Medewerkers en studenten van universiteiten en hogescholen die denken dat een mooie vinding de weg opent naar snelle roem en rijkdom hebben het meestal mis. Een innovatief idee, zelfs als het gepatenteerd wordt, is het begin van een traject waarin zal blijken dat er nog heel veel technische problemen opgelost moeten worden voordat er een werkend prototype is. Ondernemerschap is in deze periode net zo belangrijk als technische competentie. Het vinden van geld is in de beginperiode een groter issue dan het verdienen ervan.
Drie voorbeelden ter illustratie
De stoommachine van James Watt

Hiernaast staat de eerste stoommachine afgebeeld. In 1712 gebouwd door Thomas Newcomen. Probleem was dat het ongeveer evenveel energie koste om het apparaat in werking te houden dan dat het opleverde. Vijftig jaar later kreeg James Watt een door Newcomen gemaakte machines in handen en na vijf(!) jaar sleutelen lukte het hem om het rendement te verhogen van 1% naar 19%. Hij vroeg er toen patent op aan. Vandaar dat de uitvinding van de stoommachine op zijn naam kwam.
De turbogenerator van Jos van Buijtenen

Begin 2000 heeft Jos van Buijtenen, hoogleraar aan de TU Delft een hoge snelheid turbogenerator gemaakt. Dit apparaat zet heet afvalgas om in elektriciteit en draagt daarmee substantieel bij aan een circulaire economie. Een Fins bedrijf heeft enkele jaren geprobeerd om van het apparaat een productieversie te maken. Daarbij traden zo veel complicaties op dat het bedrijf de ontwikkeling staakte. Jos van Buijtenen heeft toen met geld van een business angel Tri-o-gen opgericht en het heeft ook hem nog enkele jaren gekost voordat er een bedrijfszeker prototype kon worden getoond. Eindelijk gloort commercieel succes.
De textielverfmachine van Maaike van Roosmalen

Het verven van stoffen is uitermate milieubezwarend. Er is bovendien enorm veel water voor nodig: Elk jaar de helft van het water van de Middellandse Zee. Dr. ir. Maaike van Roosmalen (alumnus TU Delft) is in haar bedrijf, de Feyecon groep, al geruime tijd bezig met onderzoek naar het gebruik van CO2 bij het verven en reinigen van textiel. Het lastige van dit procedé is dat het plaatsvindt onder zeer hoge druk. Na veel experimenteren is een machine ontwikkeld die de concurrentie aankan met de bestaande verfprocedés en nauwelijks milieubelastend is.
Wat leert deze cases over de rol van universiteiten bij het ontwikkelen van innovatieve producten?
Het niet werkt als universiteiten vindingen ‘over de schutting’ gooien in de verwachting dat een bestaand bedrijf er wel iets van maakt. Om een verhandelbaar product te maken zijn de op schrijft gestelde specificaties meestal onvoldoende. Veel zit in het hoofd van de ‘uitvinder’. Vaak is de beste oplossing dat wetenschappers die terugdeinzen voor de risico’s van het ondernemerschap, nauw samenwerken met een bedrijf dat vertrouwen heeft in hun vinding. Het is dan wel nodig dat dit vertrouwen van twee kanten komt. In dit soort processen van co-creatie kan het claimen van intellectueel eigendom beter even worden uitgesteld.
Universiteiten kunnen tegenwoordig zowel in de VS als in Europa vrij gemakkelijk patent aanvragen voor hun ‘uitvindingen’. Volgens David & Metcalfe[1] denken universiteiten nu dat ze snel geld kunnen maken. Ze onderschatten het moeizame traject van uitvinding naar verkoopbaar product dat bij uitstek gediend is met vertrouwen en samenwerking met het bedrijfsleven. Het is dit traject dat noodzakelijk is om een goed idee uit te werken naar een innovatie.
[1] David, Paul & Metcalfe Stanley: Only connect: academic business research collaborations and the formation of ecologies of innovation. In: Viale, R., & Etzkowitz, H. (Eds.). (2010). The capitalization of knowledge. A triple helix of university-industry-government. Cheltenham: Edward Elgar.