4. Informatieve plinten

De vierde aflevering in de reeks over omgevingskwaliteit gaat over de esthetische en informatieve waarde van de ‘plint’, zeg maar de begane grond. Je kunt tweemaal per week,  op maandag en donderdag, een nieuw artikel lezen.

De visuele kwaliteit, vormgeving en aankleding van de plint, de ‘begane grond’ van een pand, levert een wezenlijke bijdrage aan de kwaliteit van het straatbeeld en ook het (commerciële) succes van de activiteiten die zich achter de voorgevel afspelen. Dit geldt bijvoorbeeld ook als door de ramen de activiteiten van een daar gevestigde werkplaats te zien zijn. Blinde muren doen bezoekers hun pas versnellen, tenzij deze muur van aantrekkelijke kunst is voorzien. Leegstand is eveneens funest.

Plinten brengen de aard van activiteiten binnenshuis tot uitdrukking

Een plint laat zien wat er in een pand of gebouw te doen of te koop is en heeft daarmee een belangrijke uitstalfunctie (foto links onder). Zowel modezaken als leveranciers van lekkernijen kunnen hierover meepraten. Er is niets op tegen om de plint op straat enigszins te laten uitdijen – denk aan de prachtige uitstallingen van verse groenten – zo lang er daarnaast een voldoende brede barrièrevrije looproute blijft.

Van groot belang is dat de totale lengte van straten die drukte moeten genereren en verwerken niet te groot is. Zo blijft leegstand beperkt. Dat kan betekenen dat goed lopende winkels in straten waar de loop uit is zo snel mogelijk moeten verhuizen. De achtergelaten ruimte moet dan ook snel van karakter veranderen, bijvoorbeeld door een woon-, kantoor of werkplaatsfunctie te krijgen. Een verloederde straat is lastig opnieuw aantrekkelijk te maken.

Plinten van niet-commerciële ruimten

De noodzaak van een aantrekkelijke plint geldt ook in het geval van niet-commerciële ruimten.  Juist dan moet de plint helpen de laagdrempeligheid te verhogen. Het kan daarbij gaan om (wijk)informatiecentra, bibliotheken, ruimten waar muziekgroepjes repeteren en publiek welkom is. Ook co-housing en co-working centra kunnen een aantal activiteiten in de semipublieke print concentreren. Als een pand een aantal appartement herbergt, zou je door het glas een aantrekkelijk portaal moeten zien, met trap en lift en een zitje. 

Woonplinten

Ook woonhuizen in de meer centrale delen van de stad kunnen een aantrekkelijke plint hebben. Dat gebeurt in de praktijk door het plaatsen van planten en het maken van een zitje op de stoep. De zogenaamde Delftse plinten voorzien hierin. Dit zijn smalle extra, soms nog wat verhoogde stoepen waar behalve planten ook een bankje kan staan of desnoods fietsen geparkeerd kunnen worden (afbeelding middenonder). Het ergste is als de plint van een woonhuis vooral de garagepoort is. In de woonomgeving zijn veel meer oplossingen mogelijk, daarover later.

De esthetiek van de plint

In veel vooroorlogse winkelstraten is de plint ontworpen als een integraal onderdeel van het pand. In de jaren ’60 en ’70 hebben veel winkeliers hun zaken gemoderniseerd en hele pui gesloopt. De muren van de bovenverdieping, soms van enkele panden tegelijk, kwamen te rusten op een zware stalen balk en de plint werd overwegend van glas (afbeelding links boven). Vaak ontbreekt zelf een deur naar de bovenverdiepingen, waardoor de woonfunctie daarvan onmogelijk werd gemaakt. In eerste instantie hebben deze modernistische puien de ‘uitstal’functie van de benedenverdieping vergroot. Het effect voor het straatbeeld is echter negatief gebleken. In Heerlen is kunstenaar en ‘would be’ stedenbouwkundige Michel Huisman (de men achter het Maankwartier) druk doende om samen met vrijwilligers en met steun van de gemeente oude puien te herstellen (beide afbeeldingen rechtsboven). Ook in Amsterdam vinden zulke hersteloperaties plaats (foto rechtsonder)

De mogelijkheden zijn eindeloos, zoals blijkt uit het boek Street-Level Architecture, The Past, Present and Future of Interactive Frontages van Conrad Kicker en Hans Karssenberg en het Handboek Superplinten, in opdracht van de gemeente Amsterdam.

Plintbeleid

In 2020 is er in de wijk Strijp-S in Eindhoven een plintbeleid geïntroduceerd vanuit een economisch-maatschappelijke achtergrond. Voor 80% geldt dat eigenaren zich aan een aantal uitgangspunten conformeren.  Voor de overige 20% geldt dat er ruimte wordt gemaakt voor starters, pioniers en ‘placemakers’. Dit lijkt op Culturehouse in Boston, waar een groep actief is om (leegstaande) plinten al dan niet tijdelijk in te richten voor sociale activiteiten. Hierbij is een voortdurende afstemming met de doelgroep van belang. In Den Haag zijn inmiddels in 100 voormalige binnenstadwinkels getransformeerd tot werkplekken voor jonge en creatieve bedrijven. Differentiëren van huurprijzen is ook een onderdeel van plintbeleid.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

3. Aantrekkelijk straatbeeld

De derde aflevering in de reeks over omgevingskwaliteit gaat over de balans tussen de samenhang tussen en de variatie van de afzonderlijke huizen of gebouwen. Op maandag en donderdag lees je elke week een nieuw artikel.

Straten en pleinen bevallen het best als er samenhang is tussen een aantal elementen, zoals de blokhoogte, het aantal verdiepingen, het type huizen, de rooilijn en de kleur. Als enkele elementen samenhangen, kunnen andere voor de eveneens broodnodige variatie zorgen. Uniformiteit alleen, leidt ertoe dat mensen een straat mijden.

Samenhang en variatie moeten in balans zijn

Variatie zorgt voor levendigheid en zal de tijd die bezoekers in de straat verblijven verlengen. Vrijwel overal ter wereld wordt dit principe toegepast. Muren worden toegerust met bogen, pilaren, veranda’s, portieken, schuine daken, vensterbanken, luifels, balustrades, kroonlijsten, dakkapellen, lineaire en verticale elementen, zie de afbeelding midden onder van een gebouw langs een van de avenues van Parijs. Tegelijkertijd komen de attributen van afzonderlijke gebouwen die voor afwisseling zorgen het meest tot hun recht tegen een samenhangende achtergrond. Ook dat blijkt nergens beter dan langs de Parijse avenues, waar de gebouwen volgens dezelfde principes zijn gebouwd en de gevelindeling vrijwel overal anders is. Ook het straatbeeld van plaatsjes in Sicilië (rechtsboven) en in de Elzas (rechtsonder) ontleent zijn aantrekkelijkheid aan de combinatie van samenhang en variatie.

Kleurgebruik

Een mooi voorbeeld zijn de gekleurde huizen in de Canadese nederzetting Lunenburg die in de 18de eeuw door Duitse houtbewerkers werd gesticht, tegenwoordig Unesco werelderfgoed (middenboven). De aard van de constructie en het type huizen bepaalt de samenhang; de kleur zorgt voor de variatie. 

Geleding

Een niet al te groot maas van gelijkwaardige straten draagt bij aan de spreiding van de bezoekers, wat ook het rendement van winkels en horeca versterkt. Zo’n maas, dat niet per se rechthoekig hoeft te zijn, vergemakkelijkt de oriëntatie. Een rechthoekig stratenpatroon gaat ten koste van het verrassingselement en doet afbreuk aan het gevoel dat er iets te ontdekken valt. Pleintjes zullen vaak te vinden zijn op kruispunten van straten.

Landmarks

Vergezichten ondersteunen de doorgrondelijkheid van de structuur van de publieke ruimte.  Dit wordt nog versterkt door kruispunten te voorzien van landmarks, zoals beelden, fonteinen of opvallende bouwwerken (foto rechtsboven). Als deze van veraf zichtbaar zijn helpen ze bij de vorming van een mental map door de bezoekers. Hier en daar bevestigen van plattegronden tegen een muur help daarbij en is veel beter dan ‘verrommelende’ wegwijzers. Hoe minder palen er in de grond staan, hoe beter.

Grachten en kanalen

Ook kanalen en grachten zijn structuurbepalende elementen. Waterwegen zorgen ook voor herstel van de menselijke maat in brede straten. Hun aanwezigheid is niet beperkt tot oude steden.  Ook in nieuwe stadsdelen accentueren ze de eenheid en zijn tegelijkertijd een elementen van variaties als gevolg van de vele bootjes die zich spoedig zullen aandienen. De afbeeldingen links zijn tonen een centrumstraat in Zaandam en een ‘waterweg’ in de Amsterdamse houthavens. Het gebruik van de randen van waterwegen als parkeerruimte is overigens te betreuren.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

2. Menselijke maat

Voor je ligt een nieuwe aflevering van een reeks van 25 posts over evenzoveel facetten van leefomgevingskwaliteit. Afleveringen uit deze reeks kun je elke week op maandag en donderdag lezen. 

Veel mensen voelen zich op een te groot plein verloren. De tweede aflevering van deze reeks over leefomgevingskwaliteit gaat over de rol van de maatvoering. Vooral de verhouding tussen breedte en hoogte van straten en pleinen.

Menselijke maat betekent dat bewoners of bezoekers zich niet overweldigd voelen door de omgeving. Een stedenbouwkundige moet vermijden dat bewoners en bezoekers denken dat het om andere zaken draait, zoals de commercie, het verkeer of de gebouwen zelf, wat helaas vaak wel zo is. Bouwsels van ‘stararchitecten’ kunnen publiekstrekkers zijn, maar leiden meestal ook tot een buitenproportionele invulling van de ruimte. Steden verdragen daarom maar een beperkt aantal van dit soort gebouwen. Alexander Herrebout (OTO Landscape) vindt dat er sprake is van menselijke maat als je aan ruimte voelt dat er aandacht is voor jou als mens. Dat zal voor velen eerder een historisch gebouw (kerk, stadhuis, waaggebouw) zijn dan een modernistisch bouwwerk.

Compactheid (‘enclosure’)

Compacte straten en pleinen geven een gevoel van geborgenheid. Ze werken in de hand dat mensen er blijven ‘hangen’, waardoor de kans op niet-voorziene ontmoetingen toeneemt. Sjoerd Soeters ziet pleinen vooral als een verwijding in het stratenpatroon en ze zijn daarom bij voorkeur niet groter dan 24 bij 40 meter. Een ronde of ovale vorm versterkt het gevoel van geborgenheid. Als ook de hoogte van de omliggende bebouwing hierbij aansluit kan er contact zijn tussen omwonenden en mensen op straat. Goede voorbeelden zijn het door hem ontworpen plein in winkelcentrum de Oostpoort in Amsterdam maar ook een plein in ‘The Point’, een nieuw winkelcentrum in Utah (VS), resp. linksonder en middenonder. Een klassiek voorbeeld is het Piazza der Campo in Siena. 

Is een straat te breed of een plein te groot, dan helpen bomen, bijvoorbeeld een dubbele rij rondom. Dit is ook een bron van verkoeling.

Hoe zeer bomen bijdragen aan het gevoel van geborgenheid komt tot uitdrukking door de afbeeldingen linksboven (Herring Cove Road, Halifax, Canada) en rechtsboven (Cours Mirabeau, Aix-en-Provence) te vergelijken. Een te breed plein of te ruime straat kan verder visueel worden ingekrompen door de aanleg van terrassen, de plaatsing van een paviljoen of de aanleg van waterpartijen, zoals op het Brusselplein, Leidsche Rijn (Utrecht). Soms ook door bestemmingsverkeer en openbaar vervoer toe te laten.

Een te smalle straat kan gevoelsmatig worden verbreed door stoep en een rijbaan uit te voeren in dezelfde tinten eventueel gescheiden door een smalle band op dezelfde hoogte als het straatoppervlak, zoals op de afbeelding van de Sluisbuurt in Amsterdam (middenboven).  

Bouwhoogte camoufleren

Ook als er hoger wordt gebouwd, kan de menselijke maat worden gerespecteerd door het plein of de straat te beplanten met hoog opgroeiende bomen en vooral door hogere bebouwing vanaf de plint een eind terug te leggen. Ook dat is te zien op de afbeelding van de Sluisbuurt (middenboven).

Dichtheid

Compactheid veronderstelt een zekere dichtheid. Naarmate de bebouwing dichter is, dienen zich scherpere keuzen aan. In een compact centrum ligt dan de nadruk op de verblijffunctie voor voetgangers. Voor verkeer is dan geen plaats, bij uitzondering alleen voor de tram.  Wel dienen deze ruimten te allen tijde toegankelijk te zijn voor hulpdiensten, maar afvalverwijdering, bevoorrading en parkeren moeten anders worden opgelost, bijvoorbeeld op de binnenruimte van blokken of door stringente tijdsloten in te voeren.

In elke stad is ook ruimte nodig voor evenementen zoals concerten en kermissen. Bereikbaarheid is dan belangrijker dan dat de locaties een centrale ligging hebben.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

1. Levendige straten en pleinen

Het zijn bezoekers die voor levendige straten en pleinen zorgen. In deze post tref je een aantal maatregelen aan om te zorgen dat die mensen komen. Dit is de eerste aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit

Voor je ligt de eerste aflevering van een reeks van 25 posts over evenzoveel facetten van leefomgevingskwaliteit. Deze kun je tweemaal per week lezen.

De openbare ruimte is als een toneel. De Nederlandse architect en stedenbouwkundige Sjoerd Soeters, bekend van onder andere de Amsterdamse Houthavens,  mocht dit graag zeggen. Hiermee doelde hij erop dat het de bewoners en bezoekers van steden zijn die zorgen voor de levendigheid, maar dat straten en pleinen er dan wel voor moeten zorgen dat ze er komen Op de Rue Sainte-Catherine te Bordeaux (foto rechtsboven) is dat kennelijk goed gelukt.

Winkelvoorzieningen en horeca

Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de winkelvoorzieningen, ook voor ‘funshoppers’, nog steeds het belangrijkste motief is om centrale delen van de stad te bezoeken. Op de tweede plaats komt een gevarieerd aanbod aan horeca (foto linksonder). Een welkome aanvulling vormen ruimtes met een niet-commerciële bestemming, zoals musea, laagdrempelige galerieën, kunstuitleen, voorlichtingscentra van gemeenten of bedrijven.

Stoepen

Stoepen zijn meestal veel te smal, vanwege de vermeende noodzaak om ruimte te bieden aan het gemotoriseerde verkeer. Een stoep in centrale delen van de stad moet minstens 6 meter zijn, zoals bijvoorbeeld die van Fillmore Street, San Francisco (foto linksboven) Er is dan voldoende plaats voor gevelbegroeiing, onbelemmerde doorgang voor passanten en tafeltjes of stoeltjes, billboards en straatverkopers, die een welkome bijdrage aan de levendigheid van de straat leveren. 

Gelegenheid om uit te rusten

Plekken die bewoners en bezoekers uitnodigen om te blijven ‘hangen’ verhogen de aantrekkelijkheid van het gebied en de kans op onvoorziene ontmoetingen (‘collision spaces’). Dat kunnen terrassen zijn, maar zeker ook niet-commerciële plekken zoals beboomde pleintjes met banken, spellen, straatmuzikanten (akoestisch) en een ijskar. Een van de meest bekende voorbeelden zijn de Spaanse trappen in Rome. Dergelijke ruimten ontstaan doorgaans ‘vanzelf’,  maar ze kunnen ook als zodanig worden ontworpen, zoals de getoonde pleintjes in Barcelona en Shanghai (foto’s midden- en rechtsonder), maar het is dan geenszins zeker dat ze ook als zodanig worden gebruikt. 

Verkeerslawaai beperken

In de meer centraal gelegen delen van een stad draagt ‘ruis’ bij aan de beleving, maar verkeerslawaai is een bron van overlast en verjaagt bezoekers. Doorgaand verkeer valt niet te rijmen met alle andere (binnen)stedelijke functies;  bestemmingsverkeer moet worden verminderd, gekanaliseerd en de snelheid daarvan dient beperkt te blijven. Maar ook het geluid bij evenementen moet ten behoeve van bezoekers, omwonenden en passanten een aanvaardbaar niveau te hebben, in de wetenschap dat deze veel mensen aantrekken, maar ook veel mensen kunnen afstoten.

Plekken met verschillend karakter

In een aantrekkelijke binnenstad tref je op hetzelfde moment plaatsen aan waar rust heerst en andere waar reuring is. Die rustige plaatsen kunnen kleine parkjes zijn met speelgelegenheid en met banken om uit te rusten, maar ook publiek-toegankelijke binnenplaatsen van woonblokken. Stadsleven bestaat bij gratie van menging van functies; een daarvan is even bijkomen.

Iconische plekken benutten

De meeste steden hebben plekken met bijzondere kenmerken.  Vaak is dat een historisch of juist modern gebouw.  Soms is het een alom bekend plein, zoals het Vrijthof in Maastricht. Soms zijn het ook de boulevard langs een rivier of bijzondere uitzichtpunten (foto middenboven) die zowel stedelingen als bezoekers graag in hun route opnemen en waar zij even blijven hangen.

Kunst

Alle delen van een stad met een centrumfunctie zouden ruim voorzien moeten zijn van kunst.  Hiervoor kunnen (tijdelijk) leegstaande winkels worden gebruikt, die ook als informatiecentrum worden gebruikt, kunst op straat (desnoods replica), boeiende schilderingen op blinde moren, wier aantal overigens beperkt moet zijn. ’s Avonds kan op de pleinen en pleintjes aan lichtkunst worden gedacht.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

Nieuwe reeks: 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit     

Opvattingen over de kwaliteit van de leefomgeving veranderen. In deze nieuwe reeks komen 25 bouwstenen aan de orde om hieraan inhoud te geven.

                  

Voor je ligt de inleiding tot een reeks van 25 posts over evenzoveel facetten van leefomgevingskwaliteit. Deze kun je tweemaal per week lezen.

Opvallend is hoe eensgezind mensen zijn als het om de kwaliteit van hun leefomgeving gaat. Hoe vaak hoor je niet Ik zou het liefste willen wonen in een jaren ’30 huis. Helaas onbetaalbaar (zucht). Bijna altijd scoren oudere wijken hoger dan moderne, waar het volgens bewoners en bezoekers ontbreekt aan sfeer, gezelligheid en intimiteit. Stedenbouwkundigen, architecten en politici zouden dit graag willen veranderen en dat gebeurt ook. Langzaam.

In de stedenbouwkunde waait een nieuwe wind

Hoe steden in Europa tegenwoordig uitzien, gaat voor een groot deel terug op de denkbeelden van Le Corbusier door zijn rol in het toonaangevende Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM). Ook de Nederlandse architect en stedenbouwkundige  Cornelis van Eesteren was een prominent vertegenwoordiger van deze beweging. Dat blijkt uit de ruim opgezette naoorlogse woonwijken met hun rechthoekige verkaveling vol eengezinshuizen en middelhoogbouw. Het achterliggende idee is vormgeven van de functionele stad waarin wonen, werken, winkelen en recreëren elk hun eigen plaats hebben.

Langzaam maar zeker werd de stem van een nieuwe generatie stedenbouwkundigen luider. Hierin spelen Jane Jacobs en Jan Gehl een prominente rol. Zij verafschuwen de naoorlogse stedelijke expansie en pleiten voor menging van stedelijke functies. Zij vonden gehoor bij een groeiende groep stedenbouwkundigen, die het overigens lang niet in alles met elkaar eens zijn. Het tijdschrift Planetizen heeft dit jaar stadsactiviste Jane Jacobs, 70 jaar na het verschijnen van haar boek The Death and Life of Great American Cities, uitgeroepen tot meest invloedrijke stedenbouwkundige ooit, al heeft ze nooit een studie op dit gebied gevolgd. Jan Gehl, wel stedenbouwkundige van huis uit, staat op de tweede plaats. Trouwens, Anne Hidalgo, de burgemeester van Parijs staat op plaats zeven. Niet om wat ze heeft gestudeerd, maar om wat ze in praktijk heeft gebracht.

Bij de uitwerking van de ideeën van Jacobs en Gehl spelen vertegenwoordigers van New Urbanism een belangrijke rol. Zij hebben onder andere de basis gelegd voor de terugkeer naar de 15-minutenstad.  Een aantal van hen staat eveneens hoog op de lijst: Andres Duany, auteur van Suburban Nation (4) en Jeff Speck, auteur van Walkable City (10).

Leefomgevingskwaliteit centraal

Veel hedendaagse denkbeelden over stedelijke ontwikkeling in de geest van Jacobs en Gehl komen samen in het begrip leefomgevingskwaliteit. Een compacte definitie van dit begrip is bouwen aan menselijk welbevinden in een zich verdichtende stad

Diverse publicaties gaan in op de vraag waar leefomgevingskwaliteit vanaf hangt. Ik noem er vier. Wie nader wil kennismaken met de principes van New Urbanism en tal van uitwerkingen in de praktijk, kan hier gratis het fraai gedocumenteerd boek: 25 Great Ideas of New Urbanism (2018) downloaden. Toegespitst op de Nederlandse situatie zijn de catalogus van 36 doelstellingen voor leefomgevingskwaliteit, bijeengebracht door de vereniging Deltametropool, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2022) en de  56 principes voor een ‘metro mix’, opgesteld door het College van rijksadviseurs (2019). Tenslotte vermeld ik het boek Building and Dwelling: Ethics for the City (2019) van Richard Sennett die de naoorlogse ontwikkeling van steden in een urbaan-sociologisch perspectief plaatst.

Ik heb alle verwijzingen naar facetten van leefomgevingskwaliteit die ik deze en in andere recente publicaties ben tegengekomen verzameld en geclusterd in 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit. Aan elk van deze bouwstenen en hun implicaties is de komende weken een post gewijd. 

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

De wereldwijde handel in voedingsmiddelen is een gekkenhuis.

Deze post gaat over de enorme hoeveelheid aan landbouwproducten die Nederland invoert, doorvoert en exporteert. Inderdaad een gekkenhuis. De belangrijkste gevolgen: voedselverspilling en hoge extra kosten.

De oplossing: een veel groter deel van ons voedsel lokaal produceren. Als Nederland ook nog zou overschakelen naar een gezonder dieet, dan zou het land voor agrarisch grondgebruik ook nog eens veel kleiner kunnen zijn. 

Ongeveer een derde van al het voedsel dat wereldwijd wordt geproduceerd – ter waarde van $ 1.000 miljard – wordt weggegooid. Dit komt voor een deel door ontoereikende productieprocessen in ontwikkelende landen en onverschilligheid van consumenten in ontwikkelde landen.  Een derde oorzaak is de grote afstand die voedsel moet afleggen van gebieden waar het wordt geproduceerd naar de consumenten, zeker als het tussentijds nog bewerkingen moet ondergaan.

Het is uitermate wenselijk om de wereldomvattende stroom van voedselproducten te beperken en veel meer te produceren voor de eigen markt, en dan ook nog eens bij voorkeur in en nabij de grote steden.

In essentie is er nu al sprake van zo’n nabijheid: 40% van alle akkers en weiden ligt op een afstand van hoogstens 20 km van een stad verwijderd, het peri-urbane gebied. In plaats van dat de opbrengt uit dit gebied in de nabijgelegen stad of steden wordt gebruikt, gaat een aanzienlijk deel ervan de halve wereld over en komt het voedsel voor de desbetreffende steden deels van veraf.

Nederland is na de VS. de grootste exporteur van agrarische producten. Tegelijkertijd importeert Nederland landbouwproducten uit lagelonenlanden zoals soja, palmolie, maïs, kokosnoot, cacao, koffie, rundvlees, leer en hout. Voor de productie van de import is jaarlijks een oppervlak van vier keer Nederland nodig (zie afbeelding op de volgende pagina). Brazilië en Kameroen zijn grootleveranciers; landen die bekend staan om massale natuurvernietiging en schending van mensenrechten. De geïmporteerde cacao is 25% van de hoeveelheid die op de wereld wordt geproduceerd

Van al die geïmporteerde producten wordt een groot deel weer geëxporteerd, nadat deze hier zijn verwerkt. Dit betreft bijvoorbeeld 85% van alle soja, nadat deze onder andere gebruikt is als diervoeding. Van alle geïmporteerde palmolie, cacao, koffie, kokosnoot, hout en rundvlees en leer wordt de helft weer doorgevoerd. 

Wat onder de lijn overblijft, heb ik al in een eerdere post vermeld: Nederland heeft 50% meer agrarisch grondgebied nodig voor de eigen voedselproductie dan het eigen agrarisch grondgebied dat al ongeveer 2/3 van het totale landoppervlak van het land beslaat. Zoals ik in de vermelde eerdere post al schreef, van het totale agrarisch grondgebied in Nederland wordt 71,9% gebruikt voorde productie van voer voor koeien. De land- en tuinbouw op de overige 28,9% zou 82% van de benodigde calorieën en 63% van de benodigde eiwitten die Nederlanders nodig hebben, kunnen leveren. Ik schrijf ‘; zou kunnen’,  want ook deze worden grotendeels uitgevoerd en vervangen door ingevoerde voedingsmiddelen. Deze wereldwijze carrousel van agrarische producten drijft uiteraard ook de prijs ervan op.

Een interessant experiment in die richting van productie voor de lokale markt zijn de zogenaamde ‘herenboeren’. Het gaat om groepen van ongeveer 200 burgers die land pachten en een professionele boer inhuren om het land te cultiveren volgens regeneratieve principes. Elke week bezoeken ze hun ‘eigen’ boerderij, om hun deel van de gewassen (en vlees) op te halen, elkaar te ontmoeten en incidenteel als vrijwilliger mee te werken. Deze korte video hieronder geeft een beeld.

Echter de voedselproductie kan nog veel verder het stedelijk gebied worden ingetrokken.  Dit kan gebeuren in particuliere tuinen of in ‘volkstuinen’ of in door buurtbewoners onderhouden collectieve groentetuinen. Maar ook door grootschalige stadslandbouw op daken van bedrijfsgebouwen die zich daarvoor lenen.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Eet lekkerder en beschouw vlees als een delicatesse

Het mediterrane dieet wordt als een van de gezondste (en lekkerste) eetgewoonten van de wereld beschouwd

Om gezond te leven, hebben we een hoeveelheid voedingsstoffen nodig, zoals eiwitten (in vlees, vis, melk en noten), koolhydraten (in granen en in aardappelen), onverzadigd vet (deels in vis en zuivel), vezels, mineralen, vitamines en niet te vergeten water.

Diëtisten adviseren volwassenen wereldwijd om dagelijks gemiddeld 2000 kilocalorieën binnen te krijgen.

De helft van deze hoeveelheid moet afkomstig zijn van groenten en fruit en de rest van volle granen, magere zuivelproducten en een beperkte hoeveelheid vis of vlees.

Tot op zekere hoogte kunnen deze ingrediënten elkaar compenseren, bijvoorbeeld minder vlees en meer noten en bonen.

Het eerste probleem is dat in ontwikkelde landen bijna iedere volwassene meer eet dan 2000 kilocalorieën. In de VS, zijn dat gemiddeld 2600 kilocalorieën per dag. Als gevolg hiervan leidt nu al 25% van de bevolking van de VS aan zwaarlijvigheid (obesitas), en de meerderheid overgewicht heeft, wat resulteert in een hele reeks gezondheidsklachten.

Het tweede probleem is dat het gemiddelde menu in ontwikkelde landen in menig opzicht niet gezond is. Vooral Amerikanen eten te veel verzadigd vet, met name in rood vlees, boter, room en chocolade). De hoeveelheid geconsumeerd vlees in de VS is 125 kilo per hoofd van de bevolking per jaar, wat de geadviseerde hoeveelheid vele malen overtreft. Bewoners van dat land eten ook te veel koolhydraten (granen, aardappelen), (toegevoegde) suikers, zout en bewerkt voedsel. Amerikanen eten veruit niet genoeg fruit, groenten en (vetarme) zuivelproducten, wat resulteert in een tekort aan vezels en mineralen. 

Experts geloven dat overmatige en slechte voeding 20% ​​van alle gevallen van kanker en een aanzienlijk aantal beroertes en hart- en vaatziekten veroorzaakt

Voeding-gerelateerde gezondheidsproblemen hangen samen met inkomen (sociale klasse): Hoe armer de mensen zijn, hoe meer vet (hamburgers) en suiker (cola) en hoe minder groenten en fruit ze eten.

Je mag concluderen dat de huidige nadruk op de productie van vlees en graan bijdraagt aan de ongezonde voeding van velen in ontwikkelde landen en trouwens ook steeds meer in ontwikkelende landen. Dit naast het feit dat het bijdraagt aan de opwarming van de aarde, de achteruitgang van biodiversiteit en bodemkwaliteit en aan de ontginning van steeds nieuwe agrarische gebieden ten koste van de bosgebieden.

In Nederland is het minder erg dan in de VS.  We eten minder vlees van in de VS (maar nog te veel), er is een overdaad aan vleesvervangers op de markt, waarvan de consumptie overigens gestaag verminderd (gewoon niet lekker genoeg) en voor wie zich ervoor open stelt is een macht van lekkere recepten waarin groenten de boventoon voeren. Je hoeft er de maandelijkse Allerhande maar op na te slaan.


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Wat is regeneratieve landbouw

Slimme boeren beginnen nu met de transitie van hun bedrijf in de richting van regeneratieve landbouw en/of veehouderij. Deze post gaat in op de vraag wat de belangrijkste eigenschappen zijn van regeneratieve vormen van landbouw en veeteelt.

Gezonde bodem

Regeneratieve landbouw vergroot het vermogen van de bodem om koolstof te bewaren. Schimmels zorgen voor het behoud van organisch materiaal door dit te verbinden aan klei en mineralen. Het Rodale-instituut, een non-profitorganisatie die de biologische landbouw ondersteunt, stelt dat regeneratieve technieken meer dan 100% van de vrijkomende broeikasgassen opvangen. Volgens Tim LaSalle, medeoprichter van het Center for Regenerative Agriculture and Resilient Systems van California State University, is deze zienswijze gerechtvaardigd, maar hij vindt ook dat er meer onderzoek is nodig om gunstige en minder gunstige omstandigheden in kaart te brengen.

Varianten van regeneratief boerenbedrijf

Regeneratieve landbouw kent verschillende variëteiten zoals biologische landbouw, conserverende landbouw, agro-ecologie, roterende begrazing, voedselbossen en permacultuur. Veel daarvan zijn besproken in het baanbrekende Drawdown report, dat 100+ manieren beschrijft die de uitstoot van broeikasgassen te stoppen of te compenseren. Op de website van het Drawdown Project bekijk je de meest actuele versie. 

In hun boerderij Schevichoven willen Maarten en Eliëtte van Dam en Jeroen Plesman aantonen dat ‘regeneratieve permacultuur’ ook economisch een haalbare vorm van landbouw is. Hierbij wordt de bodem in standgehouden en verbeterd door verschillende meerjarige gewassen die in de vorm van stroken worden verbouwd (foto). De frambozen staan naast de tuinkruiden, waarnaast de groene asperges groeien. Eromheen staan stroken met klaver, die stikstof uit de lucht bindt. Door de klaver te maaien en op de kruiden en frambozenstruik te laten liggen is er sprake van milieuvriendelijke kunstmest. 

De documentaire From the ground up, die hier te zien is,  toont de kenmerken van regeneratieve landbouw in de praktijk. Een andere  video illustreert de rol van veehouderij in de regeneratieve landbouw. Regeneratieve methoden kunnen ook grootschalig worden toegepast zoals blijkt uit de deze video.

De bovenstaande doorsneden geven een overzicht van de verschillen tussen bodems in de conventionele en in de regeneratieve landbouw. Een gezonde bodem is een levend, ademend organisme, rijk aan miljarden gezonde bacteriën, schimmels en andere microben die allemaal een unieke rol spelen bij de groei van voedzame en gezonde gewassen, maar speelt ook een cruciale rol door zijn vermogen om koolstof vast te leggen en schonere lucht en water te creëren.

Een systeemverandering

De overgang naar regeneratieve landbouw omvat ook wetenschappelijk onderzoek, deskundige advisering, supermarkten die prioriteit geven aan gezonde en milieuvriendelijke producten, banken die financiële hulp bieden en overheden die bereid om de overgang naar duurzame vormen van landbouw en veeteelt te subsidiëren. Cruciaal is bijvoorbeeld de vraag welke mechanische technieken hierbij een rol kunnen spelen. Deze variëren van kleine electrische tractoren tot drones.

Ook in ontwikkelende landen

In ontwikkelingslanden opent regeneratieve landbouw de weg naar economisch sterkere regio’s en draagt bij aan beperking van de trek naar steden. In de jaren ‘90 ontwikkelde landbouwkundige Subhash Palekar een reeks landbouwmethoden die nu bekend staan ​​als Zero Budget Natural Farming. Zijn doel was verbeteren van de voedselzekerheid en voorkomen van hoge schulden veroorzaakt door leningen om meststoffen en zaden te betalen. Momenteel zijn er ongeveer 160.000 boeren in de Indiase staat staat Andhra Pradesh in India die regeneratieve methoden toepassen. De regering is van plan om dit aantal tegen 2024 tot 6 miljoen op te schalen.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Hoe ziet landbouw met toekomst er uit?

Om de toekomst van het boerenbedrijf te verzekeren moeten ALLE boeren kiezen voor een nieuw type agrarisch bedrijf. In deze post zet ik de gewenste veranderingen op een rij.

Voorbeeld van polycultuur

Het agrarisch bedrijf dat wij in Nederland kennen heeft op de lange termijn geen bestaansrecht. Dit vanwege de toenemende degradatie van de bodems. de noodzaak de uitstoot van broeikasgassen te beperken, het verlies aan biodiversiteit te stoppen, bij te dragen aan een gezonder dieet,  de wereldbevolking te voeden en de bestaanszekerheid van de miljoenen kleine boeren in ontwikkelende landen te verbeteren.

Boeren hoeven allerminst te verdwijnen; er moeten er eerder meer bijkomen. Tegelijkertijd moeten consumenten andere producten gaan kopen en er meer voor betalen.

Er is een reeks mogelijkheden voor duurzame voedselproductie, ook wel natuurinclusieve en regeneratieve landbouw genoemd. Hierin staat voorop een zo groot mogelijke opbrengst zonder de ecologische hulpbronnen waarop deze is gebaseerd aan te tasten. Het betreft onder meer:

  • Minimaliseren van bodemverstoring door direct zaaien, niet-ploegen en voorkomen van bodemverdichting.
  • Aanbrengen van een permanente organische bodembedekking door het laten liggen van gewasresten, zaaien van bodembedekkers of wisselteelten.
  • Diversificatie van soorten door vruchtwisseling of polycultuur.
  • Het selecteren van zaadsoorten die geschikt zijn voor de lokale omstandigheden en het toepassen van geschikte teelttechnieken.
  • Vergroten van het organisch materiaal in de bodem en gebruik van kunstmest beperken.
  • Gebruik van biologische middelen voor de bestrijding van plagen en onkruid.
  • Efficiënt beheer van de watervoorziening door verbeterde opvang van regenwater, verbeterde infiltratie, vermijding van verdamping (bijv. door mulchen, niet-ploegen en bedekken).
  • Vermijden van bodemverdichting door zware machines en overig veldverkeer.
  • Bevorderen van biodiversiteit door de aanplant van ecologische bufferzones.
  • Toepassing van precisielandbouwtechnieken, die de toevoeging van water en meststoffen precies afstemmen op de behoefte van de planten. 
  • Vermindering van de ecologische voetafdruk van vee, door de hoeveelheid vee aan te passen aan het beschikbare landoppervlak.

Volgende keer ga ik wat dieper in op de achtergrond van regeneratieve landbouw.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Hoeveel mensen kan de aarde voeden?

Deze vraag hoeveel mensen de aarde kan voeden is verkeerd gesteld.  Daarover gaat deze post. 

De CO2-uitstoot voor uiteenlopende gerechten

Het antwoord hangt namelijk af van wat mensen eten en of er voldoende ruimte is om op een duurzame manier aan die wens tegemoet te komen. De huidige voedselproductie in Nederland staat in elk geval niet model voor de wereld. Wij hebben al 50% meer agrarisch grondgebied nodig dan er in Nederland beschikbaar is om te voldoen aan onze voedingswensen is en gaan bij de productie daarvan allesbehalve duurzaam te werk.

Het eerste probleem is het dieet. 

De Food and Agricultural Organization (FAO) schat dat er in 2050 wereldwijd 60% meer voedsel nodig is dan nu wordt geconsumeerd. Als het om calorieën en eiwitten gaat, dan zou deze hoeveelheid ook nu al beschikbaar kunnen zijn en hoefde geen enkele aardbewoner honger te leiden. Dan is er wel een ander dieet nodig vooral in de ontwikkelde landen. De keuze van gewassen zal dan ingegeven moeten zijn door hun opbrengst in calorieën en eiwitten. Het accent op het houden van vee verschuift dan naar akker- en tuinbouw.

Het tweede probleem is de ecologische voetafdruk van de voedselproductie

Ook dit probleem heeft te maken met het vee, maar dan vooral met het soort vee. De bovenstaande tabel laat zien dat de de hoeveelheid vrijkomende broeikasgassen bij de consumptie van varkensvlees en kip veel kleiner is dan on het geval van die van rund- en schapenvlees. Bovendien is er voor het houden ervan minder ruimte nodig. Voor runderen die worden gehouden onder regeneratieve omstandigheden (veel minder koeien per hectare) geldt dat de uitstoot van broeikasgassen vergelijkbaar met die van de akkerbouw.

De opgave is een voedselsysteem te ontwikkelen dat voldoende en gezond voedsel produceert voor de mensheid en de opwarming van de aarde terugdringt. Zo moeilijk is dat niet.  Het probleem zit aan de consumptiekant, niet aan de productie kant.

Om dit doel te bereiken zijn er in de ontwikkelde en in de opkomende landen grote veranderingen nodig in het boerenbedrijf. Daarop kom ik in de volgende posts terug.


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden.