Zelforganisatie en –bestuur leiden tot betere prestaties

Het recente HOW-report geeft sterke aanwijzingen dat bedrijven en instellingen met zelforganisatie en -bestuur het best presteren.

screenshot 2Krachtige pleidooien voor zelforganisatie en -bestuur zijn er volop, denk maar aan Frederic Laloux, wiens boek Reinventing Organizations nu al managementboek van de eeuw wordt genoemd[1]. Er waren vooralsnog weinig gegevens die deze pleidooien cijfermatig ondersteunen. Het recente HOW report heeft hierin verandering gebracht[2]

Het HOW-report onderscheidt drie typen organisaties op basis van hun governance, cultuur en leiderschap: informed acquiescence, blind obedience en self-governance.

Ongeveer 62% van alle organisaties behoort tot het eerste type. We treffen hier doorgaans een raad van bestuur met daaronder enkele managementlagen aan. Aansturing gebeurt overwegend op basis van strategische plannen en een hieraan gerelateerd systeem van planning en control. Centraal daarin staan prestatie-indicatoren (KPI’s) en kwartaalrapportages op basis vanvan een hogere managementlaag een lagere ‘afrekent’. Medewerkers worden ‘gemotiveerd’ door financiële prikkels en bonussen.

30% van alle bedrijven en instellingen kent een bevelstructuur. Hierbij draait het om de uitvoering van (meestal gestandaardiseerde) opdrachten en niet om de levering van ‘afgesproken prestaties’.

Beide typen bedrijven en instellingen voldoen niet meer. Zij reageren veel te traag op technologische ontwikkelingen, veranderingen op de markten en ze houden onvoldoende rekening met het groeiend aandeel van hoog gekwalificeerde medewerkers. De C-suite loopt met zijn strategische plannen voortdurend achter de feiten aan.

Het antwoord is het derde type, organisaties waar medewerkers zelf in hoge mate verantwoordelijk zijn voor organisatie en bestuur. Het aandeel van dit type organisaties is toegenomen van 3% in 2012 tot 8% in 2016.

screenshot 7

Presteren bedrijven getypeerd door zelforganisatie en -bestuur ook beter?

Om deze vraag te beantwoorden is grootschalig onderzoek gedaan in bedrijven in 17 landen (waaronder Nederland, Duitsland, VS, India, Rusland, China, Japan). Daarbij is gekeken naar de prestaties van deze bedrijven en naar een aantal kenmerken op het gebied van arbeidsverhoudingen en governance.

De prestaties zijn gemeten aan de hand van onderstaande indicatoren.

Business performance

  • Groei marktaandeel
  • Groei bedrijfsresultaat
  • Klanttevredenheid

Innovatie

  • Systematische innovatie van producten en diensten
  • Externe erkenning als innovatief bedrijf
  • Bereidheid to adoptie van goede ideeën

Betrokkenheid van medewerkers

  • Loyaliteit
  • Bereidheid om inspanning te vergroten
  • Bereidheid om bedrijf aan te bevelen

Duurzaamheid

  • Duurzaamheid als onderdeel van bedrijfsstrategie
  • Commitment met samenleving en milieu
  • Reputatie

Ongewenst gedrag

  • Waargenomen wangedrag
  • Gerapporteerd wangedrag
  • Afwezigheid van pesten

Onderstaande afbeelding geeft voor elk de drie typen bedrijven de scores weer op bovenstaande indicatoren. Bedrijven met zelforganisatie en -bestuur scoren op alle indicatoren beter.

screenshot 4 kopie

Het human operating system

Maar waarom zijn de prestaties van bedrijven met zelforganisatie en –bestuur over de hele linie beter? Hiervoor is volgens het HOW rapport het human operating system verantwoordelijk. Het human operating system kan worden getypeerd door drie groepen met samen negen variabelen, de zogenaamde HOW-indices.

De HOW-indices

Karakter (Character)

De instelling van medewerkers van een organisatie ten opzichte van elkaar en de omgeving. Indices zijn:

  • Waarden, zoals respect, integriteit en nederigheid
  • Significantie, de impact op samenleving en natuur
  • Bewustzijn (consciousness), tot uitdrukking komend in empathie, compassie en zorgzaamheid

Vertrouwen (Trust)

De vanzelfsprekendheid waarmee medewerkers van een organisatie uitgaan van de bijdrage van anderen en de vrijheid men men elkaar hierbij toekent.

Gedrag (Key enabling behaviour)

Een reeks handelingsdisposities, die rechtstreeks de prestaties van de organisatie beïnvloeden, zoals:

  • Bereidheid om risico’s te nemen
  • Vieren van gezamenlijke successen en erkennen van ieders bijdrage daaraan
  • Samenwerken en hulpvaardigheid
  • Delen van informatie
  • Behoud van eigen oordeelsvermogen tegenover groepsdruk

Onderstaande figuur toont dat bedrijven met zelforganisatie en bestuur wezenlijk hoger scoren op bovenstaande indices en daarmee een superieur human operating system hebben. Uit het onderzoek kwam tevens naar voren dat bedrijven waarvan medewerkers elkaar in hoge mate vertrouwen veel innovatiever zijn.

screenshot 5 kopie

Leidinggevenden die het belang van bovenstaande indices uitdragen – karakter en vertrouwen in het bijzonder – blijken het sterkst vertegenwoordigd te zijn in bedrijven met zelfbestuur en -organisatie. Het is vermoedelijk gerechtvaardigd om te stellen dat de aanwezigheid van dit type leidinggevenden een kritieke succesfactor is voor de ontwikkeling van gedreven en ondernemende medewerkers en daarmee van dit type organisaties.

Het HOW-report bevat sterke aanwijzingen dat bedrijven die zijn gekenmerkt door zelforganisatie en –bestuur beter presteren en dat dit komt door de instelling, het vertrouwen en het gedrag van de medewerkers.

Het (consultance)bedrijf dat dit onderzoek uitvoert, LRN[3], ondersteunt al decennia bedrijven die ethische principes een centrale plaats toekennen[4]. Het bedrijf is in 1993 opgericht door Dov Seidman, een prominent voorvechter van ethisch leiderschap.

Wie meer wil weten over ethisch leiderschap zal geboeid kijken naar het bovenstaande interview met Dov Seidman (32 minuten) opgenomen tijdens het Fortune-Time Global Forum in 2016.

[1] Reinventing organizations van Frederic Laloux, Nelson Parker 2014.

[2] http://howmetrics.lrn.com/wp/wp-content/uploads/2016/05/HOW-REPORT-5-6-16.pdf Het rapport bevat tevens een methodologische verantwoording. Het woord HOW loopt als een rode draad door het rapport. De visie van de opstellers is namelijk dat de prestaties van een organbisatie niet afhangen van wat deze doet, maar hoe ze dat doet.

[3] LRN betekende oorspronkelijk Legal Research Network, maar het acroniem heeft later verschillende andere betekenissen gekregen, waaromder Legal Knowledge Company.

[4] http://lrn.com/about/people/

Jeremy Rifkin: Weg met de economische wetenschap vanwege medeplichtigheid aan uitputting hulpbronnen

De economische wetenschap heeft door groei van productie en en productiviteit als apriori’s te aanvaarden in belangrijke mate bijgedragen aan de uitputting van de grondstoffen

In een vorige blogpost besprak ik het boek De derde industriële revolutie van Jeremy Rifkin[1]. in zijn visie op de toekomst spelen hernieuwbare grondstoffen, internettechnologie en kleinschaligheid de hoofdrol. Het zijn alsmaar toenemende consumptie, groeiende productiviteit en stijging van het nationaal product waarvoor de economie als wetenschap zich inspant, die dit toekomstbeeld in de weg staat.

Het selectieve gebruik van natuurwetenschappelijke analogieën

Unknown-4 kopieDe grondleggers van de economische wetenschap, Adam Smith en Jean-Baptiste Say zochten naar wetmatigheden achter het economisch handelen. Ze meenden deze gevonden te hebben in een analogie met de mechanica, de wetten van Newton in het bijzonder: Zoals de deeltjes in het heelal elkaar aantrekken en afstoten en uiteindelijk in een positie van evenwicht komen, zo gedragen mensen zich op de markt gedreven door hun eigenbelang. Als iedereen zijn eigenbelang nastreeft zorgt de ‘onzichtbare hand’ ervoor dat vraag en aanbod in een evenwichtstoestand raken.

De analogie was slecht gekozen: In de mechanica zijn processen omkeerbaar, maar in de economie niet. Dat komt door de rol van energie. De thermodynamica was daarom een veel geschiktere bron geweest voor analogieën van economische processen: De totale hoeveelheid energie in het heelal is constant, maar bij het gebruik van energie treedt entropie op. In elke economische activiteit verandert hoogwaardige energie in energie met een lagere waarde. Hierbij komt een reeks schadelijke stoffen vrij: Bijvoorbeeld, onze veestapel is verantwoordelijk voor 18% van de uitstoot van broeikasgassen, 65% van alle lachgas (stikstofoxide; 300 maal schadelijker dan CO2) en 37% van alle methaan (23% schadelijker is dan CO2).

Economen hebben vanouds een blinde vlek voor de neveneffecten van de transformatie van grondstoffen naar eindproducten, zij zagen alleen de waarde die hierdoor werd gecreëerd[2]. De weinige economen die de gelijkenis tussen economische en thermodynamische processen wel zagen, waren dan ook de grondleggers van het duurzaamheidsdenken[3].

De vanzelfsprekendheid van groei en stijging van de productiviteit

De economische wetenschap gaat uit van de wenselijkheid van groei van het nationale product en van stijging van productiviteit. Beide resulteren uit de inzet van (extra) arbeid en in het bijzonder van kapitaal[4]. Toch was het alom bekend dat arbeid en kapitaal samen maar maximaal 14% van de groei van de productiviteit verklaren. Het waren de natuurkundige Reiner Kümmel (Universitität Würzburg) en de hoogleraar milieu en management Robert Ayres (INSEAD) die op basis van groeigegevens in de periode 1945 – 2000 aantoonden dat de ontbrekende 86% vrijwel geheel kan worden verklaard uit de groei van het energiegebruik. Economische groei is dus voor het overgrote deel het resultaat van het steeds meer energie-intensieve karakter van productie, dienstverlening en consumptie. Groei en entropie met al zijn negatieve gevolgen voor het milieu zijn onlosmakelijk verbonden.

Het is daarom niet alleen noodzakelijk om fossiele door herbruikbare brandstoffen te vervangen maar ook dat de efficiëntie van het gebruik van energie en van grondstoffen drastisch toeneemt. Bij gevolg is een aanpassing van ons consumptiepatroon meer dan gewenst. In het bijzonder afstand doen van bezit en omarmen van de deel-economie leveren hieraan een cruciale bijdrage[5]. Een deel-auto vervangt minstens 20 privéauto’s.

Het belang van consumptie en bezit

Unknown-3 kopiePleiten voor de deeleconomie staat echter haaks op een ander leerstuk van de economische wetenschap. Volgens John Locke is privébezit een natuurrecht omdat het mensen motiveert om te werken. Immers grondstoffen zijn nutteloos; waarde ontstaat pas als de mens deze bewerkt.

De opvatting dat bezit de motor is achter het verrichten van arbeid staat overigens haaks op de meeste studies van antropologen en historici. Zij wijzen op de waarde van samenwerking en gemeenschappelijk eigendom (‘commons’) in de geschiedenis. Het waren vooral de adel en kooplieden die zich toeëigenden wat agrariërs en ambachtslieden meer produceerden dan ze zelf nodig hadden.

Het verderfelijke karakter van het economie onderwijs

In het onderwijs komt heden ten dage de milieuproblematiek uitvoerig aan de orde en de meeste leerlingen vinden het milieu erg belangrijk. Maar tegelijkertijd – zo stelt Rifkin – doordringen de lessen economie hen van de denkbeelden van de neoklassieke economie: Mensen handelen primair uit eigenbelang, de markt schept een natuurlijke ordening, bezit is ultieme motivatie van arbeid en de noodzaak van groei van het nationaal product en van arbeidsproductiviteit staan niet ter discussie. Daarmee wordt de weg naar een fundamentele oplossing van het ‘milieuprobleem’ geblokkeerd. Economieonderwijs in zijn huidige vorm moet daarom op zo kort mogelijke termijn van scholen verdwijnen[6].

Tot zover de aanklacht van Rifkin. Ik ben benieuwd wat ter verdediging van de waarde van economische wetenschap kan worden opgemerkt.

 

[1] The Third Industrial revolution: How lateral power is transforming energy, economy and the world. Palgrave MacMillan, 2011. Vertaald in Nederlands: De derde Industriële revolutie. Naar een transformatie van economie en samenleving, Nieuw Amsterdam Uitgevers (2014)

[2] Economen besteden tegenwoordig aandacht aan de externe kosten, maar dan gaat het uitsluitend om dat deel van de kosten van het productieproces dat door ‘derden’ wordt betaald.

[3] Nobelprijswinnaar: Frederick Soddy (1911), Nicolaas Georgescu-Roegen: ‘The entropy law and the economic proces’(1971) en zijn leerling: Herman Daly: Toward a steady state economy (1973). Jeremy Rifkin is door deze laatste auteur geïnspireerd bij zijn nieuwste The Zero Marginal Cost Society: The internet of things, the collaborative commons, and the eclipse of capitalism (2014).

[4] De rol van arbeid in de stijging van de productiviteit neemt alleen maar af: De productiviteit groeit de laatste 20 jaren zonder dat er veel nieuwe banen ontstaan.  Tussen 1995 – 2002 verdwenen in 20 grootste economieën meer dan 31 miljoen industriebanen. De productiviteit steeg met 4,3% en productie groeide met 30%. De staalindustrie in de VS groeide tussen 1982 en 2012 70 tot 102 miljoen ton terwijl de werkgelegenheid daalde van 289.000 tot 74.000.

[5] Zie hiervoor McLaren & Agyeman: Sharing Cities. Ik heb aan dit boek onlangs een blogpost gewijd; http://wp.me/p32hqY-1sm

[6] Dit is ook de strekking van een wat oudere blogpost: Economieonderwijs vernieuwen of afschaffen http://wp.me/p32hqY-cO

De profeten van een nieuwe industriële revolutie

Volgens Jeremy Rifkin kan de derde industriële revolutie de oplossing betekenen voor veel hedendaagse problemen. Maar kleinschalige productie van energie en decentrale distributie daarvan zijn voorwaarden.

Unknown-4
In 2011 baarde Jeremy Rifkin opzien met zijn boek The Third Industrial Revolution[1]. Ten tijde van de publicatie van het boek was menigeen bezig de wonden te likken die de (financiële) crisis had veroorzaakt. De prijs voor brandstof was op zijn hoogst en politici overal ter wereld zochten naar een uitweg. De derde industriële revolutie was een welkom perspectief. Zij verenigt internettechnologie, duurzame energie en het een kleinschalige samenleving.

Een grote schare wereldleiders klopte voor advies bij Jeremy Rifkin aan, zoals Barosso, Merkel en Cameron. Ook besturen van grote steden waaronder Rome, San Antonio, Parijs Utrecht en Rotterdam vroegen hem om raad. Overal leefde het besef dat het roer om moet en zijn boodschap deed de hoop op een betere samenleving gloren.

images-3Alle wereldleiders is wat te veel gezegd. De autoriteiten van zijn moederland, de VS, moeten niet veel van de voormalige activist hebben. Hij verzette zich tegen de plannen van de regering Obama om op grote schaal elektrische energie te produceren in de woestijngebieden en die met een superhoogspanningsnet naar de rest van de VS te transporteren. Over zijn relatie met de huidige president zullen we het maar niet hebben.

Rifkin schrijft de voorliefde voor grootschalige oplossingen in de VS toe aan de vergaande vervlechting van overheid en bedrijfsleven. Er is niet alleen sprake van een omvangrijke lobby, maar regeringsfunctionarissen schuiven tevens moeiteloos door naar het bedrijfsleven en omgekeerd. Bovendien spekt het bedrijfsleven de kassen van hem welgevallige politici royaal.

De 5 peilers van de derde industriële revolutie

De derde industriële revolutie zoals Rifkin die ziet, rust op vijf peilers die nauw samenhangen:

– Volledige vervanging van fossiele door hernieuwbare brandstoffen en zuinig gebruik en maximale recycling van grondstoffen.

– Decentrale opwekking van duurzame energie; alle gebouwen worden mini-energiecentrales en koolstofneutraal.

– Inzet van waterstof om gewonnen energie op te slaan.

– Gebruik van internet om het hele gedistribueerde systeem te beheren.

– Omvorming van de transportvloot tot elektrische en brandcelvoertuigen die energie verkopen, kopen en opslaan.

Unknown-1

De derde industriële revolutie zal een vergaande impact hebben op de samenleving en het einde inluiden van de logge multinationale bedrijven en hun autocratisch leiderschap. Hiervoor in de plaats komt een kleinschalige democratische organisatie van de samenleving, althans volgens Rifkin. Aan de ene kant zal (duurzame) energie royaal beschikbaar zijn, aan de andere kant zullen schaarse grondstoffen aanzetten tot hergebruik en delen van goederen en diensten[2]. Elke deelauto vervangt minimaal 20 particuliere auto’s. Als producten in bezit blijven van de makers, kunnen deze de productie ervan maximaal afstemmen op hergebruik van materialen.

In de loop van de 21ste eeuw verdwijnen de meeste banen die we nu kennen. De overblijvende en nieuwe banen zullen worden verdeeld en daarnaast is er een arbeidsloos inkomen. Verder is er genoeg te doen. Het gaat dan om activiteiten in de sfeer van ambacht, kunst en cultuur, zorg en natuur. Deze zullen de kwaliteit van ons bestaan aanzienlijk vergroten. Er is weer hoop op een aards paradijs.

Rifkin, Schwab en Vermeend

Rifkin is niet de enige met visionaire verhalen over op handen zijnde veranderingen. Ik denk aan het essay van Klaus Schwab, de voorman van het World Economic Forum, die een beeld neerzet dat in plaats van op een aards paradijs meer lijkt op science fiction. Dit blijkt overduidelijk ook uit de effecten in het fimpje dat het World Economic Forum heeft laten maken en dat vooral lijkt te willen imponeren[3].

Een ander visionair betoog is de oratie van Willem Vermeend ter geledenheid van zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar aan de Open Universiteit[4]. Hij hamert op de noodzaak voor bedrijven om te innoveren, gebruik makend van alle mogelijkheden die nieuwe technologieën bieden. Zo niet, dan zullen de steeds kritischer consumenten hen links laten liggen. Waar Schwab nog vreest voor de groeiende sociale ongelijkheid, het verlies aan banen en aan privacy, bij Vermeend is er sprake van een onomkeerbaar proces waarin een ieder zich heeft aan te passen.

De waarde van toekomstvisies

Bij elk van deze publicaties rijst de vraag welke waarde we eraan kunnen hechten. Ik juich het toe dat wetenschappers deelnemen aan discussies over de toekomst van de samenleving. Maar wat me bij elk van de drie auteurs tegen de borst stuit is elk gebrek aan relativering. De drie auteurs zijn erg van zichzelf overtuigd; een eigenschap die eerder bij een profeet dan bij academus past. Van een wetenschapsbeoefenaar verwacht je een nauwkeurige beschrijving van actuele trends en een inschatting van de verschillende ontwikkelingen die hieruit kunnen voortvloeien. Het gebrek aan exactheid blijkt pijnlijk als Rifkin het heeft over de derde industriële revolutie en de andere auteurs over de vierde. Ik denk overigens dat Rifkin gelijk heeft. Hij heeft tevens het meeste oog voor de samenhangen tussen de mogelijkheden van de technologie, de omwenteling in de productie van energie, de beperkingen die we ons moeten opleggen in de groei van de productie en de gevolgen die dat heeft voor de samenleving.

Ik een volgende blogpost ga ik in op een onderdeel van het boek van Rifkin dat me intrigeerde, namelijk het verband tussen de opkomst van de economische wetenschap, de grootschalige industriële productie en de vernietiging van de leefomgeving. Ook hier geldt ‘van dik hout zaagt men planken’, maar zijn betoog biedt zeker stof tot nadenken.

[1] The Third Industrial revolution: How lateral power is transforming energy, economy and the world. Palgrave MacMillan, 2011. Vertaald in Nederlands: De derde Industriële revolutie. Naar een transformatie van economie en samenleving, Nieuw Amsterdam Uitgevers (2014)

[2] Zie mijn recente post over de verschillende aspecten van de deeleconomie: http://wp.me/p32hqY-1sm

[3] https://www.weforum.org/agenda/2016/01/the-fourth-industrial-revolution-what-it-means-and-how-to-respond/

[4] https://www.emerce.nl/wire/oratie-willlem-vermeend-ou-revolutie-economie-40