
Stedelijke verdichting heeft grote voordelen als deze samengaat met een aanbod van kwalitatief goede en betaalbare woningen en met maatregelen die de bereikbaarheid voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer vergroten. Autogebruik moet daarentegen worden ontmoedigd.
In mijn vorige post benadrukte ik dat stedelijke verdichting moet worden afgestemd met andere claims op de ruimte. Dit zijn: uitbreiding van de blauwgroene infrastructuur en de wens om wonen en werken te combineren. Ik denk ook aan stedelijke tuinbouw. Het is daarom onwaarschijnlijk dat alle noodzakelijke woningen – genoemd wordt een aantal van een miljoen – gerealiseerd kunnen worden in het bestaande bebouwde gebied. Uitwijken naar het ‘landelijke gebied is dan onvermijdelijk en maakt het mogelijk om de kwaliteit van het landelijke gebied te verbeteren. Verdichting van de vele dorpen en kleine gemeenten in ons land maakt het mogelijk ook die vanuit het ’15-minuten principe’ te benaderen. Dorpen dienen daarbij zo groot te worden dat er minimaal draagvlak is voor een kleine supermarkt, een basisschool en gezondheidscentrum, maar ook dat kleine bedrijven er een plaats vinden. Een snelle en frequente ov-verbinding naar een stad, naar andere dorpen en een station in de nabijheid is belangrijk.
Een heikel onderwerp is de kwaliteit van de natuur in het landelijk gebied. Helaas is het daar slecht mee gesteld. Een aanzienlijk deel van het landelijk gebied bestaat uit graspercelen met een grootschalige agro-industriële bestemming en uit akkerland waarop veevoeder wordt verbouwd. Half Nederland is voor de koeien, die overigens meestal op stal staan. Het terugbrengen van de natuur in het overwegend door grootschalige veehouderij gekenmerkte gebied is een essentiële opgave voor de komende decennia.
De ontwikkeling van voldoende dichte bebouwing zowel in steden als dorpen en de ontwikkeling van nieuwe natuur om en binnen die steden en dorpen is een wenkend perspectief. Dit kan gebeuren door in en rond middelgrote en grote steden de idee van ‘scheggen’ toe te passen. Dat zijn groene zones die diep in het stedelijke gebied binnendringen. Nieuwe woon- en werklocaties kunnen dan aansluiten bij het al bebouwde gebied, bij voorkeur langs bestaande spoorlijnen en (snelle) busverbindingen. Deze wijken kunnen in hun geheel worden gebouwd met verplaatsing te voet en met de fiets als uitgangspunt. Het centrum is een klein dichtbebouwd centraal deel, waar de gewenste voorzieningen te vinden zijn.
Bij de natuurontwikkeling denk ik, afhankelijk van de mogelijkheden van de bodem, aan de ontwikkeling van bos- en heidegebieden en weelderige graslanden, in combinatie met extensieve veehouderij, kleinschalige teelt van land- en tuinbouwproducten ten behoeve van de stad, waterpartijen met een sponsfunctie met deels een recreatieve bestemming, en een net van wandel- en fietspaden.