Wat nu!? Lees het nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels

In mijn vorige post heb ik in grove trekken de inhoud samengevat van ‘Wat Nu!?’, het nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels. In deze post diep in enkele aspecten in gesprek met Thijs Homan verder uit.

Thijs Homan en Rob Wetzels zijn respectievelijk emeritus hoogleraar verandermanagement aan de Open Universiteit en kerndocent duurzaamheid aan de Nyenrode Business School. 

Ben politiek actief, betrokken bij de milieubeweging of zet je je in voor veranderingen van geheel andere aard? Dit boek moet je lezen en laat je vooral niet afschrikken door de omvang (bijna 400 pagina’s), want het blijft boeien tot de laatste pagina. In deze post ga ik dieper in op het nieuwe boek en ik heb Thijs Homan gevraagd te reageren op een paar kritische kanttekeningen. 

Dankzij Thijs ben ik al indertijd anders tegen management gaan aankijken. Dat was niet pijnloos.

Hij was collega, maar als decaan van de faculteit managementwetenschappen was ik ook zijn baas. Ik gedroeg me precies als de ‘zadelzitters’ die Thijs en Rob in hun boek beschrijven. Ik dacht dat acceptatie van mijn plannen ‘vanzelf’ tot de gewenste veranderingen zou leiden. Niet dus. Thijs maakte me duidelijk dat echte veranderingen kunnen emergeren in gesprekken tussen mijn collega’s, studenten onderling en met mij. Dit impliceert dat je als manager nooit volledig in control bent. Zeker niet als ‘zadelzitter’.

Mijn eerste vraag aan Thijs is om de parallel tussen organisatieverandering en grootschalige verandering met het oog op het klimaat nog eens uit te leggen.

(Thijs) Het is volgens ons zo, dat veel partijen in het klimaatveld, de overheid, de milieubeweging en de klimaatontkenners vanuit een ‘zadelzittende’ manier proberen gedragsverandering te bewerkstelligen. Het uitgangspunt hierbij is dat je vanuit een buitenstaanderspositie door de juiste acties, interventies en regels in staat bent om het gedrag van grote groepen anderen te veranderen (’wij-gaan-hen-veranderen’). Net zoals managers en bestuurders dat in organisaties aan het doen zijn. Met dit boek hebben we duidelijk willen maken dat (grootschalige) gedragsverandering op een heel andere manier tot stand komt.

Gedragsverandering ontstaat in lokale en concrete conversaties die plaatsvinden in talloze gremia, variërend van je gezin, vriendenclub, bedrijf of organisatie (‘wij-veranderen’). 

Een kenmerk van het huidige klimaatdebat is volgens ons, dat er in het klimaatveld sprake is van een grote verzameling partijen, gremia, instanties en organisatie, die vanuit een wij-gaan-hen-veranderen-insteek een niet aflatende stroom aan publicaties, blogs, tv-uitzendingen, boeken, rapporten en artikelen en en noem maar op aan het produceren zijn. Deels betreft dit broadcasting (boek, p. 303), waarbij men zich richt op het brede publiek. Deels gaat het om narrowcasting (p. 303), waarbij men zich op specifieke doelgroepen richt om die te overtuigen van de eigen standpunten. Hoe goed bedoeld ook; bij elkaar opgeteld leidt dit tot een kakafonie van geluiden, perspectieven en verhalen, waar de gemiddelde burger (manager, bestuurder, ouder) maar lastig chocolade van kan maken (zie p. 308 voor een voorbeeld). De concrete betekenis die men aan al deze informatie geeft wordt volgens ons niet bepaald door de inhoud en vormgeving van die ’castings’zelf. Dergelijke betekenisgevingen ontwikkelen zich in ‘chocolade-makende’- lokale conversaties, waarbij reeds aanwezige betekenisgevingen, interactiepatronen en ervaringen uit het verleden van grote invloed zijn op datgene wat men met al die informatie doet. Hoe zich uit dergelijke lokale gesprekken grootschalige gedragspatronen ontwikkelen en hoe diezelfde patronen veranderen, daar gaat het boek over.

(Herman) Maar hoe kijken jullie dan tegen de overheid aan? En – breder – tegen bestuurders, leiders en managers? Die hebben toch formele posities en bevoegdheden om regels, plannen en doelen aan hun ‘onderdanen’ op te leggen? De overheid heeft door de wet bepaalde taken en bevoegdheden, wordt parlementair gecontroleerd of ze ‘in control’ is en beschikt over een aanzienlijke uitvoeringsmacht. De mensen moeten toch gewoon doen wat de overheid (of hun managers, etc.) hen opdragen? 

(Thijs) Op zich klopt het natuurlijk helemaal van die formele taken en bevoegdheden. Maar het sociale complexiteitsperspectief zoals wij dat in het boek uiteenzetten, kijkt hier toch anders tegen aan. Naar ons idee is er namelijk nooit sprake van een een-op-een relatie tussen datgene dat formele partijen aan anderen opdragen enerzijds en wat die anderen vervolgens doen anderzijds. Opnieuw zijn het ook hier weer de lokale conversaties die met wit spelen. Hoe heeft men het over die formele regels en opdrachten? Welke betekenis geeft men eraan? Kijk in dit verband maar eens naar de ontwikkelingen in het stikstofdebat.

Formeel gesproken liggen de doelen (zeker op Europees niveau) vast. Maar dat wil niet zeggen dat die doelen dan een-op-een gaan leiden tot gedragsveranderingen.

Ik gaf al aan dat er sprake is van een kakafonie van geluiden, visies en optieken als het om het klimaat gaat. Bij het in lokale conversaties chocolade proberen te maken van al dit ‘lawaai’ is er steeds opnieuw sprake van ‘selecteren’ en ‘waarderen’. Als je met een paar collega’s, je gezingsleden of in een managementteam met elkaar zit te praten, dan is als eerste dat ‘selecteren’ aan de orde. Concreet: het zoveelste IPCC-rapport is verschenen, waarbij er opnieuw wordt gehamerd op de noodzaak voor drastische ingrepen. ‘Selecteren’ gaat over de vraag of wij het in ons eigen gesprek überhaupt over dat rapport gaan hebben. Besteden we er aandacht aan of zijn andere dingen belangrijker? Als we dat rapport in ons gesprek inderdaad aan de orde stellen, dan is de tweede stap ‘waarderen’: welke betekenis geven we eraan?

(Herman) Dus eigenlijk zeggen jullie dat je als overheid en als formele manager en bestuurder maar beter kan stoppen omdat je geen invloed hebt? 

(Thijs) Dat zeggen we juist niet! Gegeven hun positie, maken de boodschappen (‘castings’) van overheden (managers, bestuurders) een grotere kans om in lokale conversaties geselecteerd te worden, dan de boodschappen van veel van de andere ‘casters’. Maar hoe men deze boodschappen vervolgens waardeert; welke betekenis men er aan geeft, ontwikkelt zich in de daarop volgende interacties waarbij de lokale betekeniswolken die er al leven van grotere invloed zullen zijn dan de castings-zelf. 

De implicatie van dit perspectief is dat het sec verzenden van (goedbedoelde) boodschappen over de klimaatproblematiek en over de noodzaak tot gedragsverandering, maar een klein onderdeel van het grotere verhaal is.

Dat grotere verhaal gaat over lokale interacties waar men in de onderlinge interacties betekenis geeft aan datgene dat jij (en parallel daaraan vele anderen) aan boodschappen verzendt. ‘Invloed’ op gedrag heeft volgens ons weinig te maken met ‘goed zenden’. 

Invloed heb je pas als je meedoet in lokale conversaties, waar betekenissen ontstaan over datgene dat men hoort, ziet, voelt en meemaakt. Daarom zul je als ‘zadelzitter’ verbinding met deze interacties moeten zoeken. En dat is hard werken. Nu is het ten enen male onmogelijk om deel te nemen aan al de lokale betekenisgevende gesprekken. Dit maakt dat er naar ons idee sprake is van een sturingsparadox: hoe kan ik als (formele) partij of persoon verantwoordelijk zijn voor het realiseren van bepaalde resultaten, terwijl ik feitelijk maar in beperkte mate in control ben? Harder gaan pushen, alleen nog maar meer gaan ‘casten’ heeft wat dat ‘in control-zijn’ betreft juist vaak een averechts effect. 

(Herman) Ik denk dat dit betekent dat je als Minister van Landbouw en Milieu bij wijze van spreken meer in gesprek bent met boeren(organisaties) en milieugroeperingen dan met je ambtenaren. Maar vooral dat je in die gesprekken ook geïnteresseerd bent in de consequenties van hun visie op het beleid en daar oprecht rekening mee wil houden.

(Thijs) Klopt. Maar ook daar valt volgens ons nog wel wat meer over te zeggen. Ons punt is namelijk dat gesprekken interactiedynamieken betreffen die ‘complexe’ kenmerken hebben. Dit maakt dat er zich in gesprekken dingen kunnen ontwikkelen die niemand van tevoren had bedacht, gepland of voor mogelijk had gehouden. ‘Geïnteresseerd zijn in de consequenties van jouw beleid’ suggereert dat er ‘objectieve’ consequenties zouden zijn, die iedereen op dezelfde manier ziet en ervaart. De clou is juist dat het gesprek niet alleen over die consequenties gaat, maar dat er ook daar een dynamiek van selecteren en waarderen aan de orde is. Wil jouw gesprekspartner het überhaupt wel over die consequenties hebben? En zo ja, welke betekenissen (emoties, reacties en acties) roept dat op; zowel bij die gesprekspartners als bij jouzelf?

Wie weet ontstaan er tijdens het gesprek bij jouzelf hele nieuwe betekenissen over datgene dat je van oorsprong belangrijk vond.

Het wij-gaan-hen-veranderen-perspectief zegt: ‘als ik nou maar voldoende interesse toon in hun visies, dan gaan ze op den duur wel mee’. Het wij-veranderen-perspectief maakt duidelijk dat gesprekken kunnen leiden tot hele nieuwe betekenisgevingen, doelen, afspraken en vervolgactiviteiten van allebetrokkenen; ook van jouzelf. Precies daar ligt ook onze hoop voor positieve ontwikkelingen in het klimaatdebat. 

(Herman) Zou de overheid zich misschien ook wat terughoudender moeten opstellen?

(Thijs) Het sociale complexiteitsdenken vat verandering op als een polycentrische dynamiek waarbij er nieuwe gedragspatronen ontstaan door en in al de lokale interacties van iedereen. Zoals ik al zei, stikt het in het klimaatveld van de verhalen, opinies, opvattingen, onderzoeken en interpretaties ervan en ga zo maar door. In het verlengde daarvan is het klimaatveld bezaaid met een enorme hoeveelheid gremia, organisaties, instanties, clubs en bewegingen. Er zitten dus veel meer partijen aan het stuur te trekken dan alleen de overheid en de formele bestuurders en bestuursorganen. Bovendien is ‘de overheid’ ook geen monoliet die als een soort coherente eenheid acties onderneemt, wetten en regels uitvaardigt, subsidies verstrekt et cetera. De overheid bestaat zelf ook weer uit een groot aantal verschillende organisaties, clubs, lagen, instanties en noem allemaal maar op. Ondanks het feit dat hetgeen overheden (en formele bestuurders) zeggen een wat grotere kans heeft om in lokale interacties geselecteerd te worden, wil het niet zeggen dat ‘de overheid’ als geheel meer invloed heeft dan al de andere partijen. Nog steeds ga je, als je er zo tegen aankijkt uit van het wij-gaan-hen-veranderen perspectief: hoe kan ik als individuele partij door de juiste dingen te doen andere partijen naar mijn hand zetten?

Er is volgens ons  – om een populaire term te gebruiken – geen ‘eindbaas’ die al dit geharrewar kan overzien en wiens directieven een-op-een door iedereen worden overgenomen, leidend tot uniforme grootschalige gedragspatroonveranderingen.

Wat er volgens ons is, is juist dat er sprake is van een grote hoeveelheid actoren (‘entiteiten’) die allemaal op hun eigen manier bezig zijn met het proberen invloed te krijgen op andere actoren; zònder dat een van de actoren dus de ultieme soevereine macht in handen heeft om anderen te laten doen wat zij nodig acht. 

Als je uitgaat van zo’n beeld (heel veel actoren die allemaal invloed aan het uitoefenen zijn op andere actoren) dan levert het complexiteitsperspectief naar ons idee juist veel accuratere inzichten op over grootschalige gedragspatroonverandering, dan het sturingsdenken dat ten grondslag ligt aan het wij-gaan-hen-veranderen-perspectief. 

Op het moment dat er wetgeving nodig is, is de overheid uiteraard aan zet. Maar of dat tot grootschalige gedragspatroonverandering zal leiden is zeker niet gegarandeerd. Andersom kan het ontstaan van patroonveranderingen juist ook plaatsvinden zonder dat de overheid daar een leidende rol in speelt. In dit verband meen ik juist tal van nieuwe (grootschalige) patronen in het bedrijfsleven te ontwaren. Waarbij er steeds meer gesprekken worden gevoerd, waarbij winst en omzet niet meer de centrale legitieme thema’s vormen en er andere thema’s ‘legitiemer’ worden (zoals: hoe moreel verantwoord zijn we als organisatie bezig als we gif in de rivier lozen?’). 

(Herman) Ik zit nog met een andere vraag. Jullie hebben het over ‘betekeniswolken’. Deze bevatten, zo schrijven jullie, bepaalde visies, idealen, waarden, normen en gedragsintenties die grote groepen mensen met elkaar delen en in hun onderlinge interacties herhalen. Zeker als die wolken wat langer bestaan, ervaren diegene die onderdeel van die wolken uitmaken die visies en idealen (et cetera) als volstrekt waar, logisch en normaal. Jullie zeggen dan hierbij een pluralistisch perspectief te hanteren. 

Mijn vraag is nu betekent de keuze voor een pluralistisch perspectief op de ontwikkelingen in en van het klimaatveld dat alle uitspraken over hoe de wereld in elkaar zit die je in betekeniswolken over het klimaat aantreft, dezelfde mate van geldigheid hebben?

(Thijs) Nee. In het boek nemen we expliciet een bepaalde positie in. Je zou ook kunnen zeggen: we geven aan dat wij tot een bepaalde betekeniswolk behoren die wij als ‘geldiger’ ervaren dan veel van de andere betekeniswolken over de thematiek van het klimaat. Daarbij vatten we de klimaatverandering op als een reëel probleem, waarbij we aangeven dat er in het wetenschappelijke onderzoek daarvoor meer dan genoeg aanwijzingen zijn. Maar dit is niet de kern van ons betoog.

De term ‘pluralistisch’ ontlenen we aan het boek ‘The crooked timber of humanity’ van de Britse politicoloog Isaiah Berlin.

Berlin’s ‘pluralisme’ gaat ervan uit dat er voorafgaande aan al de interactiedynamieken in de maatschappij géén a priori, geprivilegieerde of formele patronen aanwezig zijn die vooraf bepalen hoe de interacties zouden moeten verlopen en welke patronen er zouden moeten ontstaan.

Patronen ontstaan pas in de (lokale, dagelijkse) interacties van en tussen al de entiteiten. Regels, waarden, wetten, instituties vormen zodoende geen formatieve inputs voor de interacties tussen alle entiteiten, maar zijn volgens ons juist het emergente resultáat daarvan. 

Dat de wetenschap en bijvoorbeeld ook de mensenrechten in het Westen belangrijke en dominante instituties zijn betwijfelen we niet. Tegelijkertijd zijn het instituties, waarvoor net als andere instituties geldt dat zij ‘are talked into existence’. Kort door de bocht geformuleerd worden dergelijke instituties (door veel mensen) als waar en geldig ervaren; niet omdat ze per sé ‘objectief’ aantoonbaar en bewijsbaar zijn, maar omdat veel mensen het er in hun eigen conversaties op die manier over hebben.

Het pluralistische uitgangspunt maakt bovendien de weg vrij om te laten zien dat er naast de gebruikelijke betekenisgevingen over de klimaatproblematiek ook andere betekenisgevingen bestaan, die de wetenschappelijke inzichten soms gewoon naar de prullenbak verwijzen. Aangezien ook dit soort betekenisgevingen door grote groepen mensen in hun onderlinge gesprekken worden herhaald, ervaren de betrokkenen deze visies en standpunten ook als waar en geldig. ‘Objectief’ gezien kan dit niet; het wetenschappelijke onderzoek toont overduidelijk aan dat het verkeerd aan het gaan is met onze planeet. 

Maar de ervaren realiteit (withness-perspectief, zie pp. 86 – 87) zal voor veel mensen een heel andere zijn. Denk in dit verband ook maar eens aan de hardcore Trump-aanhangers, die er totaal van overtuigd zijn dat het klimaatgedoe een truc van de Democraten (of reptielen) is om hen de ‘American way of life’ af te pakken. 

(Herman) In het verlengde hiervan is de  klimaat’discussie’ inmiddels steeds meer een gepolariseerd debat aan het worden, waarbij partijen zich opstellen als: ‘I am right, and you are an idiot’. Het boek ‘Wat Nu!? is wat mij betreft een spiegel voor alle deelnemers aan de klimaatdiscussie en geeft deze talloze aanwijzingen om die discussie op een hoger plan te brengen en zo meer effectief handelen mogelijk te maken. 

In deze discussie wijs ik persoonlijk twee posities af. In de eerste plaats de categorische ontkenning van de rol die ‘de mensheid’ in de opwarming van de aarde. In de tweede plaats ook het uitspreken van toekomstverwachtingen die niet door de bestaande kennis worden gerechtvaardigd. Deze leiden alleen maar tot angst, onzekerheid en ontkenning.  

Met verstokte ‘klimaatontkenners’ discussiëren heeft niet zo veel zin. Ik vrees dat ‘het Aardse’ (zie Thijs’ en Rob’s boek, p. 65) uiteindelijk het laatste woord heeft.

Klimaatontkenners zullen het steeds moeilijker krijgen om hun standpunt vol te houden naarmate de hitte, de bosbranden, de overstromingen en het watertekort ook in onze omgeving voelbaarder worden. 

Er zijn echter zo veel ànderen om in lokale conversaties en acties samen te zoeken naar manieren om de opwarming van de aarde te helpen matigen. Wil je voelsprieten ontwikkelen voor de machtsdynamieken en processen in jouw eigen interacties met hen, dan biedt Thijs’en Rob’s boek een schatkist aan inzichten, concepten en praktische voorbeelden. 

De klimaatdiscussie verzandt.  Wat Nu!? 

Op 9 juni verschijnt het nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels over de stagnatie van de strijd tegen de klimaatverandering. Lees hier mijn bespreking van dit boek

Wat Nu!? is de naam van een boek over grootschalige verandering van gedragspatronen met een focus op de klimaatproblematiek. De auteurs zijn Thijs Homan, emeritus hoogleraar organisatieverandering aan de Open Universiteit en Rob Wetzels, voormalig kerndocent duurzaamheid aan Nyenrode Business Universiteit. Het boek is vanaf 9 juni in de boekwinkel verkrijgbaar.

Het was een voorrecht en genoegen om als eerste lezer kennis te hebben mogen maken met de inhoud van dit boek. Het boeit direct en dat neemt tijdens het lezen alleen maar toe.

Het boek gaat over maatschappelijk uiterst relevante onderwerpen. In de eerste plaats de crisissen waarmee we worden geconfronteerd waaronder de klimaatproblematiek, die in het boek als casuïstiek wordt behandeld. In de tweede plaats grootschalige gedragsverandering die nodig is om aan dergelijke crisissen het hoofd te bieden en die vooralsnog maar mondjesmaat tot stand komt.

In het eerste deel van het boek stellen de auteurs het gangbare perspectief op veranderen, waarbij de veranderaar zich buiten het te veranderende veld plaatst (‘wij gaan hen veranderen’)  tegenover – deels naast – een alternatieve benadering (‘wij veranderen’). Daarbij kiezen ze geen toeschouwersperspectief (‘aboutness’) maar gaan ze uit van een ‘withness‘-perspectief: Wat maak je zélf mee als je met anderen interacteert en probeert verandering te weeg te brengen? Wat doe je precies?

‘Wij gaan hen veranderen’ 

Het gaat niet goed met de strijd tegen de klimaatverandering.  Maatregelen komen maar langzaam van de grond en roepen vaak hevig verzet op. Thijs Homan is maar al te bekend met deze processen. Veel opgelegde en uitgestippelde veranderprocessen in bedrijven en andere organisaties leveren niet het gewenste effect op. Medewerkers verzetten zich er vaak tegen en kennen talloze manieren om aan de gevolgen ervan te ontsnappen. 

De auteurs ziet veel parallellen met het ‘klimaatveld’.  Ook hier roept een breed scala aan organisaties, variërend van overheid, politieke partijen en milieuorganisaties, burgers op hun gedrag te veranderen. Dit boek toont aan dat de gangbare strategieën van grootschalige gedragsverandering een groot risico lopen te mislukken omdat ze voorbij gaan aan de essentie van dit soort veranderprocessen.  

In het gangbare sturingsmechanisme van veranderprocessen is sprake van een onderscheid tussen degenen die klimaatambities, -doelen, -akkoorden en -plannen opstellen en diegenen die als gevolg van deze plannen hun gedrag moeten veranderen. Dit ‘wij-gaan-hen-veranderen’-perspectief gaat ervan uit dat de beoogde grootschalige gedragsverandering het resultaat is van de juiste implementatiemethoden en transitiestrategieën door degenen die de verandering willen bewerkstelligen.

Geen enkele inwoner in een vrij land is echter bereid te veranderen, alleen omdat de bestuurders dat willen. 

‘Wij veranderen’

De auteurs geven de lezer daarom een aanvullend perspectief met het bijbehorende vocabulaire mee om in verandertrajecten te stappen die mogelijk wel effectief zijn.

Tegenover het ‘wij-gaan-hen-veranderen’-perspectief plaatsen Thijs Homan en Rob Wetzels het ‘wij-veranderen’-perspectief dat zij ontlenen aan het sociale complexiteitsdenken.  

Menselijk gedrag en de betekenis die dat voor de betrokkenen heeft, verandert alleen onder invloed van directe interactie-ervaringen met andere mensen, voornamelijk in de directe omgeving: Klimaatproblemen ‘are talked into existence’. Mensen zijn betrokken bij talrijke interacties en daarbij ontstaan gemeenschappelijke denkbeelden,  ‘betekeniswolken’ in de terminologie van Homan en Wetzels. Belangrijk vanuit een veranderingsperspectief is dat de manier waarop mensen over ‘het klimaat’ denken niet in beton is gegoten. Hoe het precies zit, weten ze soms niet en ook over de consequenties bestaan twijfels.  Op deze punten zijn ze gevoelig voor meningen van anderen: ‘The cracks where the light gets in’.

Hoe interacties tussen mensen in uiteenlopende groepsverbanden, variërend van huiskamergesprekken tot vergaderingen in directies van internationale ondernemingen, verlopen is de kern van deel 2 van het boek van Homan en Wetzels. De lezer maakt uitvoerig kennis met de talloze dynamieken die bij concrete interactieprocessen aan de orde zijn als er sprake is van gedragsverandering. Daarbij tonen ze aan dat het juist onze eigen concrete dagelijkse interacties zijn (inclusief alle gedachten en emoties die we daarbij zelf ervaren) die uiteindelijk de basis vormen voor grootschalige veranderingen met een wereldwijze strekking: ‘Real and lasting change is not imposed. It emerges’.

Machtsverschillen

In concrete interactiedynamieken tussen gesprekspartners ontstaan machtsverschillen, die op hun beurt een stempel drukken op de manier waarop men met elkaar verder praat; welke thema’s wel aan de orde kunnen komen en welke onderwerpen, visies en standpunten juist niet meer geaccepteerd worden. Hand in hand gaande met het ontstaan van machtsverschillen tekenen zich ook rollen en posities af en in het verlengde daarvan lokale sociale identiteiten: ‘wie ben ik hier in dit gesprek?’, ‘wat kan ik hier wel en wat kan ik hier niet maken?’. Precies dit zijn de gedragspatronen waar Homan en Wetzels het over hebben. Waarbij ze glashelder maken dat gedragspatroonverandering niet iets abstracts is, maar een-op-een te maken heeft met het veranderen van lokale machtsverhoudingen. Dergelijke machtsverhoudingen veranderen niet omdat een buitenstaander die managet of een interventie doet. Maar ze ontstaan als sommige gespreksdeelnemers spontaan of heel bewust andere dingen doen en zeggen, dan tot dan toe gewenst en gebruikelijk. Het hangt daarbij vervolgens van de reacties van de andere gespreksgenoten af welke betekenis deze andere activiteiten of uitspraken krijgen. Als anderen positief reageren ontwikkelt zich een ruimte voor het nieuwe idee of het nieuwe gedrag, wat zich dan verder kan gaan ontwikkelen. Eenmaal enthousiast geworden over de gedragsverandering zal men hierover met anderen in gesprek gaan. Ook in die gesprekken zijn precies dezelfde dynamieken aan de orde.

Als het nieuwe idee of gedrag ook daar postvat, zullen die ideeën en gedragingen op den duur in steeds meer gesprekken herhaald gaan worden, er toe leidend dat er zich in al die gesprekken bepaalde convergente gezichtspunten en gedragspatronen ontstaan.  

Ontwikkeling van patronen

Wereldwijd vinden miljarden ‘conversaties’ plaats, die uiteindelijk allemaal een lokaal karakter hebben waarbij concrete mensen met concrete anderen in gesprek zijn. Er is sprake van verandering van grootschalige gedragspatronen als er zich in al die gesprekken bepaalde nieuwe visies en betekenisgevingen aftekenen, die in steeds meer gesprekken herhaald gaan worden en (onder meer ondersteund door de sociale media) zo op den duur de hele wereld over kunnen gaan. De auteurs spreken in dit verband over ‘betekenisreizen’. Onderzoekers in de VS stelden vast dat in de VS in het denken over ‘klimaat’ zes grootschalige patronen zijn te herkennen (zie afbeelding). Deze patronen zijn door de jaren betrekkelijk stabiel en vanwege het ‘grensoverschrijdende’ karakter van een aantal ‘lokale groepen’, denk aan families, wetenschappers met internationale contacten, zakenrelaties, zullen deze patronen met de nodige nuances een wereldwijd karakter hebben. 

Aan de ontwikkeling van deze patronen is geen enkele vorm van regie voorafgegaan. Het gaat om ‘emergerende’ denkbeelden die ontstaan in lokale conversaties die zich wereldwijd uitkristalliseren. 

Overigens betekent dit niet dat mensen die hetzelfde ‘label’ opgeplakt krijgen ook allemaal precies hetzelfde denken en doen, daarvoor zijn de benamingen te abstract. Anderzijds hebben diezelfde grootschalige patronen wel degelijk effect op het dagelijkse gedrag omdat ze houvast geven, men zich ermee identificeert en ze een sociale status geven. In dit verband wijzen Homan en Wetzels erop dat er altijd sprake is van meerdere patronen die naast elkaar aanwezig zijn. Een kenmerkende tendens hierbij is dat men vanuit een toeschouwersperspectief andere patronen labels op gaat plakken vergelijkbaar met de ‘wappies’ uit het coronatijdperk.  Vanuit een withnin-optiek begrepen kan dat opgeplakt krijgen van een label pijnlijk worden ervaren. Het kan ertoe dat men het label als een soort geuzennaam gaat gebruiken, waarbij zich tussen de eigen groep en andere groepen polariserende interactiedynamieken  ontwikkelen. 

Betekenisvolken’ met betrekking tot klimaat (Homan en Wetzels, p. 228)

Gebruik en misbruik van wetenschappelijke argumenten

Het heeft geen pas om ‘anders-gelabelde’ personen categorisch als ‘idioten’ te betitelen. In lokale conversatie kan blijken dat achter zo’n ‘label’ een betekeniswolk schuil gaat die ook voor een andere groep, bijvoorbeeld de ‘gealarmeerden’ waardevolle inzichten bevat, bijvoorbeeld over de geldigheid van de redenering achter het klimaatbeleid.

Veel voorgestelde maatregelen in het kader van klimaatbeleid verwijzen naar wetenschappelijke inzichten. Dat is maar deels terecht.

Aan de ene kant zijn er onmiskenbare verschijnselen zoals de enorme concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer en de stijging van het zeeniveau en de temperatuurstijging op aarde.  Maar tussen deze waarnemingen en het klimaatbeleid – bijvoorbeeld boeren uitkopen om de stikstofneerslag nabij natuurgebieden uitstoot te verminderen – ligt een keten van complexe oorzaak-gevolg relaties met een wisselende mate van waarschijnlijkheid, die tot verschillende conclusies kan leiden.  

Ook de IPCC-rapporten, geschreven door de beste klimaatwetenschappers van de wereld, zijn gesteld in termen van grote en mindere waarschijnlijkheid van de effecten van de toekomstige opwarming van de aarde en het effect van de maatregelen die we nu nemen. Gewone burgers die doorgaans over een beperkt deel van de informatie beschikken en de gevolgen van de klimaatverandering nauwelijks ervaren maken hun eigen afwegingen, zeker als het beleid hun belangen rechtstreeks schaadt. Het zijn daarbij juist de betekeniswolken en grotere betekenispatronen waar men zelf onderdeel van uitmaakt en de emoties die men daarbij ervaart, die primair van invloed zullen zijn op de concrete reacties die men op de IPCC-rapporten en al de publicaties daarover zal geven. 

Een open discussie

Het mensenvolk wekt niet de indruk voortvarend bezig te zijn om zijn gedrag aan te passen aan wat in het gangbare klimaatdiscours noodzakelijk wordt geacht. Dit ondanks het feit dat veel partijen het daartoe in uiteenlopende bewoordingen oproept. Het lijkt er echter op dat deze oproepen vooral tot tegenreacties leiden en de klimaat’discussie’ polariseert. 

Het lezen van het tweede deel van het boek van Homan en Wetzels levert talrijke momenten van bewustwording op over de manier dat waarop wij ons in uiteenlopende conversaties ‘gedragen’ op een manier die niet bijdraagt aan zoals de auteurs dat noemen vruchtbare ‘ideeënsex’. 

Het relatief korte deel 3 van het boek bevat denkbeelden over de manier waarop de ‘klimaatdiscussie’ effectiever zou kunnen verlopen.  Maar iedereen die het tweede deel ‘met rode oortjes’ heeft gelezen, heeft dat dan al in de gaten.  

Een centraal begrip in deel drie is ‘reactorschap’, gebaseerd op ons vermogen tot inleving in de denkwereld van een ander en daaraan elementen uit onze eigen betekeniswolk te koppelen. Dit kan leiden tot een gezamenlijk onderzoek naar ieders vooronderstellingen en beelden van de klimaatwerkelijkheid en van elkaar. Maar ook tot het tastend aanvoelen van en inspelen op wat er in de context conversationeel mogelijk is.

Het boek verwijst naar een speciaal voor dit doel ontwikkeld online ‘tool’ dat daarvoor voelsprieten aanreikt en inspiratie bevat voor daaropvolgend reactorschap.

Met name ook degenen die zichzelf als ‘trekkers’ in de klimaatdiscussie beschouwen of door anderen dat predicaat opgeplakt hebben gekregen, kunnen veel leren van dit boek. Een minister die een ‘betekenisreis’ wil maken met zijn of haar ‘tegenstanders’ maakt de meeste kans begrepen te worden en anderen beter te begrijpen. Deze minister schuift dan – al is het maar een beetje – op van ‘wij-gaan-hen-veranderen’ naar ‘wij-veranderen’.