Ontbazen moet je leren: Van manager-scholen naar medewerker-scholen

Vier voorafgaande posts gingen over ‘ontbazen’: Meer autonomie voor medewerkers van bedrijven en organisaties leidt tot meer innovatief vermogen, betere kwaliteit van de arbeidsverhoudingen, hoger democratisch gehalte van de samenleving en meer persoonlijke ontplooiing. Het management zal zijn positie als onderdeel van de elite echter niet makkelijk prijs geven. Toch zal dat gebeuren zodra de aandeelhouders inzien dat het management in zijn huidige vorm draagvlak  kwijtraakt en er nieuwe bedrijven ontstaan met méér innovatief vermogen, ondernemerschap en elan.

De weg naar ‘ontbazen’ is daarmee nog niet geëffend. Medewerkers zijn allesbehalve voorbereid op meer autonomie en zeggenschap. De praktijk is weliswaar een goede leerschool, maar dat is niet voldoende. Een vergaande verandering van het opleidingsstelsel is vereist. Daarover gaat deze post.

???????????????????????????????????????????Zo’n verandering was toch al nodig. De op Amerikaanse leest geschoeide managersopleidingen (business schools en in het bijzonder hun vlaggenschip de MBA) staan al jaren bloot aan hevige kritiek[1]. De kritiek komt er in essentie op neer dat business schools – op enkele uitzonderingen na – geen professionele leidinggevenden opleiden, maar ‘zetbazen’ van de aandeelhouders met als voornaamste taak vergroten van de “shareholder value”[2]. Deze kritiek is overigens enigszins naïef: Dit is precies wat de maatschappelijke elite van ze verwacht.

MBA Hire meInhoudelijk hebben de critici volstrekt gelijk als ze stellen dat business schools niet de leidinggevenden opleiden die een antwoord hebben op de problemen van de ‘oude wereld’. Daarbij valt te denken aan omgaan met de opkomende economieën, met de toenemende schaarste van fossiele brand- en grondstoffen en met een nieuwe generatie ambitieuze en ondernemende jongeren. De huidige managementopleidingen zijn volgens de critici in minstens vier opzichten het vermogen kwijt geraakt om bedrijven en organisaties voor te bereiden op de toekomst. Ik noem deze kort en voeg daar een vijfde reden aan toe, die aansluit op het thema ‘ontbazen’.

Gebrek aan ondernemerschap

Business schools zijn overmatig gericht op financieel- en commercieel-analytische vaardigheden. Deze zijn ongetwijfeld handig om in de C-suite allerlei transacties en manoeuvres voor te bereiden. De basis van elke levensvatbare organisatie is echter ondernemerschap. Voor zover dit al geleerd kan worden, is daarvoor een ‘hands-on’ aanpak nodig waarbij het aankomt op het integreren en gebruiken van uiteenlopende typen kennis.

Gebrek aan vakmanschap

De idee is dat het niet veel uitmaakt om leiding te geven aan een universiteit, ambtelijke organisatie, maakindustrie of dienstverlenende instelling. Als alles op rolletjes loopt, misschien niet. Maar als het om marktinzicht, innovatie en omgaan met professionele medewerkers aankomt, is branchekennis essentieel.

Gebrek aan moreel bewustzijn

Dit gaat verder dan een vak ethiek. Moreel bewustzijn wordt versterkt met een business curriculum dat geworteld is in de sociale, cultuur- en geesteswetenschappen, dat veel aandacht besteedt aan duurzaamheid en waar ruimte is voor reflectie op het dominante paradigma van de economie en de bedrijfskunde[3].

 Gebrek aan leiderschap en teamgevoel

In business schools leren studenten alles over planning en control in een sterk competitief milieu. Minder over samenwerking, motiveren en ondersteunen en het scheppen van voorwaarden om anderen hun werk te laten doen. ‘Soft skills’ hebben een marginale positiue in het curriculum.

Ik kom nu aan de vijfde en belangrijkste omissie.

Management is pas effectief als het verbonden is met alle andere werkzaamheden in een organisatie. In tegenstelling tot wat het managerialisme veronderstelt, staat of valt een organisatie met de competenties van de medewerkers. Deze competenties zijn drieledig:

  • Hun ‘vak’: verpleegkundige, landbouwkundig ingenieur, planoloog, controller et cetera;
  • Verbinden van vakmatige kennis aan een breder perspectief (bedrijf, organisatie én samenleving);
  • Samenwerken, leidinggeven en leidingnemen.

Elke medewerker dient over deze competenties te beschikken en moet die leren. Veel medewerkers zullen in de toekomst managementtaken náást hun andere werk verrichten. Ongetwijfeld zullen er – zeker voorlopig – ook ‘vrijgestelde’ managers blijven. De noodzaak vervalt echter om voor hen alleen een heel opleidingsstelsel in te richten. Als er al sprake zal zijn van business schools, dan pleit ik ervoor dat dit medewerker-scholen zijn in plaats van manager-scholen. Vakspecialisten leren daar bij voorbeeld hoe ze samen met vertegenwoordigers van andere disciplines innovatieprojecten kunnen opzetten, managers verdiepen er hun branchekennis en stafmedewerkers zetten samen een onderneming op.

De nieuwe business schools – ik praat liever over “Schools for Work” – zijn brede interdisciplinaire instituten waarin technische, sociale en managementdisciplines nauw samenwerken met een perspectief op sociale innovatie en duurzaamheid.

 

[1]Zie: Howard Thomas e.a. (2014) “Securing the Future of Management Education”, in opdracht van de European Foundation of Management Development. Veel denkbeelden sluiten aan bij het ‘klassieke’ boek van Mintzberg (2004) Managers not MBA’s. Uit beide publicaties blijkt dat business schools uitermate langzaam veranderen. Hun curricula bestaan overwegend uit klassiek gedoceerde vakken in silo’s. Het is echter een miljarden business en weinig universiteiten wagen deze opleidingen ter discussie te stellen. In plaats daarvan vinden er over de hele linie kleine en voorzichtige aanpassingen plaats. Er zijn uiteraard voorbeelden van zeer goede scholen zoals INSEAD (Parijs) en IMD (Genève) en – mijn favoriet – Mintzberg’s International Masters Programme in Practicing Management: http://www.impm.org. Dit laatste programma is volledig interdisciplinair, internationaal, praktijkgericht én academisch (geen MBA maar MSc).

[2]Toonaangevend is in dit opzicht het boek van Khurana (2007): From Higher Aims to Hired Hands.

[3]Ghoshal: (2005) Bad management theories are destroying good management practices.

Ontbazen moet!

Mijn posts ‘Ontbazen’ en ‘Ontbazen. Hoe?’ waren een pleidooi voor vergroting van zeggenschap van werknemers. De rol van het management zou moeten verminderen en veranderen. Met de stelling ‘Ontbazen moet!’ kies ik een andere invalshoek: Managerialisme[1] verziekt de arbeidsverhoudingen, remt innovatie en kost steeds meer geld.

Kenmerkend voor managerialisme is dat de prestaties van bedrijven en organisaties afhankelijk worden beschouwd van de kwaliteit van het management[2]. Managers beschikken over strategisch inzicht, kennen de verschillende disciplines van de organisatie en weten hoe ze hun medewerkers moeten aansturen, ondersteunen en motiveren. De doorslaggevend geachte bijdrage aan het genereren van winst rechtvaardigt daarom de status en de hoogte van de salariëring van managers. Het is de vraag of werknemers dat ook zo zien.

In 2012 publiceerde Michelle McQuaid in haar “Boss Study” schrikbarende cijfers over hoe werknemers in de VS aankijken tegen hun leidinggevenden[3]:

  • fuck your manager64% is ongelukkig met de huidige baan en de grote meerderheid hiervan wijt dit aan de direct leidinggevende.
  • 46% van alle werknemers beschrijft zijn of haar positie in termen van niet gewaardeerd, niet-geïnspireerd, verveeld, ellendig en eenzaam.
  • 60% van alle werknemers denkt beter te presteren bij een andere leidinggevende.
  • 70% van alle weknemers denkt gelukkiger te zijn met een andere leidinggevende (80% voor de leeftijdsgroep van 20 – 30 jaar).
  • 70% van jongere werknemers (20 – 30 jaar) voert fysieke klachten terug op de verhoudingen met de leidinggevende. Bij ouderen is dit 40%.

De meeste werknemers in de VS zijn niet echt onder de indruk zijn van de kwaliteiten van leidinggevenden. Bovendien heeft McQuaid becijferd dat de slechte relatie tussen werknemers en leidinggevenden per jaar leidt tot een productievermindering van ongeveer $360 miljard.

De Boss Study van McQuaid ging over de direct leidinggevenden. Dit roept de vraag op hoe het met de top van de piramide is gesteld. Daar zetelen de hoogst betaalde bazen en verwacht mag worden dat bij uitstek hun superieure kwaliteiten van doorslaggevend belang zijn voor de winstgevendheid van het bedrijfsleven.

boosted bailedout or bustedIn 2013 publiceerde het Institute for Policy Studies een rapport met de veelzeggende titel: Bailed Out, Boosted & Busted[4]. Dit onderzoek richtte zich op de 25 best betaalde CEO’s in 20 opeenvolgende jaren, in totaal 247 mannen en 4 vrouwen. Zij hebben samen $19 miljard aan inkomsten geïncasseerd. De bazen van Oracle ($1,8 miljard) , Citigroup (%1,5 miljard) en Disney ($1,4 miljard) waren het meest succesvol, althans als het om hun eigen beloning gaat.

Met de bedrijven waar deze grootverdieners werkten ging het aanzienlijk minder goed.

  • 22% is in de afgelopen 20 jaar failliet gegaan of kon overleven dankzij $258 miljard staatssteun. Grootverdiener Weill van de Citygroup heeft achteraf toegegeven dat zijn bank in de periode voor de crisis hoogst onverantwoord is omgegaan met investeringen
  • In 8% van de bedrijven werd de CEO wegens slecht functioneren ontslagen en ontving daarbij een gouden handdruk van gemiddeld $48 miljoen (Eckhard Pfeiffer van Compaq wist zelfs 416 miljoen te bemachtigen).
  • In 8% van de bedrijven werd de CEO niet alleen ontslagen, maar ook vervolgd wegens frauduleuze handelingen, hetgeen in veel gevallen tot gevolg had dat de betrokken bedrijven aanzienlijke schedevergoeding eisten van de betrokken CEO’s.

In 38% van alle bedrijven was dus sprake van evident wanbeleid. Daarmee is niet gezegd dat het in de andere bedrijven op rolletjes liep.

Beide aangehaalde rapporten geven aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de zienswijze dat bedrijven goede resultaten behalen dankzij hun vorstelijk beloonde managers. Je kunt je ook afvragen wat de exorbitante beloning van topmanagers met de psyche van deze mensen doet. En nog belangrijker, wat het effect is op alle onderliggende lagen van het personeel.

Management’goeroe’ Peter Drucker is van mening dat het schadelijk voor een bedrijf is als het topmanagement meer dan 10 maal het gemiddelde van de medewerkers van het bedrijf verdient. Als dit verschil groter wordt, dalen de motivatie, de productiviteit en de bereidheid zich in te zetten voor innovatie bij het overgrote deel van de medewerkers. De meest talentvolle werknemers kijken dan uit naar een andere baan of beginnen voor zichzelf[5]. Om een indruk te geven: In de periode van 1993 – 2013 is de verhouding tussen het salaris van de 25 hoogst betaalde CEO’s en het gemiddelde salaris van alle inwoners van de VS veranderd van 195:1 naar 354:1. Dit lijkt in de verste verten niet op de norm van 10:1.

Een groot aantal managers werkt hard en drukt in positieve zin een stempel op de prestaties van hun organisaties. Laat dat met klem gezegd zijn. Desondanks neemt het managerialisme ziekelijke vormen aan en is het inmiddels wijdverbreid. In mijn volgende post plaats ik de ontwikkeling ervan in een bredere maatschappelijke context. Tevens wijs ik op tekenen van kentering.

 

[1]Managerialism is the ideological principle that societies are equivalent to the sum of the transactions made by the managements of organizations. In: Enteman, Willard F. (1993). Managerialism : the emergence of a new ideology. Madison, Wisconsin: University of Wisconsin Press.

[2]Er is een wezenlijk verschil tussen managers en ondernemers. Managers zijn in loondienst; ondernemers opereren in de regel voor eigen risico. Deze post gaat over de eerste groep.

[3]http://www.businesswire.com/news/home/20121016005065/en/Two-Thirds-America-Unhappy-Job-65-Choose-Boss#.U3tH_l4z678

[4]Institute for Policy Studies
1112 16th Street NW, Suite 600
Washington, DC 20036

[5] In de VS nemen elke maand 2 miljoen mensen ontslag (!) om een andere baan te zoeken. Gebrek aan ontplooïngsmogelijkheden en frustratie als gevolg van slecht management worden genoemmd als de voornaamste oorzaken http://www.forbes.com/sites/davidkwilliams/2013/01/17/double-dare-why-more-than-2m-u-s-workers-per-month-leave-corporate-jobs/

 

Organiseren binnen het wetenschappelijk onderwijs: de opleiding als uitgangspunt

Beter werken 6

De laatste post in de reeks ‘beter werken’ gaat over organisaties waarbij ik zelf het meest betrokken ben: Universiteiten en faculteiten in het bijzonder. Eigenlijk doet het er niet zo veel toe hoe een faculteit georganiseerd is: Professionals doen wat ze moeten doen en ze werken samen als dit wenselijk is. Er zijn maar weinig organisaties waar de dichtheid aan kenniswerkers zo groot is. Hiermee wordt voldaan aan een van de belangrijkste voorwaarden voor zelforganisatie. Toch zijn er maar weinig universiteiten die de organisatie van een faculteit aan het personeel overlaten. In tegendeel: universitaire bestuurders besteden veel tijd aan inrichten en weer veranderen van de organisatie. Het resultaat is soms een ingewikkeld matrixmodel van disciplines en programma. De vakgroep komt als organisatievorm echter het meest voor.

Afbeelding
Peter Lorange

Een instituut dat vakgroepen principieel afwijst is het “Institute for Management Development” in Genève (IMD). De voormalige directeur, Peter Lorange, had de pest aan vakgroepen omdat deze de voor de bedrijfskunde essentiële kruisbestuiving tussen specialismen tegengaan. Als het IMD al een vorm van organisatie kent, dan vindt deze plaats rond programma’s. Een goed uitgangspunt, vind ik. Programma’s aan universiteiten zijn vaak weinig samenhangend omdat elke vakgroep er zendtijd in vraagt. Het gevolg is tevens een proliferatie van keuzerichtingen, voor elke vakgroep één, zelfs in MBA-programma’s.

Ik heb gemerkt dat medewerkers organiseren rond programma’s best een aantrekkelijk idee vinden. Dit principe bezwijkt echter al vlug onder de neiging tot over-regulatie. Want hoe moet het als medewerkers aan twee of aan drie programma’s meedoen, hoe zit het met onderzoek en wie houdt dan functioneringsgesprekken? Voor wie dit allemaal in één model wil gieten, is zelfs een matrixmodel ontoereikend. Vergeet het. Organiseer groepen rond de belangrijkste programma’s zoals bachelor, master, MBA en PhD en laat vanuit deze groepen ook onderzoek ontstaan, dat later op facultair niveau geclusterd wordt. Het zal inderdaad zelden voorkomen dat iemand slechts aan één programma verbonden is. Dit hoeft geen gevolgen te hebben voor de organisatiestructuur!

Een bijkomend voordeel van organiseren van medewerkers rond programma’s is dat deze met minder medewerkers te maken krijgen. Dit opent de weg naar grotere cursuseenheden met meer samenhang, variëteit en diepgang.

Het team dat verantwoordelijk is voor een opleiding, richt – binnen de facultaire randvoorwaarden – zijn eigen werkwijze in. Vaak kristalliseert zo’n team uit rond enkele gezichtsbepalende hoogleraren. Vermoei deze niet met organisatorische werkzaamheden en benoem een opleidingscoördinator. Geef zo’n team veel autonomie: laat ze een eigen website maken, een eigen bulletin uitgeven en de opleiding uitdragen zonder dat hogere niveaus van de voorlichting er een eenheidsworst maken. Wie een MBA zoekt moet zich niet pagina’s lang door allerlei andere programma’s hoeven te worstelen.

In de hier gepresenteerde opzet heeft een roulerend decanaat mijn voorkeur. De functie van decaan is zeker niet voltijds, al kan deze taak worden verzwaard door medebestuurder te zijn op instellingsniveau. Of een driehoofdig College van Bestuur dan nog nodig is, betwijfel ik. Wel voltijds op faculteitsniveau is de functie van onderwijsmanager. Deze is verantwoordelijk voor de onderwijsorganisatie en adviseert de opleidingscoördinatoren en de decaan. Een vergelijkbare functie voor onderzoek, maar niet fulltime, is eveneens wenselijk.

Ik heb jarenlang verkondigd dat een faculteit zonder ‘krachtige leiding’ binnen de kortste keren uiteenvalt in even zoveel vakgroepen als er medewerkers zijn (entropie). Ik ben deze zienswijze steeds meer gaan zien als een vorm van ‘manageralisme’, bedoeld om het voortbestaan van traditionele leiderschapsrollen te rechtvaardigen. Mijn vertrouwen is gegroeid dat medewerkers van de faculteit in staan zijn om zichzelf te organiseren en te zorgen voor de noodzakelijke vernieuwing. De vorm van management die ik hierboven heb beschreven, is in de eerste plaats bedoeld om de medewerkers daarbij te helpen.