Vooruitgang is meer dan concurrentiekracht en innovatie

Het World Economic Forum (WEF) heeft behalve concurrentiekracht ook de duurzaamheid van de ontwikkeling van landen gemeten. De berekening is verdienstelijk, maar de manier waarop het WEF concurrentiekracht en duurzaamheid in elkaar schuift is conceptueel onjuist.

Het World Economic Forum (WEF) – de instelling achter de Global Competitiveness Index – mag een brede kijk op de wereld niet worden ontzegd. Het is nog niet lang geleden dat bijeenkomsten van het WEF zich naast de komst van de top van het bedrijfsleven, tevens kon verheugen op die van duizenden demonstranten. Tegenwoordig zijn de demonstranten vervangen door honderden vertegenwoordigers van NGO’s die de discussie over welzijn en duurzaamheid voeden. Misschien zijn het wel dezelfde personen.

De berekening van de Global Competitiveness Index 2014 – 2015 ging vergezeld van een poging om de duurzaamheid van landen in kaart te brengen. Een jaar later is een proeve gedaan met een nieuwe maat: Inclusieve groei. Deze blogpost gaat over de verhouding tussen concurrentiekracht en duurzaamheid. De volgende blogpost zal gaan over inclusieve groei.

Voor het WEF is het een uitgemaakte zaak dat concurrentiekracht nodig is voor economische groei én voor een duurzame samenleving in sociaal opzicht en met betrekking tot het milieu. Vandaar wordt gesproken over sustainable competitiveness: institutions, policies and factors that make a nation productive over the longer term while ensuring social and environmental sustainability.

Samenleving - social and environmental sustainability;Er is meer nodig dan concurrentiekracht voor de ontwikkeling van sustainable competitiveness. Daarvan is volgens het WEF nog onvoldoende sprake: Vervuiling, aantasting biodiversiteit en klimaatverandering gaan nog steeds door en wereldwijd nemen binnen de landen de sociale tegenstellingen toe.

De box hierboven beschrijft hoe het WEF beide duurzaamheidspijlers operationaliseert[1]. Er zijn voor 112 landen gegevens verzameld en aan de hand daarvan zijn voor deze landen indexen opgesteld.

Samenleving - sustainability enhanced GCIDe cruciale vraag was hoe deze indexen gekoppeld kunnen worden aan de Global Competitiveness Index. Daartoe heeft men anale landen op de social sustainability index en de environmental sustainability index een waarde toegekend tussen 0,8 – 1,2. Deze waarden zijn vermenigvuldigd met de GCI van dat land. Deze vermenigvuldiging leidde tot twee nieuwe indexen: een Social sustainability adjusted GCI en een Environmental sustainability adjusted GCI. Door deze te middelen ontstond de Sustainability adjusted GCI. Zie bovenstaand model.

De hele operatie leidt tot weinig verschuivingen in de oorspronkelijke index[2].

Het ontbreekt het WEF niet aan verbeeldingskracht en ook niet aan politieke moed, al is het zonneklaar dat de beide duurzaamheidsindexen politieke compromissen zijn.

Met deze berekening slaat men de plank helaas volledig mis. Alle landen danken hun concurrentiekracht aan aantasting van het milieu en hun bewoners profiteren nergens ter wereld in gelijke mate mee van de vruchten van de groei. De Sustainability adjusted GCI kan daarom onmogelijk hoger zijn dan de oorspronkelijke GCI. Denkbaar is een vermindering die van land tot land verschilt.

De winst van zo’n negatief bijgestelde GCI is dat de kosten van de economische groei zichtbaar worden.

Hier schuilt tevens het probleem; een bijgestelde GCI maakt in feite niets zichtbaar. De index blijft een resultaat van het optellen en vermenigvuldigen van sub-indexen, die elk op hun beurt ook een cocktail van indicatoren zijn. Ik pleit er daarom voor om de drie indexen Global competitiveness, Social sustainability en de Environmental sustainability gewoon naast elkaar te presenteren. Hetzij in de vorm van een rating, hetzij als indexcijfers, variërend van 1 – 7 per land. Alleen dan is de negatieve bijwerking van concurrentiekracht in een oogopslag duidelijk.

[1] Zie voor beschrijving en berekening van de parameters: http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2014-2015/appendix-a/

[2] Zie voor het resultaat: http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2014-2015/the-measurement-of-sustainable-competitiveness/ Table 1, p. 68.

Global competitiveness. Nederland staat er goed voor, maar waarvoor precies?

Deze en de twee volgende blogposts gaan over de ‘rating’ van concurrentiekracht, innovatie en welzijn van (bijna) alle landen ter wereld. Aanleiding is een nieuwe aflevering van het jaarlijkse rapport van het World Economic Forum (WEF)[1]. Vanaf 2004 berekent het WEF de competitiveness index (concurrentiekracht) van (bijna) alle landen ter wereld. Competitiveness is a set of institutions, policies, and factors that determine the level of productivity of an economy. Nederland eindigt op de 5de plaats en staat er goede voor[2]. Maar waarvoor?

Eerst de ranking.

Samenleving - competitiveness 6

Wat is concurrentiekracht

De concurrentiekracht is een getal dat wordt berekend door het (gewogen) gemiddelde te nemen van 122 indicatoren, die verdeeld zijn over 12 pijlers (zie onderstaande figuur)[3]. De indicatoren zijn grotendeels afkomstig uit jaarlijkse enquêtes onder leidinggevenden van bedrijven uit alle betrokken landen. Deze krijgen vragen voorgelegd als In your country, to what extent are property rights, including financial assets, protected [1 = not at all; 7 = to a great extent]. Een aantal indicatoren is gebaseerd op statistische gegevens.

Samenleving - competitiveness 4

Vergelijking van de scores over een reeks van jaren maakt het mogelijk conclusies te trekken over de ontwikkeling van de economieën van de betrokken landen. De auteurs spreken over de huidige tijd als ‘het nieuwe normaal’. Er blijkt vooral in de ontwikkelde landen tevredenheid te bestaan over de hervatting van beperkte groei, ondanks het feit dat de werkloosheid onverminderd hoog blijft en dat productiviteit en koopkracht eerder dalen dan stijgen. De vierde industriële revolutie is aarzelend gestart (automatisering, robotisering) en tegelijkertijd resulteert de opkomende deeleconomie in aftopping van de groei van de vraag naar consumptiegoederen en diensten.

Ontwikkeling van concurrentiekracht wereldwijd

Een vergelijking van de ontwikkelingen wereldwijd over de periode 2008 – 2015 levert het volgende beeld op:

Noord-Europese landen scoren onverminderd hoog op factoren als instituties, infrastructuur, technologie, onderwijs en innovatie. Ze blijven achter bij de ‘koplopers’ door geringe flexibiliteit op de arbeidsmarkt en matig functionerende financiële markten. Zwitserland scoort hier wel hoog en staat daardoor al jarenlang op de eerste plaats. Overigens lopen Zuid-Europese landen op dit punt in.

China en Zuidoost Azië hebben 30 jaar onverminderd groei laten zien. De economie van China is in die periode 18 maal groter geworden en het aantal armen is van 60% (1990) naar 6% (2011) gedaald . De betrokken landen verdienen inmiddels 30% van het BNP van de wereld (waarvan alleen China de helft).

De Chinese groei remt mede door een verzwakte Yuan, ingezakte beurs, snelle groei van schulden en inkrimpende onroerend goed markt. Van een structurele verzwakking is geen sprake gezien enorm sterke positie en omvang markt.

Wel zijn marktgerichte hervormingen nodig zoals versterking van de financiële sector, sanering slechte leningen; verbetering verhouding tussen grote en kleine bedrijven, stimuleren innovatie, bestrijden corruptie en vermindering bureaucratie.

In Latijns America en het Caribisch gebied treedt stagnatie op door daling van de grondstoffenprijzen en een laag niveau van handel, investeringen en besparingen. Chili doet het goed.

De hoge score van de VS is het gevolg van een combinatie van grote markt, sterk innovatief vermogen en hoge productiviteit. De lonen van een groot deel van de bevolking zijn relatief laag en ook in andere opzichten is er veel te doen: verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, de macro-economische omgeving en de instituties

Afrika beneden de Sahara heeft 15 jaar van stabiele groei achter de rug, maar de economie is fragiel, de afhankelijkheid van grondsloffen is groot, en de productiviteit is laag. De instituties zijn zwak (corruptie), de infrastructuur, gezondheidszorg en educatie zijn gebrekkig.

In het oordeel van leidinggevenden doet zich wereldwijd een belangrijke verschuiving voor. In 2007 was de overheidsbureaucratie wereldwijd de belangrijkste klacht. In ontwikkelde economieën staan nu de afgenomen financieringsmogelijkheden op de eerste plaats. In ontwikkelende landen staat corruptie onverminderd op de tweede plaats.

Interessant is het om wereldwijd een vergelijking te maken tussen de omvang van het BNP, economische groei en de GPI. Uit onderstaande figuur blijkt een sterk verband tussen economische groei en GCI en economische groei, maar dat dit verband afzwakt als het BNP van de betrokken landen lager is. Vermoedelijk komt dit omdat in die landen slechts een beperkt aantal variabelen uit de GCI verantwoordelijk is voor de groei die relatief hoog kan zijn, maar in absoluut opzicht beperkt.

Samenleving - competitiveness 7

Validiteit en betrouwbaarheid

De jaarlijkse publicatie van de Global Competitiveness Index is een rijke bron van gegevens. Er doen zich echter drie problemen voor

Onevenwichtigheid

De index is een cocktail van 122 variabelen, waarvan de selectie en de weging vragen oproept: Waarom is er bijvoorbeeld maar één indicator voor de kwaliteit onderwijs en vijf indicatoren voor tropische ziekten. Welvaartsziekten komen niet aan de orde. De pijler instituties bevat verwijzingen naar verspilling in overheidsuitgaven en kosten van misdaadbestrijding maar er is geen enkele variabele die betrekking heeft op de kosten van milieuvervuiling en klimaatsverandering.

In wezen is competitiveness daarmee gedefinieerd als de optelsom van een niet nader gemotiveerde selectie van indicatoren. Dit is onbevredigend omdat deze indicatoren elkaar overlappen, hun invloed zal verschillen en zij onderling oorzaak-gevolg relaties hebben.

Competitiveness wordt echter ook gelijkgesteld aan productiviteit en deze kan makkelijk worden berekend[4] De indicatoren zijn dan de onafhankelijke variabelen en productiviteit is de afhankelijke variabele. In dit geval ontbreekt een theoretisch model dat inzicht geeft in de wijze hoe de onafhankelijke variabelen elkaar en de afhankelijke variabele beïnvloeden.

Veroudering

De 122 indicatoren lopen steeds minder in de pas met recente inzichten in productiviteit en economische groei. Dit leidt tot onderwaardering van de zwakte van de financiële markten, het ontstaan van nieuwe consumptiemodellen, de snelheid van technologische verandering en de rol van ICT. Het arbeidsmarktbeleid en andere sociaaleconomische variabelen worden vooral vanuit een werkgeversstandpunt benaderd. Zoals ik nog zal laten zien, wordt innovatie wordt gebrekkig gemeten. De auteurs van het rapport zijn zich van deze gebreken deels bewust en volgend jaar zal een groot aantal indicatoren worden aangepast, verwijderd of toegevoegd.

Subjectiviteit

Meningen van werkgevers drukken een krachtig stempel op de GCI. Dit kan in het bijzonder bij de beantwoording van vragen over arbeidsmarkt flexibiliteit, bureaucratie en corruptie tot een bias leiden. Bovendien is de betrouwbaarheid van de antwoorden op vragen op het gebied van beleid, sociaaleconomische ontwikkelingen en instituties twijfelachtig. Het ware gewenst om voor meer vragen een beroep te doen op statistische gegevens. Probleem is uiteraard dat deze voor veel landen ontbreken.

Mijn volgende blogpost onderwerpt de pijler innovatie aan een nader onderzoek. De hiervoor geformuleerde kritiek zal daarin nog duidelijker naar voren komen.

[1] Het rapport kan worden gedownload van http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2015-2016/ Hier kan ook een interactieve webversie van het rapport worden bekeken, die meer informative bevat. Ook bevat de webversie eerdere rapporten, aanvullend statistisch materiaal en commentaren

[2] Wie een snelle blik wil werken op de scores voor elk van de 122 indicatoren van een land naar keuze, kiest dit land op de voornoemde wabpagina: http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2015-2016/ In de ‘papieren versie’ zijn de overzichten per land te vinden vanaf p. 87.

[3] Op de webversie kunnen per land de scores voor elk van de pijlers en voor elk van de afzonderlijke indicatoren worden bekeken op http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2015-2016/competitiveness-rankings/ Klik aan wat van toepassing is.

[4] Productiviteit is de verhouding tussen het bruto national product en de daarvoor benodigde productiefactoren (arbeid, kapitaal).

Is de ‘top 100 duurzame bedrijven’ een flop?

Klaus Schwab in gesprek met Hassan Rouhanie, president van Iran
Klaus Schwab in gesprek met Hassan Rouhanie, president van Iran

Het World Economic Forum (WEF) bracht vorige week honderden regeringsleiders, topmanagers, lobbyisten en journalisten bijeen in Davos. Het WEF besteedt, mede dankzij zijn bezielende voorzitter Klaus Schwab, steeds meer aandacht aan wereldproblemen, innovatie en duurzame ontwikkeling. Een hoogtepunt is al enige jaren de presentatie van de ‘Global 100’; een rating van de 100 meest duurzame bedrijven ter wereld[1]. Deze lijst wordt samengesteld door Corporate Knights, een Canadees adviesbureau.

De keuze van de indicatoren waarop de bedrijven worden vergeleken dekken het veld van corporate social responsibility (CSR) goed af: Het gaat om:

  • Energiegebruik
  • Uitstoot broeikasgassen
  • Watergebruik
  • Afvalproductie
  • Innovatiecapaciteit
  • Percentage afgedragen belastingen
  • Verhouding beloning CEO ten opzichte van gemiddelde salaris
  • Dekkingsgraad pensioenfondsen
  • Zorg voor personeel en veiligheid
  • Verloop personeel
  • Aandeel vrouwen in topmanagement.

Er wordt per bedrijfstak een ranking opgesteld en de hoogst scorende bedrijven worden opgenomen in de ‘Global 100’. Het aantal bedrijven dat per bedrijfstak wordt opgenomen, correspondeert met het aandeel van deze bedrijven in de economie. Bedrijven uit de tabaksindustrie en oliebedrijven waarin zich ernstige milieuproblemen hebben voorgedaan, worden uitgesloten. Dat overkwam Shell in 2012. De opzet van de ‘Global 100’ lijkt goed doordacht.

Toch heb ik ernstige twijfels of we de Global 100 kunnen vertrouwen. Mijn twijfel ontstond, toen ik de ratings uit 2014 vergeleek met die van twee jaar geleden[2].

De eerste drie kolommen van de onderstaande tabel zijn de 25 hoogst scorende bedrijven uit de editie 2014, met hun ratings in 2014 en 2012. De laatste drie kolommen bevatten de 25 hoogst scorende bedrijven uit de editie 2012 met hun ratings in 2012 en 2014. Bedrijven zonder rating (-) kwamen niet in de ‘Global 100’ van de het desbetreffende jaar voor.

Global 100 (2014) 2014 2012 Global 100 (2012) 2012 2014
Westpac Banking Corporation 1 14 Novo Nordisk A/S 1 7
Biogen Idec Inc 2 Natura Cosmeticos SA 2 23
Outotec OYJ 3 Statoil ASA 3 4
Statoil ASA 4 3 Novozymes A/S 4
Dassault Systemes SA 5 32 ASML Holding NV 5 15
Neste Oil OYJ 6 19 BG Group plc 6 71
Novo Nordisk A/S 7 1 Vivendi SA 7 40
Adidas AG 8 38 Umicore SA/NV 8 9
Umicore SA 9 8 Norsk Hydro ASA 9
Schneider Electric SA 10 26 Atlas Copco AB 10 46
Cisco Systems Inc 11 Sims Metal Management Ltd. 11
BASF SE 12 Koninklijke Philips ElectronicsNV 12 48
Bayerische Motoren Werke AG 13 Teliasonera AB 13
Aeroports de Paris 14 Westpac Banking Corp. 14 1
ASML Holding NV 15 5 Life Technologies Corp. 15 21
The Sage Group PLC 16 Credit Agricole SA 16
Keppel Land Limited 17 Henkel AG & Co. KGaA 17
UCB SA 18 Intel Corp. 18
Australia & New Zealand Banking Group Limited 19 Neste Oil Oyj 19 6
Sigma-Aldrich Corporation 20 Swisscom AG 20
Life Technologies Corporation 21 15 Toyota Motor Corp. 21
Tim Hortons Inc 22 Centrica plc 22 26
Natura Cosmeticos SA 23 2 Koninklijke DSM NV 23
Bombardier Inc 24 Geberit AG 24 36
Commonwealth Bank 25 Roche Holding AG 25 94

Tot de 25 hoogste noteringen in 2014 horen 14 bedrijven, die nog niet voorkwamen op de top 100 van 2012. Omgekeerd, van de hoogste 25 noteringen in 2012 zijn in 2014 tien verdwenen uit de top 100.

Ratings van bedrijven, die in beide jaren op de index voorkwamen, lopen in veel gevallen sterk uiteen. Bekijk ter illustratie de noteringen van Nederlandse bedrijven in 2012 resp. 2014: ASML (5, 15), Philips (12, 46), DSM (23, – ) Unilever (51, 93), Shell ( – , 51). Het om zijn duurzaamheid alom geroemde bedrijf Neslé SA, is in 2012 niet genoteerd en staat in 2014 op de 93ste plaats.

Bij het beoordelen van onderzoek gelden twee overwegingen: validiteit en betrouwbaarheid.

De gebruikte indicatoren sluiten goed aan bij wat we onder ‘corporate social responsibility’ verstaan. Met de validiteit zit het dus wel goed.

Betrouwbaarheid betreft de vraag of de meting correct en consistent is, of de onderzoeker een geëigend meetinstrument gebruikt en of het resultaat robuust is. Ik twijfel of dit bij een of meer van deze criteria het geval is. Uit het bovenstaande blijkt dat de resultaten van de metingen van 2012 en 2014 aanzienlijk afwijken. Het kan niet waar zijn dat DSM in 2012 nog op plaats 23 scoort en twee jaar later uit de lijst is verdwenen. Hetzelfde geldt voor de ‘koersval’ van Unilever en zo zijn er talloze voorbeelden.

Een andere aanwijzing voor het feit dat er iets aan de hand is met wijze van meten of de gebruikte cijfers, is het feit dat de lijst in de verste verte niet overeenkomt met een andere rating van duurzame bedrijven, de Dow Jones Sustainability Index (DJSI)  Van de 24 bedrijven, die op de DJSI voor hun bedrijfstak op de eerste plaats staan, vermeldt de nieuwste ‘Global 100’ er in maar 8. De ‘Global 100’ noteert daarvan niet één als koploper in de desbetreffende bedrijfstak.

De volatiliteit van de scores op de ‘Global 100’ in de jaren 2012 en 2014 en de afwijkingen ten opzichte van de DJSI maken het onwenselijk om veel waarde te hechten aan deze meting. Ik pleit voor een onafhankelijk keurmerk voor dit soort onderzoek. Zeker als de resultaten ervan over de hele wereld gaan en tot onbillijke reputatieschade leiden.


[1] Bekijk hier de ‘ratings’ van de Global 100 Index: http://global100.org Deze website bevat tevens een gedetailleerde verantwoording van de berekeningswijze.

[2] Ik had bewust een jaar overgeslagen om beter zicht te krijgen op eventuele veranderingen. De gegevens voor de drie achtereenvolgende jaren zijn hier te vinden:

http://static.corporateknights.com/CK47.pdf (2014)

http://www.jack-dylan.com/ART-DIRECTION-CK-Winter-2013 (2013; laat je niet afleiden door de URL!)

http://static.corporateknights.com/Global_100_report.pdf (2012)

Je treft hier ook de scores aan per bedrijf op elk van de hiervoor genoemde indicatoren.