Pak nu door als het om accreditatie van het hoger onderwijs gaat

Accreditatie is een vorm van verantwoording van hoger onderwijs naar samenleving. Daarom het gerealiseerde eindniveau van opleidingen centraal stellen.

Onderwijs - Academically adrift 4In de Tweede Kamer vindt een interessante discussie plaats over de toekomstige accreditatie van het hoger onderwijs[1]. Het aardige is dat zich daarbij een ongebruikelijke coalitie aftekent: VVD, SP en Groen Links versus de Minister, die  PvdA en CDA aan haar zijde heeft. Het belangrijkste discussiepunt is of het zwaartepunt van accreditatie op instellings- dan wel op opleidingsniveau moet liggen.

VVD, SP en Groen Links willen accreditatie op opleidingsniveau. Daarbij staat de vraag centraal of het niveau van de afgestudeerden aan de maat is. Deze partijen vinden ook dat accreditatie tot beter onderwijs moet leiden.

Alle betrokkenen zijn overigens van mening dat de lastendruk aanzienlijk minder moet.

Het zijn de instellingen die worden gesubsidieerd, dus het ligt op het eerste gezicht voor de hand om op instellingsniveau te beoordelen of de toegewezen middelen doelmatig worden besteed. Ook kan daarbij worden vastgesteld of de opleidingen van die instelling adequate voorzieningen hebben, variërend van docenten, huisvesting tot systemen voor kwaliteitszorg. Hiervoor is echter geen accreditatie nodig. De Minister kan volstaan met de instellingen te vragen deze informatie op te nemen in het jaarverslag. Ze kan vervolgens hierover met elke instelling in gesprek gaan.

Onderwijs - Academically adrift 7VVD, SP en Groen Links hebben gelijk als ze stellen dat de samenleving in de eerste plaats wil weten of het niveau van de afgestudeerden aan de maat is en wat de waarde van een diploma is. Visitatiecommissies keken hier in het verleden ook naar, maar ze verzamelden tevens gedetailleerde informatie over onderwijs en toetsing. Beperking van de beoordeling tot het gerealiseerde niveau, zal de lastendruk aanzienlijk verminderen.

Onderzoek naar het gerealiseerde eindniveau kan overigens nog aanzienlijk worden verbeterd. Visitatiecommissies kijken nu vooral naar het afstudeerwerkstuk. Dat dekt lang niet alle doelen van de opleiding af. Een portfolio ter aanvulling kan waardevolle informatie opleveren. De visitatiecommissie moet ook kunnen nagaan of de inhoud van het onderwijs naadloos op de beoogde doelen is afgestemd. Ook kan het afnemende veld meer betrokken worden bij de beoordeling van het eindniveau.

Zowel voor opleidingen als voor de visitatiecommissies is het wenselijk dat een opleiding met een onvoldoende een ‘herstelperiode’ krijgt. Dus niet, zoals in het voorstel van VVD, SP en Groen Links, een volledige opleidingsaccreditatie moet ondergaan. Zo’n opleiding kan de beschikbare tijd beter besteden aan de verbetering van het onderwijs dan aan de voorbereiding van een tijdrovende volledige visitatie.

Onderwijs - visitatie 4VVD, SP en Groen Links moeten één stokpaardje opgeven. Een opleidingsaccreditatie kan niet tegelijkertijd vaststellen of het eindniveau aan de maat is én een bijdrage leveren aan de verbetering van het onderwijs. Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren moeten docenten en studenten vrijuit kunnen spreken over tekortkomingen in het niveau van afgestudeerden en hoe het onderwijs beter kan. Dat zullen ze zeker niet doen tijdens het bezoek van een commissie die komt oordelen of de opleiding accreditatie verdient.

Een goede gelegenheid om dat wél te doen is een midterm review. Dit is een discussie tussen docenten en externe deskundigen over de verbetering van kwaliteit van de opleiding, tussen twee visitaties in. De Minister kan deze eventueel verplicht stellen. Hiermee spreekt de Minister tevens uit dat de primaire verantwoordelijkheid voor de inrichting van het onderwijs bij de opleiding zelf ligt. Tegelijkertijd kan de Minister er via de jaarverslagen op toezien dat er voor een opleiding voldoende gekwalificeerde docenten en andere voorzieningen aanwezig zijn, waaronder een kwaliteitszorgsysteem.

Onderwijs - visitatiejpgHet heeft weinig zin om te streven naar verbeteringen van een kostbaar maar weinig effectief stelsel waaraan in 30 jaar voortdurend is gesleuteld. Dit is het moment om te kiezen welke informatie noodzakelijk is voor de verantwoording naar de samenleving en waar deze vandaan moet komen.

Door de nadruk te leggen op de competenties waarover afgestudeerden moeten beschikken, geeft de politiek tevens het signaal af dat het de taak van de opleidingen zelf is om te bepalen hoe die competenties het best ontwikkeld kunnen worden. Op zo’n signaal wordt gewacht.

Naschrift: 

Enkele dagen nadat ik deze blogpost schreef heeft de Tweede Kamer een compromis bereikt. Er komt een experiment met een instellingstoets (wens van de Minister) in drie universiteiten en drie hogescholen. In de instellingen die aan deze toets meedoen wordt de accreditatie van opleidingen ingericht volgens de ideeën van VVD, SP en Groen Links die hierboven staan beschreven. Voor de instellingen die niet aan de pilot meedoen blijft het huidige visitatiestelsel bestaan. Als de resultaten van de pilot bekend zijn, wordt beslist over de wijze waarop het accreditatie stelsel de jaren daarna gaat uitzien.

[1] Zie hiervoor de volgende publicaties in ScienceGuide: Liberalen halen OCW links in http://scienceguide.nl/201512/liberalen-halen-ocw-links-in.aspx en Twee sporen naar kwaliteit HO http://scienceguide.nl/201512/twee-sporen-naar-kwaliteit-ho.aspx

 

Hoger onderwijs: meer kwaliteitszorg; minder toezicht

Een onderwijs terriër, zo beschreef het Nijmeegse Universiteitsblad mij bij mijn afscheid in 2001. Ik begreep dat het vlijend bedoeld was. Verbeteren van onderwijs was de rode draad in de dertig voorafgaande jaren als docent en onderwijsdirecteur. Wat me zoal bezig hield, had ik een paar jaar daarvoor in tien korte essays beschreven: Over de vonken en het vuur[1]. Nog steeds actueel.

Personen - Herman van den BoschAls onderwijsdirecteur van de Faculteit beleidswetenschappen (later managementwetenschappen) te Nijmegen ben ik meer dan tien keer betrokken geweest bij onderwijsvisitaties[2]. Bij de oprichting van deze faculteit in 1988 was probleemgestuurd onderwijs naar Maastrichts model ingevoerd. Tijdens de eerste visitatieronde – begin jaren negentig – bleek dat commissies kritisch waren tegenover nieuwe onderwijsvormen. Vanaf dat moment had mijn inzet bij visitaties maar één doel, een positief oordeel verkrijgen. Dat is gelukt. De vele visitaties zorgden voor routine en ik moet zeggen, tijdens de tweede visitatieronde toonden commissies oprecht begrip voor de inrichting van ons onderwijs.

Slap gelulVisitatie heette netjes ‘externe kwaliteitszorg’ maar niemand geloofde in de bijdrage hiervan aan de verbetering van de opleidingskwaliteit[3]. Toch hebben externe deskundigen een doorslaggevende rol gespeeld bij de invoering van het nieuwe onderwijsconcept. Dit waren niet de leden van visitatiecommissies, maar ‘sparring partners’, bestaande uit collegae van de Universiteit Maastricht, aangevuld met enkele interne ‘critical friends’.

Kwaliteitszorg kan niet serieus genoeg worden genomen. Een enthousiaste groep docenten met hart voor het onderwijs doet dat. Maar het is bij kwaliteitszorg precies gesteld als bij veel andere praktijken met op zich goede intenties. Denk aan competentiemanagement, opleidingsmanagement en innovatiemanagement. In plaats van ruggensteun verworden ze tot blok aan het been op het moment waarop institutionalisering plaatsvindt. Een autoriteit – bij kwaliteitszorg is dat de overheid – neemt dan het initiatief over. De zorg voor onderwijskwaliteit wordt vastgelegd in wetten en procedures en de verantwoordelijkheid bij speciale organen of commissies. In plaats van enthousiaste docenten te prijzen, worden deze bejegend met een systeem gebaseerd op wantrouwen.

visitatieNa het visitatiesysteem heeft nu ook het accreditatiesysteem afgedaan. Vrijwel iedereen is van mening dat zijn opbrengst in geen verhouding staat tot de kosten. Het denken over een nieuw ‘systeem’ is al in volle gang. Een vaak gehoorde mening is dat we ons moeten beperken tot de accreditatie van instellingen. Als de huidige instellingsaudit daar model voor staat, dan vrees ik het ergste. De instellingsaudit is een krachtig instrument gebleken om de macht van de colleges van bestuur te versterken, om regelingen binnen de instellingen te ‘stroomlijnen’ en vooral om talloze nieuwe procedures in te voeren op het gebied van kwaliteitszorg, personeelsbeleid, planning en control[4]. Dan liever terug naar de opleidingsvisitatie uit de jaren ’90.

Maar, ik zie kansen voor een sprong voorwaarts. Daarvoor moeten we terug naar de vragen waar het allemaal om ging. Dat zijn er twee:

– Welke ondersteuning van buitenaf helpt opleidingen bij de verbetering van hun kwaliteit (externe kwaliteitszorg)

– Hoe kan de samenleving erop vertrouwen dat een opleiding of instelling overheidsgeld goed gebruikt (toezicht)

Een ding weten we inmiddels zeker: Een ‘systeem’ dat antwoord geeft op beide vragen bestaat niet. Consequentie is, dat voor elk een eigen voorziening nodig is. Aan te raden is om bij het denken hierover een frisse start te maken en even alle bestaande criteria, procedures, commissie en organen te vergeten.

Externe kwaliteitszorg

Te regelen op opleidingsniveau: De basis is een heterogene groep personen van buiten de opleiding (‘critical friends’) waarin de docenten vertrouwen hebben. Deze groep kijkt geregeld mee daar de uitvoering en de evaluatie van het onderwijs en naar verbeterings- en vernieuwingsplannen. Commentaar hoeft niet altijd in alle openbaarheid. Wel geregeld nieuwe personen aantrekken.

Toezicht

Te regelen op instellingsniveau: Het college van bestuur weet hoe opleidingen hun kwaliteit bewaken en hoe zij zwakke punten aanpakken. Dat opleidingen daarbij onderling verschillen is geen probleem. Het college spreekt geregeld met de opleidingen over hun kwaliteitszorg. Eventueel laat het zich hierbij ondersteunen door een ‘internal reviewer’[5]. Een keer per jaar jaar doet het college uitgebreid verslag aan de minister of daartoe aangewezen personen (‘external reviewers’). De Minister rapporteert aan de Kamer.

Het lijkt te eenvoudig; geen dikke nota’s, commissies en accreditatieorganen. De aanpak levert daarom veel geld op voor goed onderwijs. Dat is pas echte kwaliteitszorg.

[1] Dit boekje kan worden gedownload op: https://www.researchgate.net/publication/257926635_Over_de_Vonken_en_het_Vuur_tien_smeedproeven_van_wetenschappelijk_onderwijs

[2] Deze faculteit had zeven opleidingen die elk afzonderlijk warden gevisiteerd, ondanks het geïntegreerde opleidingsconcept.

[3] Het accreditatiestelsel, dat het visitatiestelsel verving vanaf begin 2000, pretendeerde dan ook niet meer om bij te dragen aan de opleidingskwaliteit.

[4] Er wordt wel gezegd dat het hoger onderwijs de laatste instellingen zijn die het slachtoffer zijn van het New public management.

[5] Veel organisaties denken over deze functie na. Het is een soort ‘controller’, maar met een veel ruimer blikveld dan financiën. Het is ook een luis in de pels, die tegenspraak ontlokt en vertolkt. Er is daarom soms sprake van een ‘corporate jester’ (hofnar).

Kwaliteitszorg hoger onderwijs moet doorstart maken

In mijn vorige blogposts stelde ik dat het wetenschappelijk onderwijs zijn doelen maar ten dele waarmaakt. Voor de VS haalde ik een tweetal toonaangevende publicaties aan; voor Nederland memoreerde ik mijn eigen ervaringen als lid van een tiental visitatiecommissie.

Station_Maastricht_tegels_visitatieIk heb mezelf tijdens en na het schrijven van deze posts herhaaldelijk afgevraagd of ik als lid van visitatiecommissies tekortgeschoten ben. Ik heb immers tijdens visitaties zelden de noodzaak gevoeld om tegen het overwegend positieve oordeel van mijn collega-leden in te gaan.

Hierover nadenkend. herinnerde ik me een voorzitter die een opleiding ‘up to par’ noemde, waar anderen over voldoende spreken. ‘Up to par’ komt uit de golfwereld en betekent ruwweg dat je score overeenkomt met het gemiddelde. Het oordeel ‘voldoende’ is dus relatief en komt overeen wat een commissie gangbaar vindt.

visitatieHet relatieve karakter van de beoordeling is inherent aan het system van ‘peer review’. Medewerkers van gevisiteerde opleidingen en leden van visitatiecommissies behoren tot dezelfde ‘community’ en zitten geregeld aan beide kanten van de tafel. Ze hebben een overeenkomstig beeld van wat redelijkerwijs verwacht mag worden van een opleiding. De overheersende visie is dat de Dublin descriptoren 1 en 2 (kennis en toepassing) belangrijker zijn dan de nummers 3, 4 en 5 (oordeelsvorming, communicatieve vaardigheid en leervermogen). Visitatiecommissies vragen daarom zelden door over de realisering van de laatste drie.

In de blogposts van de afgelopen weken heb een poging gedaan om meer in absolute zin te beoordelen of het hoger onderwijs zijn eigen doelen waarmaakt. Dit oordeel was kritisch.

Ik heb me vaak afgevraagd wat de invloed van 25 jaar visiteren en accrediteren is op de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs. Ik kom niet verder dan beperkt. Wel is de kwaliteitszorg vergaand geïnstitutionaliseerd. Cursussen worden geëvalueerd en er worden jaarlijks opleidings- en toetsingsplannen gemaakt. Ook is er een groot aantal commissies actief, die veel vergaderen.

kritische universiteitEen aantal medewerkers en studenten geeft de laatste tijd uiting aan hun kritiek op de eenzijdigheid van rendementsdenken. De betrokkenen wijzen er terecht op dat het rendementsdenken heeft geleid tot een veel normen, procedures, verslaglegging en momenten van verantwoording. Deze stimuleren calculerend gedrag van studenten en maar ze dragen nauwelijks bij aan de vormende waarde van de studie. De kritiek op het rendementsdenken kan makkelijk worden uitgebreid tot het geïnstitutionaliseerde kwaliteitsdenken. in het algemeen.

Afschaffen van opleidingsvisitaties en de kwaliteitszorg ophangen aan een instellingsaccreditatie biedt géén soelaas. Bij instellingsaccreditaties staat de vraag centraal of een college van bestuur ‘in control’ is. Om dit bevestigend te kunnen beantwoorden zullen colleges de planning- en control cyclus intensiveren, alle faculteiten aan vergelijkbare procedures onderwerpen en instellingsbrede prestatienormen opleggen. In plaats van een keer in de zes jaar, zullen faculteiten en opleidingen jaarlijks een zelfonderzoek moeten verrichten en vooral heel veel gegevens moeten verzamelen.

Een alternatief? Stop met instellingsaccreditaties en laat opleidingen zelf bepalen wat kwalitatief goed onderwijs is. Verplicht ze om één keer in de drie jaar hun onderwijs grondig laten doorlichten door een externe commissie, die niet alleen bestaat uit ‘peers’. Deze commissie rapporteert door middel van een openbaar rapport. Daarnaast is er een onderwijsinspectie die optreedt bij eventuele uitwassen.

We moeten terug naar de het gesprek vorm en inhoud van het onderwijs en ophouden met het overwegend procedureel discours daarover.