Moet je blij zijn als je tot de top 100 van innovatieve universiteiten behoort?

De hoeveelheid verworven patenten speelt een belangrijke rol om hoog te scoren als innovatieve universiteit. Dit is een perverse prikkel, waaraan je beter niet kunt toegeven.

Reuters heeft onlangs de wereldwijde top 100 van innovatieve universiteiten bekend gemaakt. Je kunt die hier bekijken.  Voor alle duidelijkheid: Het gaat niet om het innovatieve karakter van hun onderwijs, maar om de bijdrage aan innovatie in het algemeen[1].

Onderwijs - Stanford
De Stanford campus

Stanford University torent hoog boven alle andere universiteiten uit. Voor Nederland vallen de TU Delft (73) en de Erasmusuniversiteit (92) in de prijzen. De Belgen doen het iets beter: Leuven (16) en Gent (65). Aan de hand van een interactieve tabel kun je de 100 betrokken universiteiten paarsgewijs vergelijken[2]

Maar moet je als universiteit blij zijn met deze uitverkiezing? Om deze vraag te beantwoorden is het belangrijk om te weten hoe de scores worden bepaald[3]. Er zijn 10 criteria en 7 daarvan hebben te maken met  geregistreerde patenten. Hier wringt de schoen. Patenten – en de daarop gebaseerde licenties in het bijzonder – is maar één van de manieren waarop universiteiten kunnen bijdragen aan innovatie. Elders bespreek ik er vier: (1) patenten, (2) spin-offs, (3) onderzoekssamenwerking en (4) onderwijs[4]. Er is lang niet altijd sprake van een betaalde bijdrage vanuit universiteiten. In tegendeel; veel universiteiten delen kennis met lokale bedrijven, de politiek en maatschappelijke groeperingen ‘om niet’.

Geen van de genoemde methoden is bij voorbaat beter dan een andere; het gaat om de balans. Als de rol van patenten bij de berekening van het innovatieve karakter van universiteiten doorslaat, wat mijns inziens het geval is, wordt de titel ‘meest innovatieve universiteit’ een perverse prikkel. Bekend is immers dat het overgrote deel van die patenten nooit wordt gebruikt.

Louis Pasteur
Louis Pasteur

Er is nog een fundamenteler vraagstuk. Het gebruik van wetenschappelijke kennis voor brede maatschappelijke doelen is een goede zaak en universiteiten hebben zich veel te lang in hun ivoren toren verschanst. Maar noch bedrijven, noch de samenleving in het algemeen hebben er baat bij dat universiteiten steeds meer toegepast onderzoek gaan doen, bijvoorbeeld om patenten te scoren. Dit lijkt nu te gebeuren. De unieke bijdrage van universiteiten schuilt in het verrichten van fundamenteel onderzoek. Pasteur bewijst dat dit tevens geïnspireerd kan zijn door de wens maatschappelijke noden aan te pakken[5]. Het is voor universiteiten wereldwijd steeds moeilijker om hiervoor het benodigde geld vrij te maken.

De oplossing voor dit probleem is een organisatorische scheiding tussen meer fundamenteel – bij voorkeur maatschappelijk geëngageerd – onderzoek aan de ene kant en toegepast onderzoek aan de andere kant. De WRR heeft hier indertijd ook voor gepleit. Laat universiteiten met behulp van de eerste geldstroom – zo nodig – langlopende onderzoeksprojecten uitvoeren door teams van professionele onderzoekers. Zorg er ook voor dat de omvang van de eerste geldstroom niet verder verschraalt. Het meer toegepaste onderzoek kan het beste worden ondergebracht in autonome instituten, die – waar wenselijk – samenwerken met het bedrijfsleven. Zo’n model bloeit aan de Universiteit van Leuven. Maar ook valt te denken aan TNO en instituten als de Duitse Fraunhofer Instituten.

Duurzaamheid - bloemenDe ultieme maatstaf om de bijdrage van universiteiten aan innovatie te meten is de mate waarin bedrijven, instellingen en beleidsmakers gebruik maken van hun onderzoek. Zo zou ik trots kunnen zijn op de titel meest innovatieve universiteit.

 

[1] Mijn recente blogpost Waarin de twee meest innovatieve universiteiten van de Verenigde Staten zich onderscheiden gaat wel over de vernieuwing van het onderwijs http://wp.me/p32hqY-fg

[2] De tabel tref je via aan via deze link: http://www.reuters.com/most-innovative-universities/compare#

[3] Zie voor de berekeningswijze: http://www.reuters.com/most-innovative-universities/methodology#jsvI0t1BA3tip0R3.97

[4] Herman van den Bosch: Universiteit en bedrijfsleven: een moeizame relatie in:Robert Kok e.a.:Versterking van innovatie, Boom2013, p. 201-215.

[5] In mijn blogpost Is uw onderzoek ‘actionable’ http://wp.me/p32hqY-Z bepleit ik het belang van wetenschappelijk onderzoek dat zowel fundamenteel als maatschappelijk geëngageerd is, met als grote voorbeeld het werk van Pasteur.

Hoe kunnen publieke onderzoeksmiddelen het best worden besteed?

Onderzoeksbeleid moet niet uitgaan van een lineaire relatie tussen fundamenteel en toegepast onderzoek. Uitgaan van een matrix met als ingangen de mate waarin onderzoek fundamenteel is en de mate waarin het toegepast is, levert betere uitgangspunten op om beleid te maken.

In mijn blogpost van 9 december ben ik uitvoerig ingegaan op het initiatiefvoorstel van Kamerlid Jasper van Dijk om tot wezenlijke verbeteringen te komen van het bestuur van universiteiten[1]. Ik kondigde daarbij aan in een volgende blogpost in te gaan op wat deze nota opmerkt over wetenschappelijk onderzoek [2].

Jasper van Dijk verzet zich tegen het feit dat de financiering van het wetenschappelijk onderzoek een steeds meer voorwaardelijk karakter krijgt, bijvoorbeeld door de koppeling van het topsectorenbeleid. Dit mag voor hem worden afgeschaft en de universiteiten zouden meer geld moeten krijgen voor het doen van fundamenteel onderzoek. Immers – volgens Van Dijk – komen de grootste ontdekkingen voort uit fundamenteel onderzoek.

Stokes_In zijn boek Pasteurs quadrant[3] heeft Donald Stokes de betekenis van fundamenteel onderzoek grondig onderzocht. Het gaat dan met name om de vraag of resultaten van fundamenteel onderzoek min of meer vanzelf doorsijpelen naar de samenleving. Dat blijkt maar voor een deel het geval te zijn. Het overgrote deel van dit onderzoek is geen ander lot beschoren dan vergetelheid. En wat grote ontdekkingen betreft, dat zijn vaak ‘bijvangsten’ van overige vormen van wetenschap, toegepast onderzoek inclusief.

Toch is dit volgens Stokes geen reden om niet meer te investeren in fundamenteel onderzoek. Daarvoor moet eerst afgezien worden van het bestaan van een lineair verband tussen ‘fundamenteel onderzoek’ en ‘toegepast onderzoek’. In plaats daarvan plaatst hij een matrix, waarin hij laat zien dat fundamenteel onderzoek zowel voort kan komen uit de wens de wetenschap te ontwikkelen (zuiver fundamenteel onderzoek) als gericht kan zijn op maatschappelijke vraagstukken (toepassingsgericht fundamenteel onderzoek).Dia1Het werk van Louis Pasteur is het grote voorbeeld van toepassingsgericht fundamenteel onderzoek. Pasteur heeft – achteraf gezien – een baanbrekende bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de microbiologie. Dat was echter niet zijn voornaamste drijfveer. Hij wilde als medicus vooral het grote aantal sterftegevallen door infectieziekten verminderen. Hij vermoedde dat er een nog niet gekende relatie was tussen deze ziekten en de werking van micro-organismen. Hij heeft dit onderzoek volgehouden tot dit bruikbare resultaten opleverde voor de therapie die hij zocht.

van de ven

Stokes’ conclusie – die ik volmondig onderschrijf – is dat de maatschappelijke betekenis van de wetenschap aanzienlijk verhoogd kan worden, als het voorbeeld van Pasteur meer navolging krijgt. Ik vind dat de samenleving van de universiteiten mag vragen door middel van toepassingsgericht fundamenteel onderzoek een bijdrage te leveren aan een beter begrip van de problemen waar de samenleving mee kampt. Dit pleidooi komt ook terug in het lezenswaardige boek Engaged scholarship van Andrew van de Ven. Ik ben het eens met Van Dijk eens als hij universiteiten zelf wil laten bepalen hoe ze dit onderzoek invullen. Daarbij is wat mij betreft ook ruimte voor zuiver fundamenteel onderzoek.

Naast een voldoende omvangrijke publieke geldstroom voor zuiver en toepassingsgericht fundamenteel onderzoek, dient de overheid sterk in te zetten op de financiering van zuiver toegepast wetenschappelijk onderzoek (Edison’s quadrant). Van dit type onderzoek mag op de kortere termijn een bijdrage aan innovatie en aanpak van maatschappelijke vraagstukken worden verwacht. Zeker als dit onderzoek gevoed wordt door meer fundamenteel probleemgestuurd onderzoek.

Ik betwijfel echter of de universiteiten de aangewezen plaats zijn voor dit type onderzoek. Er is – wellicht afgezien van de technische universiteiten – naar mijn gevoel te weinig bewezen expertise voor. Het gevaar is bovendien groot dat de toegekende middelen voor het meer fundamentele onderzoek wordt gebruikt. Beide geldstromen dienen daarom gescheiden te blijven[4].

 

Middelen voor zuiver toegepast onderzoek kunnen het best worden toegedeeld aan TNO en aan instituten, vergelijkbaar met de Duitse Fraunhofer Instituten. Deze kunnen op hun beurt kunnen samenwerken met onderzoekers binnen universiteiten, hogescholen en bedrijven[5]. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid pleitte enige tijd geleden ook al voor Third Places als de aangewezen plaats voor dit type onderzoek[6].

Kortom geef universiteiten middelen voor fundamenteel onderzoek, vraag ze in ruil voor overheidsbekostiging daarbij een belangrijke plaats in te ruimen voor toepassingsgericht fundamenteel onderzoek en gebruik de uitkomsten van onderzoek-visitaties om na te gaan of zij dit geld goed besteden. Organiseer zuiver toegepast onderzoek los daarvan en creëer een strak regime om te stimuleren dat deze middelen worden gebruikt voor van overheidswege vastgestelde innovatiedoelen, bijvoorbeeld aansluitend bij de grand challenges van de EU. [7]

[1] Initiatiefnota Jasper van Dijk (SP): Op naar de nieuwe universiteit: Voorstellen voor hoogwaardig en democratisch onderwijs en onderzoek. Deze nota kan hier worden gedownload: http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/details?id=2015A05007

[2] Met de voorstellen op het gebied van onderzoek ben ik veel minder ingenomen met de voorstellen van Jasper van Dijk. Ik ga hier in een volgende blogpost op in. Daarom gaat de aandacht in deze blogpost vooral naar het onderwijs uit.

[3] Stokes, D.E. (1997). Pasteurs Quadrant: Basic Science and Technological Innovation: Brookings Institution Press 1997.

[4] Opzoeken van de raakvlakken tussen beide vormen van fundamenteel onderzoek maar ook tussen fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek is van wezenlijk belang, maar vereist weld at de betrokken typen onderzoek zich tevens vanuit hun eigen kracht en binnen daarvoor maximal geschikte voorwaarden kunnen ontwikkelen.

[5] Universiteiten zullen dit geld besteden ter versterking van hun eigen onderzoeksprioriteiten en naar buiten mooie verhalen vertellen over het maatschappelijke belang daarvan. Voorkom deze maskarade.

[6] Het WRR-rapport Innovatie vernieuwd, Amsterdam University Press 2008 is een van de beste rapporten over aanjagen van innovatie en de rol van de overhead daarbij.

[7] Zie mijn blogpost: Geen kleinere maar een sterkere overheid http://wp.me/p32hqY-9q

 

De armoede van de kamergeleerde

In zijn recente boek – ‘Engaged Scholarship’ – wijst Andrew van de Ven ( afkomstig uit ‘ons’ Schijndel)  op de noodzaak dat wetenschappers een aanzienlijk deel van hun tijd doorbrengen buiten de ivoren toren van de universiteit.

Bericht vanuit de Ivoren Toren
Bericht vanuit de Ivoren Toren

De samenleving is terecht kritisch over wat zij terugkrijgt voor de miljarden belastinggeld voor ‘ongebonden’ wetenschappelijk onderzoek.  Vrijwel niemand – afgezien van universitaire bestuurders – gelooft nog dat de resultaten van fundamenteel onderzoek via ‘toegepast’ onderzoek vanzelf naar de praktijk doorsijpelen. De wenselijkheid van meer betrokkenheid van ‘stakeholders’ bij wetenschappelijk onderzoek ligt dus voor de hand.

Prof. Van de Ven wijst er bovendien op dat meer maatschappelijk engagement ook invloed heeft op de status van de wetenschappers zelf. Veel wetenschappers beschouwen hun taak volbracht zodra een wetenschappelijk tijdschrift een artikel van hun hand accepteert. Behalve het feit dat dit steeds lastiger wordt, is ook de kans dat iemand dit artikel leest – laat staan – citeert klein. Een wetenschappelijke publicatie in de VS wordt gemiddeld minder dan één maal geciteerd. De kans om gehoord te worden – ook binnen de academische gemeenschap – neemt echter toe naarmate een wetenschapper meer publieke bekendheid heeft.

De betrekkelijk geringe impact van wetenschap op het doen en laten van ondernemers, docenten, bestuurders, planologen en andere beroepsgroepen komt deels voort uit communicatiebarrières. Maar de belangrijkste reden ligt volgens Van de Ven in het feit dat de thematiek van veel wetenschappelijk onderzoek nauwelijks aansluit bij vragen waarop deze beroepsgroepen een antwoord willen hebben. Zo hebben bijvoorbeeld veel bedrijfskundigen weinig kennis uit de eerste hand van wat in de bedrijven omgaat. Hun hoofden zitten daarentegen boordenvol theorieën over processen in bedrijven, waarover ze in allerlei wetenschappelijke publicaties hebben gelezen. Ze zijn in de eerste plaats geïnteresseerd in het doen van uitspraken over de geldigheid van deze theorieën. Hiervoor hoeven ze hun studeerkamer nauwelijks te verlaten. Ze regelen wat interviews of – liever nog – ze versturen via internet een reeks enquêtes[1]. Ik ben als leidinggevende ik geregeld doelwit geweest van dit soort onderzoek en ik heb al heel wat plaatsvervangende schaamte gevoeld bij de vragen die werden gesteld.

Er is niets mis met onderzoek dat streeft naar toetsing van theorieën. Het is dan wel zaak dat de onderzoeksvragen voortvloeien uit een leerproces dat wetenschappers en mensen uit de praktijk samen doorlopen.  ‘Betrokken wetenschappers’ besteden een substantieel deel van hun tijd aan observaties, interacties en conversaties met mensen in bedrijven, scholen, buurten of waar dan ook.

Van de Ven: Engaged Scholarship: aanbevolen!
Van de Ven: Engaged Scholarship: aanbevolen!

Een aantal ‘practitioners’ heeft na vele jaren praktijkervaring, behoefte aan reflectie en zij zoeken deze in een wetenschappelijke promotie. De huiver vanuit de universitaire wereld tegenover deze personen is volstrekt onterecht. Het wegwerken van hun deficiënties op inhoudelijk en methodisch gebied is veel makkelijker dan een kamergeleerde wegwijs te maken in wat er in de samenleving omgaat. Deze ‘buitenpromovendi’ – het woord zegt al genoeg – moesten tot nu toe een eenzame en lange weg bewandelen. En dan nog was er nauwelijks plaats voor hun belangrijkste ‘asset’, namelijk kennis van de praktijk.  Dit ligt andere in het PhD-programma van de Open Universiteit dat inmiddels al 100 deelnemers (‘scientist-practitioners’) uit 16 landen telt. Dit programma streeft op zorgvuldige manier naar samengaan van theorie en praktijk en van ‘rigor’ en ‘relevance’.

Het zou de waarde van het wetenschappelijk onderzoek ten goede komen als alle kamergeleerden – laten we zeggen, onderzoekers die meer dan 75% van hun onderzoekstijd binnen de universiteit doorbrengen –  zich van hun beperking bewust worden en leren hoe ze ‘stakeholders’ systematisch bij het onderzoek kunnen betrekken.

 

[1] Ik heb dit thema uitgewerkt in een eerdere ‘post’, getiteld: Over verhalenvertellers, wetenschappers en de babbelbox http://wp.me/p32h

Mediëren in de moeizame relatie tussen managementtheorie en praktijk

Antwoord aan Ben Tiggelaar

In je Column in de NRC van 17 februari jl. schrijf je dat veel bedrijfskundigen neerkijken op het populariseren van onderzoek http://goo.gl/X1JE9

Ik vrees dat je gelijk hebt. Je wijst terecht de (publicatie)cultuur in de academische gemeenschap aan als oorzaak van dit euvel. Deze cultuur stimuleert academici om zich bezig te houden met theoretische vragen en niet met problemen uit de praktijk. Pearce en Huang (2012) zijn nagegaan hoeveel wetenschappelijke publicaties ‘actionable’ waren. Dat wil zeggen, bruikbaar voor managers. De auteurs vonden een significante afname van het aantal ‘actionable’ publicaties tussen 1960 en 2010.

Toch volsta ik niet met de vermelding like it onder je artikel. Het probleem zit namelijk dieper, wat de oplossing tevens moeilijker maakt.

Onderzoek dat de praktijk niet wil bereiken….

Martin (2012) becijferde dat het schrijven van alle “non-actionable” artikelen in 42 erkende toptijdschriften in de VS jaarlijks ongeveer 600 miljoen dollar kost. Waarom is de samenleving nog steeds bereid dit geld te betalen? Het antwoord is dat het de wetenschappelijke wereld lukt om politici te laten geloven dat ‘fundamenteel’ onderzoek de basis legt voor toepassingsgericht onderzoek en op termijn zijn geld terugverdient. Dat dit ‘lineaire denken’ is achterhaald, is al vele malen betoogd (Stokes 1997). Maar, wie zich erop beroept ,zou het wel eens tijdverspilling kunnen vinden om uitleg te geven aan een eenvoudige manager.

Onderzoek dat de praktijk terecht niet bereikt….

Bedrijfskundig onderzoek...weinig om het lijf
Bedrijfskundig onderzoek …weinig om het lijf

Maar een klein deel van het bedrijfskundig onderzoek kan aanspraak maken op het predicaat fundamenteel. Veel publicaties, ook als ze ‘actionable’ zijn, hebben een theoretisch karakter en wordt uitgevoerd door onderzoekers die de praktijk nauwelijks kennen, laat staan dat er met vertegenwoordigers van de praktijk wordt samengewerkt. Huibert de Man verwoordt dit treffend in een recente blogpost http://goo.gl/ekrUY De uitkomsten van veel onderzoek heben weinig om het lijf en het is maar goed dat ze niet verder komen dan tijdschriften die toch niemand leest.

Adviezen die de praktijk wél bereiken, maar die dat beter niet konden doen….

Aan onderzoek liggen aannames ten grondslag over hoe mensen in elkaar zitten. Veel bedrijfskundigen zijn zich daar nauwelijks van bewust. Ze hanteren in navolging van Taylor het beeld van de ‘homo economicus’ en ze beredeneren daarom dat beloningsprikkels wonderen doen. Anderen daarentegen vinden dat bedrijven opereren in een complexe, veranderende en onkenbare omgeving. Ze vinden dat managers daarom moeten afzien van denken in termen van ‘planning & control’ en dat medewerkers ‘lokaal’ prima in staat zijn om de koers te bepalen. Deze en andere stromingen kennen ieder hun iconen die de publiciteit niet schuwen en wier adviezen grif aftrek vinden, ondanks de smalle empirische basis. Met als resultaat elkaar opeenvolgende ‘hypes’, mét concrete tips, helaas zonder ‘mitsen’ en ‘maren’. Managers die deze tips gebruiken merken spoedig dat ze in hun organisatie nauwelijks werkten.

Bedrijfskundigen die nog te weinig gehoord worden

Er zijn bedrijfskundigen die zich bewust zijn van het naast elkaar bestaan van uiteenlopende opvattingen over wat mensen bezielt en de implicaties daarvan voor de inrichting van organisaties. Managers hebben in hun ogen te maken met een reeks spanningsvelden en dilemma’s, zoals de mate van planbaarheid, de mate van vertrouwen in medewerkers, de kenbaarheid van de markt, de baten van ‘outsourcing’, het zelfsturende vermogen van teams et cetera.

De specifieke kenmerken van een organisatie bepalen welke keuzen binnen de genoemde spanningsvelden verstandig zijn. Als adviseur moet je dan bereid zijn een organisatie grondig te leren kennen. Maar beter is nog om het management zelf te leren ontdekken welke combinatie van ‘brillen’ het scherpste beeld oplevert.

Onlangs hebben wij deze benadering mogen toepassen. We hebben het management geholpen met de interpretatie van wat zich in hun organisatie afspeelde, uitgaande van het naast elkaar bestaan van verschillende interpretaties. Deze aanpak heeft belangrijke rol gespeeld bij de koersbepaling door de desbetreffende organisatie. Tevens werd duidelijk dat onze theoretische inzichten en de ervaringskennis van managers elkaar aanvullen en samen tot meer inzicht leiden.

De wortels van het kwaad

Route 128: symbool van samenwerking tussen bedrijven, overheid en universiteiten
Route 128: symbool van samenwerking tussen bedrijven, overheid en universiteiten

Dat het anders kan blijkt als je de medische wereld vergelijkt met die van het management; ook Huibert de Man verwees hiernaar. Medisch onderzoek is nauw gerelateerd aan de gezondheidszorg en veel onderzoekers zijn werkzaam als arts én geven les aan de universiteit. Hiermee zijn opleiding, onderzoek en praktijk verbonden op een manier die voor de bedrijfskunde ondenkbaar is, wellicht met uitzondering van enkele vooraanstaande business schools.

Mijn droom is daarom een managementschool die wordt gedragen door een aantal wetenschappers, adviseurs en managers, die de verbinding tussen onderwijs, onderzoek, advisering en praktijk gezamenlijk willen versterken. De School doet onderzoek samen met bedrijven en instellingen, verzorgt een masteropleiding voor toekomstige managers, een executive program voor ervaren managers en ze biedt intensieve consultancy op maat en terzijde – ze draagt het gedachtengoed van ‘people’, ‘profit’ en ‘planet’ uit.

Vooralsnog….

blijft kennis over management gedistribueerd over vier slecht communicerende groepen: managers, adviseurs, universitaire onderzoekers en docenten. Tussen deze groepen probeer jij bruggen te slaan. Ik wens je daar veel sterkte en succes mee en misschien kunnen we nog eens praten over mijn droom.

Martin, R. (2012). The price of actionability. Academy of Management Learning & Education, 11(2), 293-299.

Pearce, J. L., & Huang, L. (2012). The decreasing value of our research to management education. Academy of Management Learning & Education, 11(2), 247-262.

Stokes, D. E. (1997). Pasteurs Quadrant: Basic Science and Technological Innovation: Brookings Institution Press.

Terug bij af? Naar ‘academic social responsibility’

In mijn blog van 4 januari 2013 zocht ik naar wat mij tijdens mijn universitaire loopbaan inspireerde. De conclusie was dat ik bezield ben door de wens om wetenschap in te zetten voor een betere wereld. in dit verband toonde ik een foto van mezelf als bezetter (lees ‘wereldverbeteraar’) van de aula van de toenmalige KU Nijmegen. Ben ik dan weer terug in de jaren ’60? Wat heb ik in al die jaren geleerd?

Er is in elk geval één verschil. In de jaren ’60 wisten we precies wat goed en wat slecht was. We aanbaden ‘het volk’ in wiens dienst de wetenschap moest staan en we keken vol bewondering naar China. Over de vraag of de Sovjet Unie ook een lichtend voorbeeld was, werden hevige polemieken gevoerd tussen de aanhangers van KEN en CPN. Joegoslavië was dat in elk geval wel. Nu, bijna een halve eeuw later, is de vraag of de wetenschap ‘partij moet kiezen’ voor arbeiders, vrouwen en andere onderdrukte groepen niet meer aan de orde. De kern van betrokken wetenschap is veeleer dat ze bijdraagt aan het beantwoorden van de vraag wat een betere samenleving is en hoe die valt te realiseren.

Neem mijn eigen vakgebied, management. Nu moet ik eerlijk zeggen dat ik wél geregeld in de verleiding kom om partij te kiezen: voor de vakkenvullers en tegen de zakkenvullers. Maar dat is te eenvoudig en raakt niet de kern van het probleem.

PUit enquêtes blijkt dat de meeste Nederlanders tevreden zijn met hun werk, behalve met hun leidinggevende. Duizenden werknemers zitten thuis vanwege arbeidsconflicten. “Management maakt meer stuk dan je lief is”, zeggen we wel eens tegen elkaar. Mijn wens om wetenschap in te zetten voor een betere wereld heeft zich in de tijd dat ik decaan was toegespitst op de vraag hoe management kan bijdragen aan betere arbeidsverhoudingen, duurzaamheid en rendement. Ik weet zeker dat ik met die boodschap in 1969 met pek en veren uit Nijmegen was verjaagd.

De kwestie is echter of ik met deze boodschap vandaag de dag opnieuw risico loop te worden verjaagd uit Nijmegen, Rotterdam, Maastricht of zelfs Heerlen. Voor velen is het doel van onderzoek het leveren van een kennisbijdrage aan de wetenschap zelf. Dit gebeurt door middel van wetenschappelijke publicaties die leiden tot discussie met collega-wetenschappers. Hier is niets mis mee. Het is echter maar de helft van het verhaal. De ander helft is de vraag waarover die publicaties gaan. Ik vrees dat hier mijn mening en die van een aantal collega’s uiteenlopen. Deze collega’s zullen zeggen dat publicaties ingaan op nog open vragen binnen de wetenschap zelf. Mijn antwoord is dat een substantieel deel van het wetenschappelijk onderzoek zich moet richten op maatschappelijke vraagstukken, zoals de kwaliteit van het management.

PsySRsign1

Het schrijven van wetenschappelijke publicaties en het opzoeken van het debat met collega’s hoeft niet te leiden onder deze keuze. Andrew van de Ven heeft glashelder aangetoond dat ‘engaged scholarship’ niet afdingt op het wetenschappelijke gehalte van het onderzoek. De keuze voor ‘betrokkenheid’ is echter niet vrijblijvend. Het leveren van een bijdrage aan de oplossing van maatschappelijk problemen vereist dat wetenschappers midden in de samenleving staan. Wie het management wil verbeteren zoekt de vakkenvullers én de zakkenvullers op. Niet pas tegen de tijd dat een vragenlijst moet worden ingevuld, maar van meet af aan om tot een gezamenlijke probleemstelling te komen. Co-creatie dus. Uiteraard moeten we tegen de tijd dat ons onderzoek tot conclusies leidt waarvoor ook buiten de academische wereld interesse bestaat, een deel van onze tijd besteden om deze toegankelijk te maken.

‘Corporate social responsibility’ staat volop in de belangstelling in wetenschappelijke kringen. Dit geeft vertrouwen in het draagvlak voor de tegenhanger die ik hierbij introduceer, namelijk ‘academic social responsibility; maatschappelijk verantwoordewetenschap.

De dag dat het kwartje viel. Wat mij bezielt.

Mijn enige (goede?) voornemen op 1 januari 2013 is te gaan bloggen en twitteren. Mijn collega Frank de Langen voorzag me van de nodige handleidingen en hierin las ik dat blogs moeten gaan over iets wat je bezielt. Toen ik enkele onderwerpen had bedacht (de kwaliteit van het hoger onderwijs, innovatie, regionale ontwikkeling, kennisvalorisatie) begon ik me af te vragen of deze thema’s iets gemeen hebben. En ook, of andere activiteiten eveneens daarop zijn terug te voeren. Ik heb de handleidingen over bloggen en twitteren terzijde gelegd en ben een beperkt zelfonderzoek gestart.

Waardeloze wetenschap

In de jaren zestig was ik student (sociale geografie). Ik heb nog diverse vlugschriften uit die tijd. Ik wond me vooral op over het feit dat de gangbare ‘waardevrije’  wetenschapsbeoefening ons rechtstreeks in de armen van het grootkapitaal dreef. Wij spraken daarom over waardeloze wetenschap. Met mijn medestanders propageerde ik een soort ‘advocacy science’, uiteraard in dienst van de verdrukten. Toen bleek dat de verdrukten niet daarop zaten te wachten en mijn kompanen hun tijd gingen besteden aan de exegese van Marx, nam ik afscheid van ‘de beweging’.

1969 05 Bezetting aula KU Nijmegen

De bezetting van de aula van de KU Nijmegen in mei 1969. Ik was secretaris en ik zit dus ook druk te schrijven

Vooroordelen bestrijden met onderwijs

Mijn nieuwe passie was het onderwijs. Na een korte carrière als leraar, kreeg ik een baan aan de universiteit en ik promoveerde op de rol van het (basis)onderwijs bij het bestrijden van vooroordelen over landen en hun bewoners. De koude oorlog smeulde nog na en voor de meeste kinderen waren de Amerikanen goed, de Russen slecht en wij Nederlanders het best. Mijn interesse voor dit onderwerp bleek al in mijn doctoraalscriptie. Die ging over ‘behavioral geography’: niet de ‘echte’ wereld bepaalt ons gedrag, maar onze voorstelling daarvan.

Kultuur-kritisch denken

Wetenschappelijke theorieën en concepten waren in mijn ogen krachtige instrumenten om het ‘common sence denken’ van zijn vooroordelen te ontdoen. Dit betekende een radicale breuk met het traditionele aardrijkskunde-onderwijs dat was gebaseerd op feitenkennis (het Westland: bloembollen).  Ik maakte enige furore met het ‘kultuurkritische model’:  Je kunt met vanuit vier conceptuele ingangshoeken naar de inrichting van de ruimte kijken: een fysisch-biologische, een economische, een sociale en een culturele. Elke invalshoek levert een eenzijdige kijk op de wereld op. De meest interessante manier van kijken is om uit te gaan van de spanningsvelden tussen deze vier invalshoeken.

Het wetenschappelijk onderwijs onder vuur

De overtuiging dat onderwijs meer moet zijn dan het overdragen van kennis opende een nieuw strijdtoneel, namelijk het wetenschappelijk onderwijs zelf. Studeren was vooral de inhoud van boeken uit je hoofd leren: Tijdens onze studie namen mijn vrouw en ik uittreksels op de bandrecorder op. We draaide die de hele dag af en onze docenten roemden onze fabelachtige ‘kennis’.  Toen het College van Bestuur van de huidige Radboud Universiteit in 1988 een nieuwe faculteit oprichtte, de Faculteit der beleidswetenschappen’ wisten ze meteen wie ze onderwijsdirecteur moesten maken. Ik moest maar eens bewijzen dat het beter kon.

Van probleemgestuurd onderwijs naar projectonderwijs

Twaalf tropenjaren braken aan. Wie heden ten dage “grootschalige onderwijsvernieuwing in een fusie-faculteit zonder geld en een ongekende instroom van studenten” googelt, krijgt één hit, namelijk “niet aan beginnen”.  Dat was geen optie en na de nodige ervaring te hebben opgedaan met probleemgestuurd onderwijs volgens het Maastrichtse model, hebben mijn ‘brother in arms’, Mario Kieft en ik een eigen ‘hybride’ model ontwikkeld, waar probleemgestuurd, traditioneel en project onderwijs slim gecombineerd werden. Wat mij dreef, was niet de onderwijsvorm als zodanig, maar het feit dat studenten actief aan de slag gaan met beleidsproblemen. Dankzij wetenschappelijke inzichten konden ze deze beter begrijpen, als basis voor een eventuele oplossing.

De actieve student telt

Ik ben geen promotor meer van één type onderwijs. Voor de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs telt dat onderwijs studenten leren verbinding te maken tussen theorie en praktijk. Dat kan op veel manieren en zelfs een hoorcollege kan hierbij behulpzaam zijn. Nu ik regelmatig deel mag uitmaken van visitatiecommissies moet ik vaststellen dat veel instellingen voor hoger onderwijs deze visie delen maar tobben met de realisatie ervan.

Wetenschappelijk onderzoek

In 2001 maakte ik de transfer naar de Open Universiteit en werd benoemd werd als decaan van de Faculteit managementwetenschappen. Onderzoek hoorde indertijd niet tot de wettelijke taken van deze insteling. Samen met onder andere Marjolein Caniëls heb ik een inhaalslag gemaakt. Daar ben ik trots op. Ik heb echter geen goed gevoel bij wat er thans onder de noemer wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten gebeurt. Mijn bezwaar betreft vooral de beperkte maatschappelijke relevantie van veel onderzoek. Publiceren is een carrière-instrument geworden. Ik denk dat universiteiten zich hiermee op den duur marginaliseren. Als decaan heb ik de medewerkers van de faculteit warm proberen te maken voor ‘Mode 2 research’. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot mooie resultaten, zelfs publicaties!

Terug naar de geografie

Een paar jaar geleden vond ik dat ik meer tijd moest nemen voor onderzoek. De ‘lerende regio’ trok mij aan omdat hierin geografie, onderwijskunde en bedrijfskunde samenkomen. Dit zijn de drie wetenschapsgebieden waarmee ik tijdens mijn loopbaan in aanraking ben gekomen. Mijn aandacht g vooral uit naar de bijdrage die instellingen voor hoger onderwijs leveren aan de ontwikkeling van de gebieden waarin ze liggen. Er zijn in dit opzicht grote verschillen tussen universiteiten. Ik ben aan het uitzoeken of dit gepaard gaat met een andere visie op wetenschap.

HBO-onderzoek

Critici van maatschappelijk betrokken onderzoek hebben al het al vlug over HBO-onderzoek. Twee publicaties hebben mij gesterkt in de opvatting dat dit onzin is. Dat is in de eerste plaats het boek van Donald Stokes “Pasteur’s Quadrant: Basic Science and Technological Innovation ” uit 1997.  Hierin wordt duidelijk dat onderzoek zowel maatschappelijk betrokken als van hoge wetenschappelijke kwaliteit kan zijn. Het tweede boek is dat van Andrew van de Ven “Engaged scholarship; a guide for organizational and social research” uit 2007.  Een absolute aanrader. Van de Ven laat zien dat maatschappelijke betrokkenheid juist tot beter onderzoek leidt!

van de venStokes_

Valorisatie

Universiteiten hebben tegenwoordig de mond vol van kennisvalorisatie. Vaak behelst dit het toevoegen van een alinea over de betekenis voor de praktijk aan het einde van een artikel. Van de Ven stelt dat dit van beperkte waarde is. “Wie de verkeerde vragen stelt, hoeft zich er niet over te verbazen dat niemand geïnteresseerd is in de antwoorden”, schrijft hij. Een absolute voorwaarde voor kennisvalorisatie is dat maatschappelijke stakeholders van stond af aan bij het onderzoek worden betrokken. In deze dialoog komen de juiste vragen op tafel en openbaren zich data die anders verborgen blijven.

En toen viel het kwartje

Nadat ik het voorafgaande had overdacht, wist ik wat mij bezielt. De kritiek op de ‘waardevrije’ wetenschap, de toepassing van wetenschappelijke kennis om vooroordelen te bestrijden, het gebruik van realistische problemen in het onderwijs om theorie en praktijk te verbinden, mijn interesse voor de rol van universiteiten in regionale ontwikkeling, mijn afkeer van de perverse effecten van het ‘publish or perish’-mechanisme en mijn enthousiasme voor Van de Ven’s “Engaged scholarship” komen voort uit niets meer of minder dan de missie om wetenschap in te zetten om een betere samenleving. Misschien levert mijn blog een kleine bijdrage aan het bereiken van dit doel.