Leeft innovatie wel?

Innovatie is al jaren ‘hot’. Dat wil zeggen, het woord ligt politici, ondernemers, managers en een aantal wetenschappers op de lippen. Binnen deze groep bestaat een grote mate van overeenstemming, namelijk ‘innovatie moet’. Het gevolg is dat het innovatiebeleid nauwelijks onderwerp van controverse en debat is. Dit geldt voor alle Europese staten en wellicht ook elders.

innovation populationDe instantie die in het Verenigd Koninkrijk het innovatiebeleid uitvoert, NESTA – vergelijkbaar met wat vroeger Syntens was[1] – heeft onderzoek gedaan naar het draagvlak voor innovatie bij het brede publiek[2]. De conclusie is dat in brede lagen van de bevolking wel degelijk opvattingen leven over innovatie, maar dat deze in sommige opzichten afwijken van het gangbare ‘discours’. Uit het rapport blijkt dat er vijf verschillende groepen onderscheiden kunnen worden.

De eerste groep, de ‘Innovation Futurists’ (19%), staat het dichtst bij de politici, ondernemers, managers en wetenschappers. De leden van deze groep – overwegend hoog opgeleid en man – gebruiken hetzelfde jargon en zijn van mening dat de ontwikkelde economieën alleen dankzij innovatie hun voorsprong op de rest van de wereld kunnen behouden. Investeringen in onderwijs en research zijn de Haarlemmer olie om innovatie te bevorderen.

Er zijn nog twee andere groepen die uitgesproken positief staan tegenover innovatie, maar op een heel andere manier. De ‘Innovation Romantics’ (12%) zijn vooral gefascineerd door nieuwe uitvindingen en technieken, maar hebben nauwelijks interesse voor de toepassing daarvan. Ook de ‘Innovation Creatives’ (19%) juichen innovaties toe; het gaat vooral om jongeren. De leden van deze groep brengen innovatie vooral in verband met de ontwikkeling van hun levensstijl: muziek, film en gaming.

De grootste groep bestaat uit de ‘Innovation Realists’ (34%). Deze groep relateert de noodzaak van innovatie vooral aan de doelen die ermee bereikt zouden moeten worden. Er bestaat wantrouwen tegen onvoorwaardelijke acceptatie van technische vooruitgang. Dit vanwege de risico’s voor milieu en werkgelegenheid. Er is ook angst dat de opbrengt van innovatie de rijken alleen maar rijker zal maken. Deze groep is voorstander van innovatie als deze leidt tot aanpakken van problemen waarmee de wereld kampt. In deze groep zijn vrouwen wat sterker vertegenwoordigd dan mannen[3].

De laatste groep zijn de ‘Innovation Sceptics’ (16%) Zij hebben vooral oog voor de directe problemen in hun omgeving en menen dat er geen innovatie nodig is om die aan te pakken (wachtlijsten, werkgelegenheid, armoede). Ze hebben geen vertrouwen in de politiek omdat die deze de dagelijkse problemen niet aanpakt.

De verschillen tussen de vijf groepen blijken in hoge mate te liggen op het gebied van het tempo van innovatie en de omvang van de overheidsuitgaven (Zie onderstaande afbeelding). Dwars door alle groepen heen vinden mannen meer dan vrouwen dan de overheid meer moet investeren en dat het tempo van innoveren sneller moet.

innovation population opinionsInteressant is ook wat de prioriteiten zijn die het publiek stelt voor innovatie: gezondheidszorg komt op de eerste plaats, daarna energie, landbouw (gezond voedsel) en onderwijs. Deze prioriteiten verschillen van die van de overheid stelt, waarin technologische ontwikkeling een veel hogere plaats inneemt.

Ik verwacht dat een onderzoek als dit in Nederland tot wezenlijk andere resultaten zal leiden. Het geeft een belangrijk signaal af. Een derde van de bevolking beschouwt innovatie vooral als middel voor een beter bestaan en is zich bewust van de risico’s op het gebied van werkgelegenheid, milieu en ongelijke verdeling van de opbrengst. De overheid moet méér de taal van deze groep gaan spreken en er niet van uitgaan dat iedereen innovatie als iets vanzelfsprekends beschouwt. Gebeurt dat niet dan kan kunnen de realisten opschuiven naar de sceptici en dan wordt innovatie een beladen begrip.

[1] Op 1 januari 2014 heeft Syntens opgehouden te bestaan en is samengegaan met de Kamer van Koophandel

[2] Het resultaat van dit onderzoek, een rapport getiteld ‘Innovation Population’ kan hier worden gedownkload: http://www.nesta.org.uk/sites/default/files/innovation_population_wv.pdf

[3] Een mooie verwoording van het standpunt van de realisten is te vinden in een recente blogpost van John Hagel: http://shar.es/NiJAQ. Trouwens met mijn eigen post ‘Stop de innovatiegekte’ plaats ik mezelf ook in het ‘kamp van de realisten’: http://wp.me/p32hqY-61

Hoe gaan we in de toekomst onze boterham verdienen?

Leest als een roman….
Leest als een roman….

Het net verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) “Naar een lerende economie” is een absolute aanrader. Je kunt dit ruim 400 pagina’s tellende rapport het beste van kaft tot kaft lezen, want de inhoud is een samenhangend geheel. Geen probleem, want het rapport is een toonbeeld van leesbaarheid. Complementen. Desondanks is het boekwerk grondig gedocumenteerd. Vrijwel alle literatuur die ertoe doet, is gelezen. De literatuurlijst telt 36 pagina’s en er zijn 800 (!) personen geïnterviewd[1].

Het rapport is een bron van inspiratie voor een blogger. Ik zal er de komende maanden herhaaldelijk naar verwijzen. Eigenlijk maait de WRR veel gras voor mijn voeten weg. Mijn vorige post “Stop de innovatiegekte” was een pleidooi om innovatie te zien als een antwoord op maatschappelijke uitdagingen[2]. Ik had het WRR-rapport toen nog niet gelezen. Ik zie deze visie terug in het WRR-rapport (p. 343). Het rapport rekent bovendien af met de hardnekkige misvatting van een lineair verband tussen wetenschap en innovatie. Ook dat is een stokpaardje dat ik graag berijd.

Het rapport plaatst verdienvermogen, innovatie, kennis en leren in een krachtige samenhang. Ik vat deze samenhang in vijf punten samen.

1. Verdienvermogen is meer dan innovatie

Het WRR-rapport geeft een antwoord op de vraag hoe we ons verdienvermogen kunnen vergroten. Doen we dat niet, dan neemt de productiviteit af en daalt ons inkomen. De WRR pleit voor een weerbare, adaptieve en proactieve opstelling  tegenover de veranderingen die zich in de wereldeconomie voltrekken. Het rapport spreekt in dit verband over een toenemende responsiviteit (blz. 123). Deze krijgt vorm in een ‘lerende economie’. Hier is nog een wereld te winnen voor wetenschap, onderwijs en  arbeidsorganisaties (p. 257). De WRR stelt dus NIET dat onze toekomstige welvaart in de eerste plaats afhangt van innovatie (p. 119 e.v.). Innovatie speelt ontegenzeglijk een rol, maar het is ook mogelijk dat kennis die we nu al hebben een aanzienlijke bijdrage levert aan ons inkomen. Denk bijvoorbeeld aan de export van kennis op het gebied van weterbeheersing, melkproductie of stedenbouw.

2. Innovatie is niet in de eerste plaats gebaseerd op onderzoek of R&D

Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek heeft in het verleden een belangrijke rol gespeeld bij innovatie. Een goed voorbeeld is het Amerikaanse Manhattanproject, dat de basis legde voor de atoombom en daarna voor tal van andere innovaties met een civiele toepassing (ruimtevaart, computer, internet). Voor een deel van de innovaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van bio-based materialen, is dat nog steeds het geval.

In een aanzienlijk deel van de innovaties van de afgelopen 30 jaar, speelt wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten of in bedrijven een ondergeschikte rol (201 e.v.). Veel innovaties zijn gebaseerd op slim gebruiken en combineren van bestaande kennis, waaraan overigens nog heel wat inzicht en handigheid te pas komen. Bij innovaties in de dienstensector gaat het om nieuwe verdienconcepten en marketingformules. Bovendien, sociale innovatie heeft een grotere impact dan technische innovatie (p. 304). Van enig relativeren van het belang van R&D is in het gangbare topsectorenbeleid weinig te merken (blz. 221) en evenmin in de opstelling van de universiteiten.

3. Veel bestaande kennis blijft onbenut

Het rapport betreurt de groeiende eenvormigheid van de universiteiten, die alle het ideaal van de researchuniversiteit najagen. We beschikken inmiddels over een grote hoeveelheid resultaten van recent onderzoek waar (nog) niemand iets mee doet (p. 244). Een onderwijsuniversiteit die zich  toelegt op groeperen en ontsluiten van bestaande kennis wordt node gemist, met name door volwassenen (p. 295). Nederlandse universiteiten zouden aan deze doelgroep toch al veel meer aandacht moeten besteden. Met zo veel woorden geeft het rapport aan van de Open Universiteit op dit punt weinig te verwachten (p. 309).

4. Geen valorisatie maar kenniscirculatie

De samenleving zit niet te wachten op kennisvalorisatie zoals universiteiten die voorstaan, namelijk verspreiden van resultaten van hun onderzoek (p. 245). De WRR ziet meer in kenniscirculatie. Hierbij gaat het om het organiseren van betrokkenheid van externe stakeholders in alle fasen van het onderzoek. Mede daardoor kan onderzoek van de grond komen naar vraagstukken waarmee de samenleving worstelt (p. 232). Dit geldt voor alle vormen van praktijkgericht onderzoek en deels ook voor fundamenteel onderzoek. Het rapport geeft tal van voorbeelden hoe universiteiten zich lokaal, regionaal of sectoraal aan partners kunnen binden

5. Kenniscirculatie betreft veel meer dan wetenschappelijke kennis

Een lerende economie begint met beter opgeleide kleuterleidsters en leraren in het basis-, secundair  en hoger onderwijs (p. 273 e.v.). Zij is gebaat bij secundair onderwijs dat algemeen vormend én praktisch is (p. 283). Nodig is een breed scala van bachelors dat studenten voorbereidt op hun eerste beroep. Voorts selectieve en langere masters voor degenen die echt een wetenschappelijke of ‘hogere’ beroepsopleiding willen (p. 288). Verder ruimt het rapport een belangrijke plaats in voor ‘werkend leren’ en ‘lerend werken’ in bedrijven en organisaties (p. 301 e.v.).

Dus

Een ‘lerende economie’ moet leiden tot vergroting van ons verdienvermogen. Dit maakt ons responsiever voor wat in de veranderende wereld op ons afkomt. Responsiviteit kan resulteren in innovatie en innovatie kan een beroep doen op de grenzen van onze kennis, maar veel vaker op gezond verstand, creativiteit en ondernemerschap.

Innovatie: geen doel op zich!

Volgens recente EU-cijfers hoort Nederland op het gebied van innovatie in Europa eerder bij de achterblijvers dan bij de koplopers. Het wekt misschien verbazing, maar ik heb de neiging te reageren met “Nou, en?”

Innovatiedoelen
Innovatiedoelen

Innovatie is geen doel op zich. Innovatie kan leiden tot realisering van drie doelen: welvaart, ontplooiing en duurzaamheid. Gedurende de achter ons liggende jaren is innovatie in de eerste plaats voortgekomen uit het streven naar hogere productiviteit: met minder mensen meer doen. Meer welvaart was daarvan het gevolg. Dit gold voor brede lagen van de bevolking zo lang overbodige arbeidskrachten elders aan het werk konden. Dit is thans niet meer het geval en voor de steeds grotere groep waarvoor in onze samenleving geen plaats is, betalen we een hoge prijs (discriminatie, criminaliteit, no-go area’s). Maar er ligt ook een groeiende stapel onbetaalde rekeningen. Onze (klein)kinderen moeten niet alleen fors gaan betalen voor onze doktersrekening; ook de bescherming tegen de stijging van de zeespiegel en remediëren van andere (neven)effecten van 100  jaar misbruik van de natuurlijke hulpbronnen gaan een aanzienlijk deel van de collectieve uitgaven opeisen.

Meer innovatie om de productiviteit te verhogen hoeft voor mij niet. Toch is tot op de dag van vandaag is het merendeel van de investeringen in innovatie wereldwijd hierop gericht. Het net verschenen Rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving “Vergroenen en verdienen” schat dat ‘groene investeringen” in Nederland 2% bedragen van het BNP. Groene investeringen hebben tot doel om aanzienlijk zuiniger om te springen met natuurlijke hulpbronnen en de aantasting van het leefmilieu wezenlijk te verkleinen. In Duitsland ligt het percentage groene investeringen op 10%. In absolute cijfers is China koploper.

De relatieve omvang van groene investeringen in Nederland
De relatieve omvang van groene investeringen in Nederland

‘Groene’ investeringen hoeven niet ten koste te gaan van welvaartsdoelen, maar zij kunnen deze versterken. Wereldwijd groeit de markt op het gebied van duurzame energie, ‘biobased’ materialen en schone technologie jaarlijks met 12%. Landen die erin slagen het aandeel van deze producten én diensten in hun uitvoer te vergroten hebben daarvan profijt. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken doen dit aanzienlijk beter dan wij.

Vergroening van onze productie vereist een krachtige rol van de overheid. Daarbij gaat het vooral om drie zaken:

  • Aanscherpen van het topsectorenbeleid. Méér geld voor topsectoren maar bovenal binnen topsectoren meer investeren in ‘biobased economy’, gebouwde omgeving en circulaire economie;
  • Meer publieke investeringen in (wetenschappelijk) onderzoek dat gericht is op de drie voornoemde sectoren;
  • Zelf meer producten kopen die het resultaat zijn van ‘groene innovatie’.

In mijn volgende ‘post’ ga ik in op de noodzaak om gelijktijdig eveneens de ontplooiings- (of welzijns-)doelen te bereiken of om sociale innovatie in de ruimste zin van het woord.