteit geven. Mentoren zijn hierbij behulpzaam. Mede daardoor is het aantal uitvallers gering. Het College for America maakt ook afspraken met werkgevers die in de opleiding voor medewerkers betalen en die studiefaciliteiten beschikbaar stellen.

images-1

De Open Universiteit – in Nederland en Vlaanderen de enige universiteit voor volwassen en werkende studenten – heeft onlangs de principes van het vrije startmoment en de vrije studieduur verruild voor het principe van de vaste doorlooptijd. Dit tot groot verdriet van veel zittende studenten. Deze keuze is gemaakt onder druk van het ministerie om het rendement te vergroten. Dit was laag vooral door het grote aantal studiestakers. Het feit dat studenten per module betalen en de inschrijvingsduur van een module ruim een jaar was, stimuleerde niet bepaald het blijvend toekennen van hoge prioriteit aan de studie. Uitstel leidt dan vaak tot afstel. Door het voorbeeld van het College for America en de Western Governors University te volgen, had de Open Universiteit het rendementsprobleem op een meer innovatieve wijze kunnen aanpakken[3].

We leven in een wereld waarin design thinking en lean production een grote rol spelen. Kenmerkend voor beide is dat aanbieders van een product of dienst hun bedrijfsproces radicaal inrichten om waarde voor de gebruiker te creëren. Voor studerende volwassenen betreft deze waarde niet alleen het diploma, maar ook een goede balans van leven, werken en studeren.

[1] Dit geldt overigens niet meer voor een snel groeiende groep landen met de VS voorop. Van degenen die instromen in een university of college vormen initiële, voltijdse dagstudenten de minderheid.

[2] Zie voor een bespreking van de vijf meest innovatieve universiteiten in de VS: College transformed: Five institutions leading the charge in innovation, by Alana Dunagan http://www.christenseninstitute.org/wp-content/uploads/2017/02/College-transformed.pdf

[3] In kwantitatief opzicht zijn de maatregelen effectief gebleken omdat ze tot vermindering van de uitval en tot vergroting van de doorloopsnelheid leiden. Studenten die het hoge tempo niet volhouden, kunnen de studie voortzetten zonder begeleiding.

Groei MBA online toont acceptatie van opleidingen ‘op afstand’

De groei van online MBA-opleidingen is een duidelijke aanwijzing dat afstandsonderwijs voor vol wordt aangezien. Blogpost behandelt drie dilemma’s waarvoor ontwikkelaars van programma’s online een oplossing moeten bedenken: Synchroon vs asynchroon; waarde van contactonderwijs en mate van flexibiliteit

Miljoenen studenten over de hele wereld maken gebruik van cursussen online. Bij Coursera alleen al jaarlijks 25 miljoen. Mark Lester (Future Learn – Open University UK) verwacht vooral snelle groei van onderwijs online bij korte, op specifieke competenties toegesneden opleidingen. Werkgevers prefereren dit type opleidingen steeds vaker boven het behalen van een graad, zeker bij oudere studenten. Bovendien gelden de voordelen van onderwijs online voor deze categorie studenten het meest. Het zijn jonge initiële dagstudenten die contactonderwijs prefereren en deze groep wordt steeds kleiner, althans in westerse landen[1].

screenshot

Opleidingen ‘op afstand’, tegenwoordig vrijwel altijd online, hebben grote inspanningen moeten leveren om als volwaardig te worden erkend. De snel groeiende populariteit van online MBA-opleidingen wijst erop dat dit begint te lukken. Immers bij de keuze van een MBA-opleiding zijn het prestige van het programma en de mogelijkheid om te netwerken vaak net zo belangrijk als de inhoud.

screenshot 20.47.23De jaarlijkse rating van online MBA-programma’s door de Financial Times geeft een goed inzicht in de groeiende populariteit van dit type opleidingen[2]. Hoog scoren programma’s van business schools met een gerenommeerde campus. Maar ook programma’s met een eigen gezicht zijn populair. Zoals het Euro MBA, dat met zijn ruim 20 jarig bestaan een van de oudste is. Afgaan op het prestige van een campus is overigens betrekkelijk. Warrick Business school telt 75 studenten op de campus en 1250 studenten online.

De rangorde van online MBA-programma’s is gebaseerd op een reeks criteria[3]. De resultaten van een jaarlijkse survey onder afgestudeerden wegen het zwaarst. Wie een volledig overzicht wil zien van alle scores, volgt onderstaande link[4]. Een van de doorslaggevende en tevens meest bedenkelijke criteria is de groei van het salaris vanaf het moment dat studenten aan het programma zijn begonnen. Ik betwijfel of salarisverhoging vooral aan de kwaliteit van de opleiding kan worden toegeschreven. De mate van selectie, de prijs en het prestige van de opleiding spelen eveneens een rol. Andere criteria bij de ‘rating’ van de opleidingen zijn hun aantrekkingskracht op vrouwelijke studenten, de prijs-kwaliteit verhouding en de hoeveelheid buitenlandse studenten en docenten[5].

Online programma’s beschikken over een breed scala aan elektronische hulpmiddelen om het leerproces van studenten te faciliteren. Deze variëren van (e-)boeken, artikelen, colleges, cases, statistisch materiaal en documentaires. Ook de eigen ervaring speelt een rol. Studenten halen aan de hand van opdrachten relevante informatie uit al deze bronnen. De uitwerkingen van de opdrachten leggen zij online voor aan medestudenten en aan docenten. Medestudenten geven commentaar; docenten doen suggesties om de uitwerking van opdrachten te verbeteren, alvorens ze te beoordelen.

Voor aanbieders van online cursussen en opleidingen doen zich drie dilemma’s voor: De keuze van asynchroon versus synchroon onderwijs, de toegevoegde waarde van contactonderwijs en de mate van flexibiliteit.

Asynchroon versis synchroon

Studenten studeren in de regel als hen dat uitkomt (asynchroon). Daarnaast vindt onderwijs online soms ook synchroon plaats. Vroeger gebeurde dit door colleges op tv; nu is er veelal sprake van webinars, waar studenten op elkaar en op de docent kunnen reageren. Dit gebeurt via chatten of een geluidsverbinding. De topscoorder uit de FT-ranking – IE Business school in Barcelona – heeft voor dit doel een ‘window of the world’ kamer ingericht. Van hieruit staat de docent via 48 TV schermen in rechtstreekse verbinding met even zoveel studenten wereldwijd. Software analyseert de gelaatsuitdrukking van studenten, zodat een docent ‘spontaan’ kan reageren als een student popelt om iets te zeggen dan wel een afwezige indruk maakt. De meeste studenten prefereren te studeren als hen dat uitkomt of als ze contact met elkaar kunnen hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval in ASGM, een Australische programma, waar studenten ‘op afstand’ samenwerken aan projecten. Technologische hoogstandjes als een ‘window of the world’ kamer lijken vooral bedoeld om onderwijs online zo veel te laten lijken op ‘traditioneel’ contactonderwijs.

http---com.ft.imagepublish.prod.s3.amazonaws.com-93bde76a-ff6a-11e6-8d8e-a5e3738f9ae4

Contactonderwijs

Van de 20 MBA-programma’s die in de ranking zijn opgenomen, zijn er zeven voor 100% online (inclusief synchrone activiteiten). Alle andere vullen onderwijs online aan met contactonderwijs, waarmee maximaal 30% van de studietijd is gemoeid. Er is dan sprake van een ‘blended’ variant. Deelnemers aan het Euro MBA nemen tijdens de studie deel aan zes residentiële weken. Studenten komen dan bijeen op de campus van een van de zes instellingen die verantwoordelijk zijn voor de opleiding (waaronder Maastricht University). Zij volgen een programma bestaande uit bedrijfsbezoeken, lezingen, discussies, projectwerk en schriftelijke examens en dat volop gelegenheid tot netwerken biedt. De residentiële programma’s worden erg gewaardeerd. Ook blijkt dat studenten die elkaar fysiek ontmoet hebben, veel sneller online contact zoeken. Residentiële programma’s werken echter kostenverhogend, ook omdat ze de mogelijkheden tot opschalen beperken.

Flexibiliteit

Het derde dilemma is de gewenste mate van flexibiliteit. Flexibiliteit is voor bijna alle studenten de voornaamste reden voor de keuze van een programma online. Maar flexibiliteit kent verschillende vormen. Kenmerkend voor elk programma online is dat studenten studeren waar en wanneer ze willen. In eigen tempo studeren of met de studie beginnen wanneer het uitkomt, is op veel minder plaatsten mogelijk. Tot voor kort behoorde de Open Universiteit in Nederland tot die plaatsen. Mede vanwege het lage opleidingsrendement, heeft de overheid erop aangedrongen over te stappen naar een vaste studieduur. Deelnemers aan het online MBA van IE Business school moeten het programma in 18 maanden afronden; behaalde resultaten van het Euro MBA blijven daarentegen 10 jaar geldig. De inperking van de flexibiliteit doet uiteraard afbreuk aan de potentiële voordelen van een online studie, met name als de doelgroep bestaat uit volwassenen die op ongeregelde tijden kunnen studeren.

Een programma online, zeker een ‘blended variant’, doet voor studenten met voldoende discipline in niets onder voor contactonderwijs. Dankzij de mogelijkheden van ICT is interactie met docenten en medestudenten volop mogelijk. Verschillen tussen aanbieders vloeien vooral voort uit de mate waarin deze de mogelijkheden van ICT maximaal weten te benutten. In een volgende blogpost laat ik zien hoe twee koplopers op dit gebied dit doen. Daarmee maken ze studeren in eigen tempo – de ultieme flexibiliteit – mogelijk. Bovendien maken ze de studieduur afhankelijk van de tijd die een student nodig heeft om de beoogde competenties onder de knie te krijgen.

[1] Zie hiervoor: https://www.ft.com/content/4e61fb8e-f47a-11e6-95ee-f14e55513608

[2] Ter gelegenheid van de publicatie van de uitslag van de rating heeft de Financial Times een ‘special report’ geschreven, gewijd aan business education online met tal van gegevens over studenten en aanbieders. Het special report kan hier worden gelezen: https://goo.gl/BZVlQ2

[3] Zie voor een toelichting bij de gevolgde berekeningswijze: https://www.ft.com/content/7d3cdf80-f4fe-11e6-8758-6876151821a6

[4] De volgende link verwijst naar een data file waarin de scores op alle criteria voor elk van de 20 programma’s zijn opgenomen. Deze tabel bevat bijvoorbeeld informatie over hoe de toegestane studieduur: http://rankings.ft.com/exportranking/businessschoolrankings/online-mba-ranking-2017/pdf

[5] Business schools hebben vaak een masculiene cultuur en het aantal vrouwelijke studenten is – waarschijnlijk mede hierdoor – meestal niet hoger dan 20%. In de online programma’s bedraagt het percentage vrouwelijke studenten gemiddeld 30%. Vrouwelijke studenten noemen daarnaast relatief vaak ook de flexibiliteit als en belangrijk motief voor een online programma

Kleurt de Universiteit van Amsterdam blauw, oranje, geel of groen?

Het vandaag gestarte referendum stelt medewerkers van de universiteit van Amsterdam een fundament te leggen voor nieuw beleid en bestuur.

screenshot-2Ruim een jaar geleden en een half jaar na de bezetting van het Maagdenhuis, startte de commissie Democratisering & Decentralisering haar werkzaamheden[1]. De opdracht van de commissie was de ontwikkeling van voorstellen om bestuur en organisatie van de Universiteit van Amsterdam democratischer te maken. Dat waren het college van bestuur, de centrale ondernemings- en studentenraad, de vakbonden en de actiegroepen overeengekomen. Ook was afgesproken om de voorstellen van de commissie in een referendum voor te leggen aan de universitaire gemeenschap. Op 24 oktober heeft de commissie haar eindrapport gepresenteerd aan het college van bestuur[2] en op 23 november is het referendum van start gegaan.

De commissie heeft een grondige analyse gemaakt van de situatie aan de Universiteit van Amsterdam. Daar zijn de afgelopen jaren nogal wat problemen gerezen. Deze hebben te maken met de inhoud van het beleid – bijvoorbeeld het ‘doorgeslagen rendementsdenken’, maar ook de weinig gelukkige samenwerking met de Vrije Universiteit en de Hogeschool van Amsterdam – en de vorm van het bestuur – bijvoorbeeld de concentratie van de macht bij college van bestuur en decanen en het gebrek aan autonomie en zeggenschap op de lagere niveaus.

De voorstellen van de commissie sluiten aan bij de probleemanalyse

Wat het beleid betreft, gebleken is dat er nauwelijks sprake is van een consistente koers en dat het gesprek daarover binnen de universitaire gemeenschap niet wordt gevoerd. De commissie stelt dan ook voor – naar voorbeeld van de New York City University – een breed samengestelde senaat in te stellen waar deze discussie kan plaatsvinden. Om de discussie op gang te helpen heeft de commissie acht kernwaarden geformuleerd – het Charter van de Universiteit van Amsterdam – en deze worden eveneens in het referendum voorgelegd.

Wat het bestuur betreft, heeft de commissie – in het verlengde van haar opdracht – vier alternatieve bestuursmodellen gemaakt. Deze staan inmiddels bekend als het blauwe, oranje, gele en groene model. Elk model bevat een aantal principes voor verschillende facetten van bestuur en organisatie van de universiteit. Voor sommige facetten hanteren twee of drie modellen overigens hetzelfde principe. Dit alles is samengevat in het onderstaande overzicht.

screenshot

Kleurt de Universiteit van Amsterdam blauw, oranje, geel of groen? Geen van deze modellen biedt pasklare oplossingen. Het gaat om denkwijzen om tot oplossingen te komen. De deelnemers aan het referendum kunnen bij elk van deze facetten vasthouden aan dezelfde kleur, maar ze kunnen per facet ook voor een andere kleur kiezen.

Het oranje en het gele model

Vanaf de jaren ’60 is er in Nederland en daarbuiten gediscussieerd over de zeggenschap van medewerkers en studenten binnen universiteiten. Vergelijkbare discussies over de (mede)zeggenschap vinden overigens ook plaats binnen bedrijven en andere organisaties. Binnen de universitaire wereld kunnen twee stromen worden onderscheiden. Volgens de eerste is er geen reden waarom bestuur en medezeggenschap in universitaire instellingen wezenlijk zouden moeten verschillen van andere organisaties. Het gaat dan om een duaal stelsel met aan de ene kant professionele bestuurders en aan de andere kant personeel in ondernemingsraden en studenten in studentenraden met wettelijk vastgestelde advies- en instemmingsrechten.

De tweede stroming is van mening dat universiteiten niet vergelijkbaar zijn met de meeste andere organisaties. Van oudsher is er sprake van een universitas magistrorum et scolarium, dat wil zeggen gemeenschap van medewerkers en studenten. Deze dragen dan ook samen de eindverantwoordelijkheid over het bestuur, vergelijkbaar met de organisatie van het openbaar bestuur. Gekozen bestuurders bereiden beleid voor en voeren het uit en zij leggen hierover verantwoording af aan de raad.

In de voorstellen van de commissie staat de kleur oranje voor het gedachtegoed van de eerste stroming en geel voor de tweede stroming. Zowel het oranje als het gele model omarmen de principes van de vertegenwoordigende democratie: In het gele model kiezen medewerkers en studenten samen universiteits- en faculteitsraden en in het oranje model zijn er op beide niveaus afzonderlijke ondernemings- en studentenraden.

De kleur blauw staat overigens voor de bestaande situatie aan de UvA, die het best kan worden beschreven als een uitgeklede versie van het gedachtegoed van oranje.

Het groene model

Het groene model benadert zeggenschap van medewerkers en studenten op een heel andere manier. Uitgangspunt zijn niet bestuur en organisatie, maar het dagelijkse werk en de studie. Medewerkers en studenten krijgen meer autonomie bij de vormgeving van de opleiding[3]. Het gedroomde beeld is dat van de universiteit als een federatief verband van instituten voor onderwijs en onderzoek op een bepaald vakgebied. Aan de basis zijn docententeams – in nauwe samenspraak met studenten – verantwoordelijk voor bepaalde onderdelen van het onderwijs, bijvoorbeeld het eerste jaar. Vertegenwoordigers van deze teams bepalen – wederom in samenspraak met studenten – het bestuur van hun instituut. Dat kan een raad zijn, maar ook een gekozen manager, die op afgesproken tijden de stand van zaken bespreekt in een plenaire vergadering.

Mocht het groene model een meerderheid van de stemmen naar zich toe trekken, dan wordt op termijn wordt bekeken of faculteiten nog wel nodig zijn en hoe het bestuur van de universiteit er dan uit kan komen te zien.

Voor het ‘groene model’ is op dit moment veel belangstelling in commerciële bedrijven[4] en andere organisaties[5]. Er zijn inmiddels binnen Nederland en daarbuiten de nodige inspirerende voorbeelden, niet in de laatste plaats de veelbesproken organisatie Buurtzorg Nederland. Deze organisaties ervaren zonder uitzondering dat zelfbestuur leidt tot meer betrokkenheid van werknemers dan het eens in de zo veel jaren kiezen van een ondernemingsraad. Zelfs als deze zijn best doet om de ‘achterban’ voldoende te informeren en te laten participeren.

Welk model ook wordt gekozen -afgezien van blauw – een zorgvuldig en gefaseerd implementatieplan is een vereiste. Binnen de UvA gaat het om een noviteit met de belofte om bestaande problemen op te lossen, maar tevens met het risico om nieuwe problemen te creëren.

[1] De auteur van deze bijdrage is lid van de commissie D&D

[2] Het volledige rapport en een samenvatting daarvan zijn hier te vinden: http://commissiedd.nl/eindrapport/

[3] Voor het onderzoek geldt een vergelijkbaar uitgangspunt; hier zal vooral sprake zijn van meer autonomie voor onderzoeksgroepen bestaande uit onderzoekers en PhD-studenten.

[4] Er is een snel groeiend aantal publicaties en empirische studies beschikbaar. Enkele voorbeelden: Ricardo Semler: Semco stijl, Boekerij 2013; Lars Kolind & Jacob Botter: Unboss, Vakmedianet Management, 2014, Frederic Laloux: Reinventing organizations (ook in het Nederlands): Het Eerste Huis, 2015, Brian Robertson: Holacracy, Atlas Contact, 2015, Isaac Getz & Brian Carney: Freedom, Inc. Die Keure, 2014.

[5] Een interessante insteek geeft Martin Luckman in Global Forum, het EFMD Business Magazine Hij beschouwt de herziening van de universitaire bestuursstructuur als een reeks stappen naar een meer ‘agile’ wijze van organiseren, naar analogie van het bedrijfsleven. In deze stappen komen veel elementen van ‘groen’ terug, zoals zelfsturende docententeams en weinig hiërarchie: http://globalfocusmagazine.com/agile-universities/

Staat de Universiteit van Amsterdam aan de vooravond van ingrijpende veranderingen?

De commissie Democratisering en Decentralisering heeft een viertal voorstellen ontwikkeld om de problemen binnen de UvA duurzaam op te lossen. Veel van deze oplossingen zijn ook voor andere universiteiten relevant.

optochtwebBijna een jaar geleden begon de commissie Democratisering en Decentralisering (commissie D&D) van de Universiteit van Amsterdam (UvA) haar werkzaamheden. Ze heeft zojuist jaar eindrapport gepresenteerd[1]. De instelling van deze commissie was een van de afspraken die college van bestuur, actiegroepen en medezeggenschap na de bezetting van het Maagdenhuis hebben gemaakt. Doel was te komen tot een meer democratisch functionerende en minder top-down bestuurde universiteit. Het zou niet zo maar een commissie moeten zijn; ze zou zich breed moeten oriënteren op wat onder medewerkers en studenten leeft en de hele universitaire gemeenschap zou zich in een referendum moeten kunnen uitspreken over de voorstellen van de commissie. Het college van bestuur zegde toe zich aan de uitslag te committeren, mits deze eenduidig is en binnen de wet blijft.

Probleemanalyse

De commissie heeft bij de aanvang van haar werkzaamheden met honderden medewerkers en studenten gesproken en ze heeft zich verdiept in alles wat er voor tijdens en na de bezettingsacties is geschreven. Ze heeft enig onderzoek laten verrichten en een tweetal projecten uitgevoerd. Uit dit alles bleek dat de universiteit inderdaad veel problemen heeft maar dat er ook grote verschillen zijn in de weging en de benoeming daarvan. Deze verschillen bestaan tussen maar vooral ook binnen faculteiten.

downtopwebDe problemen binnen de UvA kunnen worden verdeeld in twee categorieën: Problemen met betrekking tot beleid en problemen met betrekking tot organisatie en bestuur. Wat de problemen met beleid betreft, hiertoe horen onder andere het feit dat meer dan de helft van het personeel in tijdelijke dienst is en weinig uitzicht heeft. Maar het gaat ook om het sterk doorgevoerde rendementsdenken en de weinig gelukkige activiteiten van achtereenvolgende colleges van bestuur op het gebied van fusie en samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam en de Vrije Universiteit.

De bestuurs- en organisatieproblemen betreffen een tekort aan medezeggenschap en een tekort aan autonomie. Het tekort aan medezeggenschap verwijst onder andere naar de beperkte bevoegdheden van ondernemings- en studentenraden, het gebrek aan communicatie met de achterban en het als zodanig ervaren gebrek aan ondersteuning en informatie. Overigens vindt een aantal medewerkers en studenten dat de medezeggenschap gewoon slecht functioneert. Het tekort aan autonomie heeft betrekking op de vergaande mate van bemoeienis met onderzoek en met name onderwijs door het college van bestuur en de decanen van faculteiten en de door hen aangestelde directeuren. Dit probleem werd nagenoeg door alle medewerkers en studenten beaamd.

topdowntafelDe commissie is ingesteld om voorstellen te doen om problemen met betrekking tot organisatie en bestuur aan te pakken, maar gaandeweg raakte ze ervan overtuigd dat beleidsproblemen en bestuursproblemen nauw samenhangen en deels een gemeenschappelijke oorzaak hebben. De medezeggenschap is in de afgelopen jaren niet bij machte geweest om het beleid dat op centraal en facultair niveau bij te sturen. Tegelijkertijd ontaardden veel discussies tussen bestuurders en medezeggenschap in proceduredebatten in plaats dat men zich gezamenlijk beraadde over de koers die de universiteit zou moeten varen. Sommigen spreken in dit verband over een slechte bestuurscultuur. De commissie concludeert daarom dat haar voorstellen een perspectief moeten bieden op de oplossing van zowel beleids-, bestuurs- en organisatieproblemen. Daartoe doet de commissie vier voorstellen.

  1. Senaat nieuwe stijl

De meeste universiteiten hebben een senaat. Deze  adviseert het college van bestuur over onderwijs en onderzoek. De samenstelling gebeurt doorgaans door coöptatie. Haar adviezen zijn daarom vooral representatief voor de senaat zelf. De New York City University (40.000 studenten en 10.000 medewerkers) heeft ook een senaat, maar die representeert alle geledingen van de universiteit, inclusief college van bestuur en decanen. Het aantal leden is dan ook meer dan honderd. De senaat adviseert over belangrijke beleidsuitgangspunten en stelt commissies in om deze adviezen voor te bereiden. De commissie D&D adviseert zo’n soort senaat ook in te stellen aan de UvA. Het is een deliberatief forum dat zich uitspreekt over de koers van de universiteit, de waarden en doelen die aan het beleid ten grondslag liggen en die de huidige problemen tegen het licht houdt. De commissie D&D vraagt in het referendum aan de universitaire gemeenschap zich uit te spreken over de wenselijkheid van een senaat nieuwe stijl.

  1. Charter van de Universiteit van Amsterdam

diversiteitwebHet is de taak van de senaat nieuwe stijl om de belangrijkste waarden en doelen van de UvA te bediscussiëren en vast te leggen. De commissie heeft D&D heeft voorzet gegeven door een achttal kernwaarden te formuleren, te motiveren en met voorbeelden te adstrueren hoe deze kunnen bijdragen aan de oplossing van de huidige problematiek. Het charter bevat normerende uitspraken over de relatie tussen universiteit en samenleving, over de relatie tussen onderwijs en onderzoek, over het versterken van de universiteit als academische gemeenschap en over de manier waarop de universiteit bestuurd en georganiseerd zou moeten worden. De commissie D&D legt deze eerste aanzet tot een charter aan de universitaire gemeenschap voor met de vraag of dit een bruikbaar uitgangspunt vormen voor het beleid en bestuur in de toekomst.

screenshot

  1. Een nieuw bestuursmodel

De commissie heeft drie modellen uitgetekend van een meer democratische en gedecentraliseerde bestuursstructuur dan de huidige. Deze laatste vormt het vierde model (zie bovenstaande afbeelding). De verschillen tussen de modellen zijn te herleiden op keuzen binnen zes verschillende thema’s, zoals democratisering van het centrale niveau, de organisatie van het decentrale niveau, democratisering op het decentrale niveau maar ook het voortbestaan van faculteiten. Deze keuzen binnen de zes thema’s hangen samen met het feit dat sommige waarden die in het charter beschreven staan, belangrijker worden geacht dan andere. Wie binnen elk van de onderscheiden thema’s dezelfde accenten legt komt uit bij een van de vier modellen. Wie meer eclectisch te werk gaat ontwerpt zelf een ‘regenboogmodel’. De commissie D&D legt de zes thema’s aan de universitaire gemeenschap voor en vraagt binnen elk van deze thema’s een keuze te maken.

  1. Verbeteringen op korte termijn

Onderwijs - democratisering organogramDe democratie binnen de universiteit zou al gebaat zijn met de doorvoering van een reeks relatief kleine veranderingen, zoals tegengaan van stapelen van functies in de medezeggenschap, opnemen van rollen in de medezeggenschap in het functieordeningsysteem, gebruik van digitale hulpmiddelen om besluiten snel te communiceren en vaststelling van onderwijs- en examenreglementen op opleidingsniveau. De commissie adviseert aan alle esturen en raden  om deze voorstellen op korte termijn te bespreken en in te voeren. Ze maken geen deel uit van het referendum.

Hoe verder?

De commissie kijkt met spanning uit naar de discussie die haar rapport zal losmaken en naar de uitkomst van het referendum. Wil het referendum van enigerlei waarde zijn dan moet de opkomst onder studenten rond de 10% zijn. Als dat het geval is, blijkt onder andere hoe groot het draagvlak binnen de universitaire gemeenschap is voor verandering en welke koers daarbij de voorkeur heeft.

Maar de commissie verwacht ook dat het rapport binnen andere universiteiten en door de politiek wordt gelezen. Het mag in andere universiteiten meestal minder heftig toe gaan dan aan de UvA; veel van de beschreven problemen zijn ook daar aan de orde. Het belang van de oplossingen die de commissie D&D aandraagt reikt daarom veel verder dan de UvA alleen.

Het lidmaatschap van de commissie D&D was een boeiend proces. Dit betrof in de eerste plaats het kennisnemen van de veelheid aan denkbeelden vanuit de universitaire gemeenschap maar zeker ook het ontwikkelen van een eensluidend standpunt binnen de commissie over de interpretatie van wat we allemaal hoorden en lazen. Uit het feit dat het rapport er ligt mag iedereen terecht afleiden dat dit is gelukt.

[1] Het eindrapport, getiteld Een universiteit van waarde(n) is te vinden op de website van de commissie Democratisering & Decentralisering: http://commissiedd.nl/wp-content/uploads/2016/10/Eindrapport-Commissie-Democratisering-Decentralisering-1.pdf