Oceanografen en meteorologen luiden de noodklok omdat de temperatuur van de oceanen naar het hoogste punt ooit is gestegen. Wat dit betekent, lees je in deze post.
Mijn plan om de reeks over natuurinclusieve steden te vervolgen na drie ingelaste blogposts over de ‘laatste waarschuwing’ van het IPCC is weer uitgesteld omwille van de actualiteit.
Dat de temperatuur van de oceanen de laatste 15 Jaar evenveel gestegen is dan de 45 daaraan voorafgaande jaren was bekend. De laatste jaren is de stijging zelfs gedaald omdat we ons in een periode van ‘El niña’ bevinden, waarin de oceanen afkoelen en een matigend effect hebben op de opwarming van de aarde. Dit in tegenstelling tot perioden van ‘El niño’, waarin de temperatuur van de oceanen stijgt. Het vorige hoogterecord was in 2016, maar dat was midden in een ‘El niño’-periode. Dit record is nu overtroffen, ondanks ‘El niña’.
De sterke stijging vanaf begin maart kwam als een onaangename verrassing (de zwarte lijn boven in de grafiek) . Ze is de oorzaak van hittegolven in het zuidelijk halfrond. Mogelijk is dit het begin van een nieuwe ‘El niño’ die voor een extra opwarming van de aarde zal zorgen en de nu al bekende symptomen zal verergeren: De bevolking in de hoorn van Afrika wacht al vijf jaar op regen. De bosbranden in Australië in 2019 waren erger dan ooit en in Pakistan overstroomde een gebied ter grootte van het verenigd Koninkrijk. En bovenal is daar het smelten van het ijs op de polen en de daarmee samenhangende stijging van de zeespiegel.
De reden van de plotselinge stijging van de temperatuur van de oceanen is vooralsnog onbekend. Oceanologen vrezen dat de oceanen die de afgelopen jaren een deel van de CO2-uitstoot hebben geabsorbeerd, verzadigd raken.
Deze nieuwe onheilstijding versterkt de groeiende kritiek op het IPCC-rapport. Het rapport concludeert op goede gronden dat beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5oC in 2050 zo goed als verkeken is. Toch benoemt het een illusionaire uitweg, namelijk de groei van het gebruik van fossiele brandstoffen tijdelijk tolereren, in afwachting van grootschalige toepassing van nog uit te vinden technieken voor de grootschalige afvang en verwijdering van CO2.
De enige manier op de opwarming van de aarde te beperken was een radicale afname van het wereldwijd nog steeds groeiend gebruik van fossiele brandstoffen.
Ik herhaal mijn eerdere conclusie. We moeten doorgaan met maatregelen die de opwarming van de aarde beperkten. Een temperatuurstijging van 3,2oC in 2100 is vermoedelijk het maximaal haalbare. Daarnaast is er veel meer aandacht nodig voor de gevolgen daarvan. Voor ons land hebben de stijging van de zeespiegel, omgaan met heftige regenval en hitte in stedelijke gebieden de meeste impact.
Beperking van de opwarming van de aarde tot 3,2C in 2100 zal de wereld de nodige moeite kosten. Dat geldt ook voor de aanpassing aan de gevolgen daarvan. Daarover gaat deze post.
Gemiddelde stijging van de temperatuur van de aarde in 2021
In mijn vorige blogpost ben ik ingegaan op de conclusie van het laatste rapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), namelijk dat de temperatuur van de aarde vrijwel zeker opgelopen zal zijn tot 3,2oC of hoger in 2100
Had het anders gekund?
Er zijn het afgelopen decennium minstens drie kansen (‘windows of opportunity’) geweest om de opwarming van de aarde te consolideren op 2oC. In 1½oC heeft volgens mij geen enkele partij die het Parijse akkoord ondertekende, ooit geloofd.
– Meer geleidelijke vermindering van de uitstoot van CO2 tot 2035 en gigantische uitbreiding van de capaciteit om CO2 af te vangen, uit te lucht te halen en op te slaan
– Volledig stoppen met ontbossing en herbebossing met minstens 400 miljoen bomen.
De eerste optie zou alleen mogelijk zijn geweest als de welvarende landen de rest van de wereld krachtig financieel hadden ondersteund met de uitvoering van zo’n beleid.
De tweede optie – de voorkeursoptie van ‘Big Oil’ en de zware industrie – was gebaseerd op onbewezen technologie, waardoor deze optie een zware wissel op de toekomst had getrokken.
– De derde optie – met name herbebossing – werpt pas na tientallen jaren vruchten af; bomen hebben immers tijd nodig om te groeien, en CO2 op te slaan.
In feite is ‘de wereld’ de tweede weg ingeslagen, maar dan zonder de middelen om de CO2-uitstoot af te vangen, uit te lucht te halen en op te slaan. Niettemin zal de uitstoot van CO2 in de welvarende landen de komende decennia afnemen. In landen als India en China is er daarentegen sprake van forse toename door economische groei, ook dankzij de productie van consumptiegoederen voor de rest van de wereld.
Het had anders gekund als regeringen krachtdadig en eensgezind hadden gehandeld en de intenties van het verdrag van Parijs hadden uitgevoerd.
Hoe ziet de wereld er in 2100 uit?
Aan het beantwoorden van deze vraag komt geen glazen bol te pas. Alle symptomen zijn er al en die zullen alleen maar erger worden. Bovendien, 3,2oC zal een gemiddelde zijn. Uit de bovenstaande kaart blijkt dat de temperatuur aan de westkust van de VS nu al bijna met 2,5oC is gestegen. De gevolgen zijn bekend: droogte, afgewisseld met perioden van hevige neerslag, mega-bosbranden, mislukte oogsten, tekort aan voedsel en (drink)water. Maar ook landen rond de evenaar, in het Verre Oosten en niet te vergeten de poolgebieden gaan al in de richting van 3oC.
Welke temperatuur kunnen mensen aan? Als het heet en vochtig is, zoals in de moessonlanden, is 35oC een fatale grens. Bij die temperatuur kan het lichaam niet meer transpireren en koelt dus niet meer af. Bewoners zullen deze gebieden verlaten en een omvangrijke stroom klimaatvluchtelingen komt op gang. Nu al wordt de grens van 35oC plaatselijk benaderd in het zuidwesten van de VS, Mexico, Noord Afrika, de moessongebieden in het Verre Oosten en de noordkust van Australië. Bekijk hier een interactieve kaart.
In Nederland komt weliswaar meer en meer heftige neerslag en de temperatuur stijgt, maar we blijven buiten de risicozone.
Wat we wel gaan merken is de stijging van het zeeniveau (waarschijnlijk een halve meter in 2050 en een meter in 2100) en daarmee samenhangend ook van het peil van de rivieren. De huidige dijken – op deltahoogte – zijn te laag. Ook krijgen we in de steden te maken met steeds heftiger hitte-eilanden. Er zal vaker sprake zijn van smogvorming. Zoet water wordt schaars.
Wat nu?
De enige (theoretisch) mogelijkheid een temperatuurstijging van gemiddeld 3,2oC of meer alsnog af te wenden is wereldwijd met onmiddellijke ingang de volgende maatregelen in te voeren:
– afname van de productie van fossiele brandstoffen met minstens 10% per jaar;
– invoering van een forse CO2-taks, die kan worden afgekocht door CO2 af te vangen;
– vermindering van de hoeveelheid runderen jaarlijks met 7,5% en vlees belasten als alcohol;
– invoeren van een maximumsnelheid van 80 km/u; de snelheid van auto’s begrenzen op 100 km/u. Verder beprijzen van kilometers in stedelijke gebieden;
– verdubbelen van de bouw van windmolens, ook op land; eigenaren van huizen en gebouwen verplichten op alle bruikbare daken zonnepanelen te leggen. Als dat nog onvoldoende is, kerncentrales bouwen
– alleen nieuwbouw toe te staan als hergebruik van bestaande gebouwen niet mogelijk is; huizentekort opheffen door splitsing van woningen.
Dit alles gaat niet gebeuren, dus zal de aarde geleidelijk opwarmen met minimaal 3,2oC in 2100. We moeten ons daarom voortaan concentreren op twee concrete doelen: matiging van de CO2-uitstoot en aanpassing van onze manier van leven aan de gevolgen van de opwarming van de aarde. Wat het eerste doel betreft, de hiervoor beschreven maatregelen gelden daarbij in afgezwakte evenzeer als uitgangspunt.
Aanpassing aan het veranderende klimaat
Aanpassing van ons leven, onze levensstandaard en de inrichting van het land zullen veel meer dan nu in het teken komen te staan van aanpassing aan de klimaatverandering. Daarbij gelden de volgende maatregelen:
– Bezien welk deel van het land eventueel aan het stijgende niveau van de zee en rivieren aan het water kan worden prijsgegeven en waar met hogere dijken steden, industriegebieden en essentiële infrastructuur kan worden beschermd.
– Tegengaan van de hittestress in stedelijke gebieden door een drastische uitbreiding van het aantal bomen in en rond de steden, gecombineerd met plassen voor waterberging en verkoeling, deels op vrijkomende landbouwgrond;
– Veiligstellen van de drinkwatervoorziening, die ook wordt bedreigd door verzilting van bodems in de kuststreek en beperking van het gebruik van drinkwater door aanleg van een afzonderlijke waterleiding voor dit doel;
– Vergroten van de zelfvoorziening van steden op het gebied van voedsel, door bosgebieden rond steden af te wisselen met landbouw en om in steden stadslandbouw te initiëren;
– Isolatie van huizen, nu ook om warmte buiten te houden; koele interieurs opnemen als eis bij -bouwplannen;
– Verminderen van de noodzaak van mensen om zich te verplaatsen, door 15-minutensteden krachtig te stimuleren.
– Afstemmen van de planning van buitensporten op de te verwachten weersgesteldheid
Voor Nederland hoeft een temperatuurstijging van de aarde tot 3,2oC niet dramatisch te zijn; voor grote delen van de wereld is dat wel het geval. Het is daarom hoognodig om een humaan immigratiebeleid voor klimaatvluchtelingen te initiëren en daarvoor financiële middelen vrij te maken.
In mijn e-boek over duurzame energie lees je alles over de vervanging van fossiele energie door duurzame energiebronnen.Je kunt het dossier Duurzame energiehier downloaden
Het is nu vrijwel zeker dat de opwarming van de aarde in 2050 minstens 2oC zal zijn. De temperatuur zal daarna onvermijdelijk oplopen tot 3,2oC of hoger in 2100. Op beperking van de temperatuurstijging tot 3,2oC, heeft ‘de wereld’ nog invloed. In deze en de volgende post licht ik deze conclusie toe.
Mijn post van 14 dagen geleden was een beknopte samenvatting van het laatste rapport van het ICPP (Intergovernmental Panel on Climate Change) getiteld Final Synthesis Report: Climate Change 2023_. Ons rest a rapidly closing window of opportunity to secure a livable and sustainable future for all.
De afgelopen dagen heb ik drie dagen in Sauerland gewandeld. Op weg erheen en terug werd ik met mijn snelheid van 120 km/u voortdurend ingehaald, met een snelheid die vaak hoger dan 200 km/h moet liggen. Zorg voor het klimaat leeft niet bij de mensen, denk ik dan.
Toch moeten we iets doen met de conclusie van het IPCC rapport dat de 1,5oC in 2050 inmiddels zo goed als onbereikbaar is. Sterker nog, 1,5oC opwarming wordt al in de jaren ’30 bereikt. Vanaf het begin van de industriële revolutie heeft de wereld 1600 miljard ton CO2 in de atmosfeer gebracht. De laatste jaren komen hier jaarlijks 40 miljard ton bij. In Europa, Australië, de VS en Canada is er sprake van een lichte daling, mede ‘dankzij’ de oorlog in Oekraïne. In opkomende landen – India en China voorop – neemt de uitstoot van CO2 voorlopig sterk toe. Ook hier helpt de die oorlog een handje, omdat deze landen in Rusland spotgoedkoop olie kunnen kopen.
Nu de 1,5oC vrijwel zeker niet wordt gehaald in 2050, gaat alle aandacht uit naar wat er in de periode na 2050 gaat gebeuren. Zeker is dat als gevolg van de aanhoudende CO2-uitstoot in de eerste helft van deze eeuw, de opwarming van de aarde in de tweede helft verder zal stijgen. William Nordhaus heeft de Nobel-prijs gekregen voor zijn berekeningen van de klimaatverandering.
De bovenstaande figuur vat de essentie van zijn berekeningen samen. Het geeft vier scenario’s weer. Met het groene en het rode kan de opwarming van de aarde lager uitkomen dan 2,5oC in 2100. Daarvoor moet de uitstoot van CO2 al in 2040 uitkomen op nul. Bovendien moeten we onmiddellijk starten met ‘negatieve emissie’, het uit de lucht halen van de miljarden tonnen aanwezige broeikaskassen. Dat gaat honderden miljarden kosten.
Hij ziet – en vele anderen – dat niet gebeuren, ook al omdat opschalen van de daarvoor vereiste technologie zo goed als onmogelijk is. De ‘baseline’ in de figuur geeft de hoeveelheid uitstoot aan als wereldwijd de groei van emissies tijdens het afgelopen decennium aanhoudt. De blauwe lijn (‘optimal’) geeft het meest waarschijnlijke scenario weer. De emissies stijgen dan minder snel dan in de ‘baseline’, vooral dankzij het beleid dat de laatste jaren is ingezet. Dan piekt de CO2– uitstoot in 2050 en neemt hij langzaam af. Het ‘baseline’-scenario en ook dit scenario hebben grote gevolgen voor de aarde.
Die heeft een op economische groei gerichte wereld vooral de laatste 40 jaar over zich afgeroepen, alle waarschuwingen ten spijt.
Velen zullen bij het zien van Nordhaus’s projecties uitroepen dat het toch allermaal veel sneller moet kunnen. Het had ook sneller gekund, maar de kans dat dit alsnog gaat gebeuren is minimaal. Recente gegevens illustreren dit. Ik doel op de jaarlijkse Energy Outlook , een publicatie van de Energy Information Administration, een bureau van de federale overheid van de VS.
De bovenstaande grafiek laat zien hoe de Energy Information Administration de verandering in het gebruik van primaire energiebronnen wereldwijd tot 2050 inschat. Dit zou uitkomen op een aandeel van 25% hernieuwbare energiebronnen. Dit percentage zal in Europa, Canada, Australië en zelfs de VS veel hoger zijn; diverse analisten denken aan 50%, maar in veel andere landen – denk aan India, is het aandeel van hernieuwbare energie voorlopig minimaal.
Uitvoering van het huidige beleid, een voorwaarde om de opwarming van de aarde in 2100 tot 3,2oC te beperken, zal al moeilijk genoeg zijn. Neem als voorbeeld maar hoe lastig het is het is om in Nederland de stikstofuitstoot te beperken, nu de (virtueel) grootste politieke partij van Nederland de boeren zowat heilig heeft verklaard. Maar ook de weerstand tegen uitbreiding van zonneakkers en windmolenparken op land spreekt boekdelen.
En dan kom ik weer terug op het autogebruik, een van de grootse bronnen van broeikasgassen. Als ik in Nederland in mijn hybride met 100 km/u over de snelweg rijd, dan lijk ik zowat de enige. Bekeuren van overtreders van de snelheidsbeperking lijkt geen prioriteit te hebben.
Kortom; ik geloof er niet meer in dat de opwarming van de aarde tot 1,5oC beperkt blijft. Op wat dit betekent, ga ik in de volgende blogpost in.
Nota bene: Vanwege de actualiteit van deze en de volgende post onderbreek ik de reeks van posts over natuur in de stad.
Er is over weinig onderwerpen zo veel kennis beschikbaar als over de klimaatverandering. Desondanks lijkt het er soms op dat deze kennis de status begint te krijgen van iets waarover je kan stemmen:
“De stikstofuitstoot van het agrarisch bedrijf schaadt de biodiversiteit op ernstige wijze” Eens of niet eens?
Hoe zeer ik er ook voor pleit dat wetenschappers en politici het gesprek met klimaatontkenners open houden en invoelend te zijn naar de boeren; marchanderen met onomstotelijke waarheden mag niet de prijs zijn die politici daarvoor willen betalen.
Ik benoem hier voor de zekerheid nog maar even wat die onomstotelijke waarheden zijn.
Broeikasgassen
De opwarming van de aarde staat rechtstreeks in verband met de uitstoot van CO2 en van andere gassen, samen broeikasgassen genoemd. 76% van de opwarming over een periode van 100 jaar wordt veroorzaakt door koolstofdioxide (CO2) afkomstig van verbranding van fossiele brandstoffen, landgebruik (ontbossing, ploegen) en industriële processen (respectievelijk 62, 11 en 3 procent van totale opwarming). Methaan (CH4) is afkomstig van vee, verbranding van biomassa en rijstvelden (16% van de totale opwarming), stikstofoxide (NO2) en ammoniak (NH3) is afkomstig van meststoffen (6%). Gefluoreerde gassen zijn afkomstig van koelmiddelen en industriële processen (2 %).
De gevolgen van de opwarming van de aarde
De gevolgen van de opwarming van de aarde zijn op veel plaatsen zichtbaar: heftige natuurbranden, orkanen gevolgd door overstromingen, mislukken van oogsten door overmatige warmte. In steden is er vooral sprake van het ontstaan van hitte-eilanden, afgewisseld met stormen en langdurige hoosbuien waartegen de vaak verouderde riolering niet is opgewassen. De gevolgen zijn nog aanzienlijk versterkt door de onverstandige manier waarop de leefruimte is ingericht, zoals het bouwen van huizen op plaatsen met een hoog overstromingsrisico en de ‘verstening’ van grote delen van het stedelijk gebied.
Stikstof
Stikstof komt in de atmosfeer in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxide (NOx). Een deel daarvan slaat neer. Als een bepaalde concentratie van neergeslagen stikstof – de kritische depositiewaarde – wordt overschreven dat leidt dat tot zijn verstoring van de mineralenbalans in de bodem, sterk afgenomen vitaliteit van gewassen, hogere frequentie van ziekten, verstoring van de voedselketen en uiteindelijk afname van de dier- en plantensoorten.
In 2018 vond in Nederland overschrijding van de kritische depositiewaarde plaats in 118 van de 163 Natura 2000-gebieden.
Kritische depositiewaarden anders meten?
Dit een belangrijk discussiepunt, dat wellicht tot een opening leidt. Volgens velen, ook Johan Remkes, is de kritische depositiewaarde geen goede manier om natuurschade te meten. Het kabinet is dus op zoek naar een alternatieve meetmethode, die ook acceptabel is voor de EU. Mogelijk leidt een andere meetmethode althans tijdelijk tot een wat grotere tolerantie ten opzichte van de uitstoot van stikstof. Hierdoor kan wellicht weer bouwactiviteit toegelaten worden krijgen boeren enige ruimte.
De natuurschade is overigens inmiddels al vele malen aangetoond. De biodiversiteit in Natura 2000-gebieden vermindert snel; eikenbossen sterven af, brandnetels en bramen overwoekeren de heide. Dus dat de uitstoot omlaag moet staat onomstotelijk vast.
Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden.
De uitslag van de verkiezingen voor de provinciale roept de vraag op of het klimaatbeleid moet veranderen. Hier mijn antwoord, dat ik toelicht aan de hand van drie begrippen ‘kennis’, ‘democratie’ en ‘legitimiteit’.
Wat weten we van de klimaatsverandering
Dat het klimaat verandert als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen is net zo zeker als dat de aarde om de zon draait. Maar hoe snel die verandering gaat en de gevolgen ervan merkbaar zijn (bijvoorbeeld de stijging van de zeespiegel), is veel lastiger te voorspellen.
Veel mensen vertrouwen klimaatwetenschappers niet en denken dat het niet zo’n vaart loopt. Het is een bekend psychologisch verschijnsel dat mensen ‘geloven’ wat in hun kraam te pas komt. Zo zegt de voorman van de Farmers Defence Force’ dat het afgelopen moet zijn met die ‘stikstof flauwekul’. Dat zegt hij niet omdat hij enige studie heeft gemaakt van klimaatsverandering, maar omdat hij deze kennis (terecht) ziet als een bedreiging voor het voortbestaan van de agrarische sector in zijn huidige vorm. De BBB doet dat anders. Ze stelt eveneens de belangen van de boeren voorop en ziet deze als de helden van de Nederlandse voedselproductie. Maar de partij rept met geen woord over de bijdrage van de agrarische sector aan de productie van broeikasgassen en de afname van de biodiversiteit.
Er is geen enkele reden om op basis van de verkiezingsuitslag anders over het klimaat te gaan denken:
Vijf sectoren – elektriciteit, voedsel en grondgebruik, industrie, transport en de bebouwde omgeving – veroorzaken het probleem en moeten erop aangesproken worden een evenredige bijdrage te leveren aan de oplossing ervan.
Hoe democratisch is het regeringsbeleid?
De uitslag van de statenverkiezingen heeft de verhouding tussen voor- en tegenstanders van het klimaatbeleid niet veranderd. De tegenstanders hebben wel een naam gekregen. Maar in de Eerste Kamer wordt het (uitgedunde) regeringsblok ter linkerzijde geflankeerd door een aantal linkse partijen en samen kunnen deze voor een meerderheid zorgen. BBB zal dan wel over een ‘grof schandaal’ spreken, maar in een parlementaire democratie gaat het om het aantal stemmen dat vóór een wetsvoorstel wordt uitgebracht. De linkse partijen zullen mogelijk tegen het beleid stemmen omdat het niet ver genoeg gaat. Dan is er geen beleid meer en zal de regering aftreden. Ik weet zeker dat klimaatbeleid van de dan volgende rechtse regering (met BBB!) nog maar een schim is van wat het nu belooft te zijn.
Mochten de linkse partijen tegen het klimaatbeleid stemmen, dan is dat in elk geval niet slim.
Hoe ‘legitiem’ is het huidige beleid?
Legitimiteit betekent dat beleid draagvlak heeft. Een bestuur verwerft draagvlak door los van de vertegenwoordigende organen te luisteren naar wat er onder de bevolking leeft en daarmee rekening te houden bij het maken van beleid. Dit wordt ook wel met het woord ‘governance’ aangeduid. Het leek er even op dat Johan Remkes voor dit draagvlak had gezorgd, maar als dat er al was, is het vervolgens weer snel verdampt. Draagvlak leunt op drie zaken: de grondslag van het beoogde beleid uitleggen, het standpunt van anderen invoelend benaderen en tegenstanders een aanvaardbaar alternatief bieden. In dit geval zonder toe te geven aan de noodzaak om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, wat niet wil zeggen dat elk tussendoel in beton gegoten is.
Wat betekent dit?
Ik zou er als regering niet voor kiezen om het huidige beleid met een kleine meerderheid te bekrachtigen, maar een brede parlementaire werkgroep in te stellen die samen met klimaatdeskundigen voorstellen doet om draagvlak in de samenleving voor het klimaatbeleid te vergroten. Een beleid dat recht doet aan alles wat we (zeker) weten over klimaatverandering en de wijze waarop deze ons allemaal, de boeren incluis, zal raken.
Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Hoe weten we wat kinderen van hun omgeving vinden? Deze post gaat over onderzoek naar de voorkeuren van kinderen.
In 1989 geeft een groep onderzoekers de verkenning van de belevingswereld van kinderen een boost. Ze maken gebruik van gesprekken met kinderen in de klas of tijdens wandelingen en van tekeningen en foto’s waarop deze hun waardering kenbaar maken. Dat doen ze bijvoorbeeld met een rood of groen kader of het op- of naar beneden steken van hun duim (zie foto’s hierboven). Deze studies geven informatie over een veelheid van aspecten van de belevingswereld van kinderen, zoals natuur, milieu, directe woonomgeving, mogelijkheden om te spelen, voorzieningen, zich verplaatsen. I
Ik vat hieronder samen wat ik in een vijftal van deze studies gevonden heb.
Natuur
Bij alle kinderen staat ‘groen’ hoog aangeschreven. Ze verblijven graag in een parkachtige omgeving. Ze zien daarin eindeloos veel mogelijkheden om te spelen: Water, omgevallen bomen, materiaal om hutten te bouwen, struiken om zich achter te verstoppen. Ze zouden in het park graag wc’s hebben en een overdekte ruimte om bij regen in te schuilen.
Vrijwel unaniem waarderen ze spelen in de natuur hoger dan het gebruik van speeltoestellen.
Maar ze waarderen de natuur ook om te wandelen, te fietsen en te kijken naar dieren. Ze betreuren het als een park slecht bereikbaar is vanuit hun huis. Hierdoor mogen ze er alleen onder begeleiding naar toe. Kleine parken in de directe woonomgeving zouden een oplossing zijn, vinden ze.
Milieu
Kinderen willen dat het op straat netjes uitziet. Uitgesproken negatief zijn ze over zwerfafval, lampen die kapot zijn en vandalisme. Dit geldt voor de straat, maar ook voor semipublieke ruimten (gangen, galerijen en trappen) in flatgebouwen. Ze hebben een hekel aan verkeersdrukte en -lawaai en fietsen liever niet op straten waar ook auto’s rijden. Ze weten al op jonge leeftijd dat auto’s CO2 uitstoten (‘niet goed voor het milieu en voor onze gezondheid’).
Ze waarderen kunst op straat en zijn geboeid door graffiti, maar alleen als het mag, anders noemen ze het vandalisme!
Directe woonomgeving
Kinderen én volwassenen willen allemaal wat Talja Blokland publieke familiariteit noemt. Deze begint met thuisgevoel op de stoep. De kleintjes kunnen daar stoepkrijten, er staan wat banken en de ouders onderhouden het speelveldje in de straat. Idealiter kennen de meeste buurtbewoners elkaar van naam of van gezicht. Samen letten ze dan ook een beetje op de kinderen van anderen.
Spelen
Kinderen willen brede stoepen en een plek (minstens 10 x 10 m) dicht bij huis die zich leent voor (fantasie)spellen en waar eventueel ook aantrekkelijke speeltoestellen staan. Ook ruimte om te voetballen en andere sporten te beoefenen staat hoog aangeschreven.
Een groter speelplein (minstens 50 x 50 m) trekt veel kinderen aan uit de omliggende straten en leidt ertoe dat de kinderen in wisselende combinaties met elkaar spelen. Met veilige loop- en fietspaden neemt hun actieradius aanzienlijk toe en daarmee ook de keus van speelplekken. Naarmate dat er minder zijn, blijven kinderen vaker thuis en spreken daar af met vriendjes. Computerspelletjes zijn dan favoriet.
Voorzieningen
Veel kinderen zeggen een wijk- of buurtcentrum te waarderen, als de activiteiten maar afgestemd zijn op de eigen leeftijdsgroep en er ook een bibliotheekvoorziening is. Ze zoeken plezierige ‘reuring’ op: Samen dansen, een toneelvoorstelling maken, een (zaal)voetbaltoernooi, een spellenmarathon, mogelijkheden om iets te kopen en te snoepen en soms mogen de ouders meedoen. De tieners willen wat rondhangen – socialiseren en chillen – maar ook zij zoeken een plezierige atmosfeer en geen gore keet die volwassenen neerzetten op een afgelegen stuk grond.
Iedereen vindt het plezierig als er in de buurt of wijk activiteiten worden georganiseerd. Het onderscheid in leeftijden wordt dan ineens een stuk minder belangrijk.
Zich verplaatsen
Vrijwel alle kinderen willen alleen of bij voorkeur in groepjes naar school gaan en zich veilig door de buurt kunnen verplaatsen. Slechts een kleine minderheid van de kinderen onder de 10 jaar mag dat. De meeste kinderen doen dit niet omdat hun ouders de schoolweg – vaak terecht – te onveilig vinden. Oudere kinderen gaan met de fiets of met de bus; degenen die met de bus gaan vinden het wachten vaak vervelend en zouden veel frequentere verbindingen willen zien. Wie niet trouwens! Een groep ouders is ook bang dat kinderen met ‘vreemden’ in contact komen. Deze angst slaat over op de kinderen.
Vergelijkbaar onderzoek onder jongere kinderen en oudere jeugd voegt interessante gegevens toe over de ontwikkeling van voorkeuren. De jongste kinderen spelen het liefste thuis of op de stoep, in de tuin of op het balkon. Vanaf een jaar of acht neemt de behoefte aan uitbreiding van de actieradius snel toe. Een groene omgeving blijft onverkort aantrekkelijk. Vooral jongens – maar ook steeds meer meisjes – willen voetballen of andere sporten doen, meisjes hebben op jongere leeftijd dan jongens behoefte aan ‘chillen’ Naarmate ze ouder worden neemt bij allen de behoefte daaraan toe
Volgende week lees je hier de laatste post in de reeks ‘Leefbaar wonen’. Daarna begint een nieuwe reeks van enkele tientallen wekelijkse blogposts onder het motto ‘leven mét de natuur’
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Deze post gaat over de vele obstakels die kinderen moeren overwinnen om op straat te spelen en hoe dat kan veranderen.
De omgeving is beweegvriendelijk ingericht. Ze nodigt uit tot beweging, sport en spel. Ze zet aan tot een actieve, gezonde levensstijl en tot zachte verplaatsingen. Deze wensdroom komt uit het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Ideeën zijner zat, maar bij vrijwel alle voorstellen om voldoende en veilige ruimte om te spelen te creëren zitten er minstens twee dingen in de weg.
In de eerste plaats is dat de auto. De meeste woonwijken zijn aangelegd vanuit de gedachte van bereikbaarheid met de auto. Het wordt vanzelfsprekend beschouwd dat elk huis of appartementengebouw tot aan de voordeur met de auto bereikbaar is, dat straten in de eerste plaats zijn voor auto’s en elke wooneenheid minstens twee parkeerplaatsen nodig heeft.
Het tweede ding dat in de weg zit zijn ‘groenvoorzieningen’. Dat mag vreemd klinken. Met groenvoorzieningen wordt siergroen bedoeld, openbaar én privé. Grote grasvelden rondom flatgebouwen (met bordjes als balspel verboden!) en aangeharkte perken. Ook een groot deel van de (voor)tuinen – voor zover al niet versteend – belemmert kinderspel eveneens, gelet op de spastische reacties van sommige bewoners als de bal van de buurkinderen in hun tuin terechtkomt.
‘Groen’ moet zeker worden behouden en uitgebreid, maar moet ook worden aangelegd vanuit het perspectief van beweegvriendelijkheid.
In concentreer me hier op het groen in de onmiddellijke nabijheid van de woonhuizen.
Voortuinen
Vaak zijn voortuintjes ‘voor de sier’, soms voorzien van een bankje en met een hek of haag afgescheiden van de buren. Kinderen spelen op de stoep of tussen geparkeerde auto’s.
Maar ook zie je op vooralsnog beperkte schaal dat een aantal buren van hun voortuinen een (gezamenlijk) speelveld maakt. Voortuinen zijn voor dit doel beter geschikt dan achtertuinen omdat zij laagdrempelige ontmoetingen stimuleren van wisselende groepjes kinderen uit de buurt. Achtertuinen kunnen dan ook kleiner zijn en worden dan gebruikt om te zitten en te eten in gezinsverband. Als eventuele parkeerruimte daarachter wordt gesitueerd, ontstaat er voor de huizen nog meer gemeenschappelijke ruimte, eventueel gecombineerd met de vaak saaie door de gemeente aangelegde groenstroken.
Voor wie met een of meer buren en met de gemeente aan de slag wil, de publicatie Kinderen en voortuinen, biedt volop bouwstenen en inspiratie voor een dergelijk project.
Speelstraten en -pleintjes
De meeste wijken hebben een saai rechthoekig stratenpatroon, ook als er nauwelijks doorgaand verkeer is. Een aantal straten kan periodiek als speelstraat worden gebruikt, maar beter is om het parkeren te concentreren in de uiteinden van de straten of als gezegd achter de huizen. Aan de voorkant van de huizen ontstaat dan meer ruimte om te spelen, te chillen, te zonnen. Plaatsing van een beperkt aantal speeltoestellen kan, maar ook hier geldt dat een deel van de ruimte ‘open’ en enigszins ruig houden de voorkeur heeft. Als de ruimte groot genoeg is, dan zijn voetbalkooien het overwegen waard. Speelpleintjes kunnen onderling verschillen. Voor de kleinste is gewoon gras, een ondiepe waterpartij en bankjes daaromheen voor de ouders te overwegen, voor wat oudere kinderen een complex klimtoestel.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden. In het hoofdstuk over kind- en beweegvriendelijke wijken tref je nog veel meer voorbeelden aan, variërend van de plaatsing van speeltoestellen, buurtspeeltuinen, kindvriendelijke pleinen en parken en grootschalige voorzieningen. Ook sta ik daarin stil bij voorzieningen voor oudere jongeren die het nu vaak moeten doen met een aftandse keet.
Een gemeente met bewoners die zich allemaal gelukkig voelen. Wie zou dat niet willen? Sturen op geluk heet dat. Daarover gaat deze post
Speelplein aangelegd door de bewoners van Portland. In: Charles Montgomery: Happy Cities. Transforming Our Lives Through Urban Design. (2013)
In mijn post ter gelegenheid van nieuwjaar noemde ik vijf factoren die bepalen of iemand zich gelukkig voelt.
Deze factoren waren: materiële welvaart, sociale relaties, gezondheid, leefomstandigheden en zelfbeschikking.
Sturen op geluk
Gemeenten als Schagen en Roerdalen hebben toename van het geluk van de burgers gekozen als uitgangspunt voor hun beleid. Dat geldt ook voor steden als Bristol, Seoul en Vilnius. Toch merkt Nancy Peters (projectleider geluk van de gemeente Schagen) op: We kunnen mensen niet gelukkig maken. Maar de overheid creëert wel een bedding waarin mensen gelukkig kunnen zijn.
Wat die gemeente doet is tweeledig: Ze zorgt ervoor dat de vijf bovenstaande geluksfactoren binnen bereik van elke bewoner komen. Dit zijn de ‘resources’. Maar ze zorgt er ook voor dat mensen ermee aan de slag kunnen. Dat wordt ‘conversie factoren’ genoemd. Speciale aandacht daarbij is nodig voor kwetsbare personen voor wie de drempel tot de beschikbare voorzieningen vaak groot is.
Tot de ‘resources’ behoren leefbaar inkomen, betaalbare huisvesting, gezondheidszorg en kwaliteit van de leefomgeving. Tot de tweede categorie behoren maatschappelijk opbouwwerk, mogelijkheden tot participatie, voorlichting en buddy’s.
De rol van omgevingsbeleid
Op dit gebied is nog het nodige werk te verrichten. Te denken valt aan betaalbare huisvesting, verhogen van de aantrekkelijkheid van de leefomgeving, tegengaan van vervoersarmoede, architectuur die de interactie tussen mensen bevordert en straten en pleinen waar mensen graag vertoeven. In lijn met Alain de Botton’s boek The Architecture of Happyness kan worden geconcludeerd dat het vooral sociale activiteiten waartoe de omgeving uitnodigt zijn, die bijdragen aan de toename van geluk.
Participatie maakt het verschil
Hoe belangrijk de genoemde voorzieningen en het gebruik ervan ook zijn, de vraag is of bewoners ze als iets van henzelf ervaren. Een doorslaggevende rol daarbij speelt actieve betrokkenheid van burgers bij de totstandkoming van deze voorzieningen. Participatie is een machtige conversiefactor die vaak leidt tot brede instemming met het resultaat, terwijl ‘inspraak’ vaak alleen maar verdeeldheid zaait.
Als buurtbewoners zich actief inzetten voor de inrichting van bijvoorbeeld een speelstraat of de aanleg van een klein buurtpark versterkt dat het sociale kapitaal in de betrokken buurt. Sociaal kapitaal is elkaar kennen, waarderen en vertrouwen.
Het is niet overdreven te stellen dat stad gelukkiger wordt naarmate meer burgers gezamenlijk bij haar beleid betrokken zijn geweest.
Voorzien in de (toekomstige) vraag naar wooneenheden kan voor een aanzienlijk deel gebeuren door opsplitsen, optoppen en uitbouwen van bestaande woningen en woongebouwen. Deze post geeft daarvan wat voorbeelden.
De Koöperatieve Architecten Werkplaats te Groningen, heeft een rapport geschreven met de passende titel Ruimte zat in de stad. Daarvoor is onderzoek gedaan in 1800 naoorlogse buurten (1950 – 1980) met 1,8 miljoen woningen waarvan 720.000 sociale huurwoningen. De conclusie is hoopgevend:
Opsplitsing, optopping en uitbouw van deze woningen de komende jaren zeker 221.000 nieuwe eenheden kan opleveren.
In aanmerking komen eengezinshuizen, die in tweeën gedeeld kunnen worden en portiekflats, die per etage in meer eenheden kunnen worden verdeeld. Vaak kunnen er ook nog eens een of twee verdiepingen op geplaatst worden. Opsplitsing van bestaande grondgebonden woningen en woningen in portiekflats is technisch niet moeilijk en de kosten zijn te overzien. Dat geldt des te meer als de aanpassingen in combinatie met het klimaatneutraal maken van de desbetreffende woningen worden uitgevoerd. Bovendien wordt enorm bespaard op steeds duurder wordende materialen.
Grondgebonden woningen
Grondgebonden woningen kunnen op verschillende manieren worden gesplitst. De benedenverdiepingen kunnen worden voorzien van een uitbouw, waarvan de bovenkant fungeert voor de ontsluiting van de bovenwoningen en ook ruime ontmoetings- en speelruimte biedt. Bovenstaande aanpassingen maken bovendien blijvende bewoning mogelijk op de begane grond door de huidige bewoners als zij ouder worden. Op de verdieping kan een starterswoning worden gerealiseerd.
Portiekflats
Etages in portiekflats, doorgaans bestaande uit twee wooneenheden aan weerszijden van een trapportaal, kunnen deels worden heringedeeld tot drie eenheden voor tweepersoonshuishoudens en vier eenheden voor eenpersoonshuishoudens
Nog interessanter is verdichting te combineren met optopping. Dit betekent toevoeging van een of twee extra verdiepingen, waardoor ook een lift aan de bestaande appartementen kan worden toegevoerd. Bouwtechnisch is een dergelijke operatie uitvoerbaar door lichte materialen te gebruiken en het aanbrengen van een extra fundering.
Een projectgroep aan de Technische Universiteit te Delft heeft een prototype ontworpen dat bruikbaar is voor 847.000 (!) naoorlogse portiekwoningen die allen aan groot onderhoud toe zijn. Dit prototype voorziet er bovendien in dat de gebouwen waarin zich deze woningen bevinden energieneutraal worden en het omvat voorzieningen voor sociale contacten en spelende kinderen. Vandaar de extra brede galerijen, voorzien van trappen tussen de verdiepingen en gemeenschappelijke ruimten in de plint. De afbeelding hierboven geeft een impressie.
Hoe aantrekkelijk en wellicht voor de hand liggend de hier besproken vormen van renovatie ook zijn, er zijn belemmeringen vanuit de regelgeving, maar ook vanuit buurtbewoners.
Wat de vergunningen betreft, alles hangt af van de vraag of een gemeente daadwerkelijk aan een beleid van verdichting en renovatie wil meewerken. Wat de bewoners betreft, goed en tijdig overleg met de buurt is van groot belang. Daarbij help erg mee als bestaande bewoners in hun huis of in de buurt mogen blijven wonen, tijdens de renovatie hun huis niet of slechts voor korte tijd hoeven te verlaten en er het nodige voor terugkrijgen, zoals een lift, een ruim balkon en een betere leefomgeving, zonder dat het heb veel kost.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Het kan best zijn er in Nederland 100.000 wooneenheden per jaar bij moeten komen. Veel daarvan staan er echter al. Zij kunnen via renovatie en aanpassingen geschikt worden gemaakt voor woningzoekers. Daarover gaat deze en de volgende posts.
Wie zijn die 900.000 woningzoekers? Vanaf 1960 is het aantal inwoners van Nederland toegenomen van 11,4 naar bijna 18 miljoen en is het aantal wooneenheden gegroeid met 280%. Het zijn vooral eengezinswoningen die erbij zijn gekomen. Nu al heeft 40% van de hele woningvoorraad slechts één bewoner. De meeste van de 900.000 nieuwe woonheden zullen ook bewoond worden door eenpersoonshuishoudens.
Het resultaat is dat in het dichtstbevolkte land van Europa – Nederland – inwoners gemiddeld de meeste woonruimte per persoon hebben, namelijk 55 m2. In Duitsland is dat 46 m2 en in Engeland 44 m2.
Slechts 25% van alle huishoudens bestaat uit twee ouders en een of meer kinderen, terwijl de woningvoorraad voor 2/3 deel uit eengezinswoningen bestaat. Slechts 20% van alle wooneenheden is kleiner dan 75m2. Ik vraag me ernstig af of plannenmakers zich de dreigende mismatch tussen vraag en aanbod realiseren.
Als je op de bovenstaande tabel kijkt naar het aanbod van huizen, dan zie je waar het aanbod op de woningmarkt te royaal is en waar het knelt:
Er is een overschot aan middelgrote eengezinswoningen en een tekort aan appartementen in alle grootteklassen.
Het beeld van de mismatch tussen vraag en aanbod tekent zich nog scherper af als je op basis van gangbare normen kijkt naar het verschil tussen passend, te groot en te klein wonen per leeftijdsgroep. Te klein woont slechts een beperkt aantal mensen. Vooral degenen boven de 50 jaar, de ‘empty nesters’ wonen (veel) te groot. Het gaat daarbij vooral om twee- en eenpersoonshuishoudens in een grondgebonden woning. Wel zijn er grote verschillen in Nederland: In Rotterdam woont 35% van de inwoners te ruim, in Eindhoven is dat 63%.
Alle steden hebben mogelijkheden om de toekomstige vraag naar woonruimte voor een aanzienlijk deel op te lossen door middel van een gefaseerd proces van aanpassing en herverdeling van de woningvoorraad, aangevuld met passende nieuwbouw. Ik denk hierbij ook aan voorzieningen voor begeleid wonen. in dit proces moeten ook de noodzakelijke bouwkundige aanpassingen in het kader van de klimaattransitie en een verbetering van de leefbaarheid van de woonomgeving worden meegenomen.
Vermindering van de gemiddelde grootte van de woningen draagt ook bij aan het betaalbaarder maken van de woningvoorraad.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.