22. Natuur, nooit ver weg

De 22de aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit gaat over vermindering van de tegenstelling tussen stedelijk en landelijk gebied. Daarvoor is het nodig anders te gaan denken over natuur in en buiten de stad. 

Foto’s uit de ruimte tonen een scherp contrast tussen stad en platteland. Stedelijke gebied is overwegend grijs; landelijk gebied kleurt groen, geel en bruin. Ook binnen steden vallen scherpe contrasten op tussen dicht bebouwde wijken en parken. Zelfs op buurtniveau zijn soms scherpe overgangen.

De scheiding tussen stad en land

Grote en middelgrote steden aan de ene kant en landelijk gebied aan de andere kant zijn in veel opzichten gescheiden werelden en vooral plattelandsgemeenten willen dat graag zo laten.  Voor een uitgebalanceerde ontwikkeling van stedelijke en landelijke gebieden is het veel beter als de onderlinge samenhang wordt benadrukt, dat hun ontwikkeling vanuit één ruimtelijke visie en (bestuurlijke) organisatie plaatsvindt en dat tussen beide gebieden vloeiende overgangen zijn. De grootste fout die kan worden gemaakt is de tegenstelling stad en land te beschouwen als een tegenstelling tussen stad en natuur. Waar in het landelijk gebied grootschalige landbouw (over)heerst, heeft de resterende natuur het zwaar te verduren. Waar in steden natuurinclusief wordt gebouwd, neemt de biodiversiteit zienderogen toe. 

De idee dat stedelijke en landelijke gebieden elkaar zouden moeten doordringen is niet nieuw. Indertijd is bijvoorbeeld in Amsterdam bewust gekozen voor het behouden van een aantal scheggen ende bouw van tuindorpen. Enkele afbeeldingen in de bovenstaande collage tonen dergelijke vloeiende overgangen tussen stad en platteland: Eko-park, Zweden (rechtsboven), Abuja, Nigerië (linksonder) en Xion’an, China (midden onder). Beide laatste zijn ontwerpen van SOM, een internationaal stedenbouwkundig bureau dat zich toelegt op biofiel ontwerpen.

De natuur de stad intrekken

Marian Stuiver is programmaleider Green Cities van Wageningen Environmental Research aan de WUR. In haar recente boek De symbiotische stad beschrijft ze de noodzaak om steden opnieuw in te bedden in bodem, water en levende organismen. Een interessant voorbeeld is een ontwerp van twee van haar studenten, Piels en Çiftçi, voor stadsuitbreiding van Lelystad. De omliggende natuur loopt door in het bebouwde gebied: bodem en bestaande waterlopen zijn leidend; bebouwing is daaraan aangepast.  Passages voor dieren lopen tussen en onder de huizen door (zie fotocollage, linksboven.) Anderen spreken in dit geval over rewilding. Op deze manier is er geen enkel bezwaar tegen als een klein deel van het platteland een woonbestemming krijgt. De natuur vaart er wel bij.

Herstel van het landelijke gebied

De bedreiging van de natuur kwam en komt overigens niet in de eerste plaats van stedelijke expansie, maar vooral door de uitbreiding van het agrarisch gebied. Denk dan niet alleen aan de kap van oerwouden ten behoeve van de productie van palmolie. Ongeveer de helft van het Nederlandse landoppervlak, eens ‘woeste grond’ is bestemd voor koeien. Die zijn er maar zelden, het land wordt vooral gebruikt voor de productie van veevoer.

De ontwikkeling van de grootschalige geïndustrialiseerde landbouw heeft ertoe geleid dat de meeste kleine landschapselementen zijn verdwenen, een van de oorzaken van de dalende biodiversiteit. Een onderdeel van het Klimaatakkoord op 28 juni 2019 was de afspraak een Aanvalsplan landschapselementen op te stellen. Maar dat betreft maar een deel van het platteland. Veel overbemeste weilanden en akkers bestemd voor de productie van veevoer in Nederland waren ooit waardevol natuurgebied. Tegenwoordig stellen zij oogpunt van biodiversiteit weinig voor en ze zijn een bron van broeikasgassen. Bij natuurherstel gaat het er daarom niet in de eerste plaats om het areaal van bossen te vergroten. Het overgrote deel van de grond kan voor land- en veeteelt bestemd blijven onder voorwaarde dat deze op een natuurinclusieve manier wordt bedreven. Het aantal boeren zal dan eerder toenemen dan kleiner worden. 

De stad de natuur intrekken

Verdichting van de stad is op veel plaatsen probleemloos mogelijk, maar deze mag niet ten koste gaan van het groene areaal binnen de stad. Zogenaamde verticale bossen maken het verlies aan groen geenszins goed. Er is bovendien ruimte nodig voor stadsland- en tuinbouw (fotocollage, midden boven), kantoren, ambacht, nijverheid en schone industrie als onderdeel van het streven naar volledige wijken. De natuur in Nederland is ermee gebaat als een à twee procent van de grond die nu gebruikt wordt voor de productie van veevoer wordt gebruikt voor woningbouw, ingebed in een groenblauwe infrastructuur, maar wel in de buurt van stationslocaties om autogebruik te matigen. Enige uitbreiding en verdichting geldt ook voor dorpen die daardoor weer draagvlak ontwikkelen voor de voorzieningen die ze de afgelopen decennia zagen verdwijnen. 

Tenslotte, eerder heb ik opgemerkt dat de natuur meer is dan water, bodems, planten en bomen. Biofiele architecten trekken de natuur ook de bebouwde omgeving in door in het ontwerp analogieën met natuurlijke vormen op te nemen en natuurlijke processen te gebruiken voor koeling en gezonde lucht. Het ’Zandkasteel’ in Amsterdam is hier nog steeds een iconisch voorbeeld van (fotocollage, rechtsonder). 

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.