
In de ontwerpen van de Nederlandse architect Sjoerd Soeters speelt de aantrekkelijkheid van een straat of plein een belangrijke rol. Hij benadrukte dit door zijn firma Pleasant Places, Happy People te noemen. De bovenstaande schets maakt deel uit van het ontwerp van Canal side in het centrum van Buffalo (VS), dat bedoeld is om een levendig deel van de stad te worden.
Covid-19
In dit artikel zie ik af van speculaties over de invloed van de huidige corona-crisis op het leven in steden, hoewel deze mij sterk bezighoudt. Het is duidelijk dat sociale afstand, gezelligheid en gedeelde mobiliteit en ruimtelijke verdichting op gespannen voet staan. Ik vertrouw erop dat Covid-19 overwonnen wordt. Ik hoop ook dat we er iets van hebben geleerd. Mogelijk versterkt dit onze inspanningen om te komen tot een leefbaardere, gezondere en veilige samenleving. Daarover gaat ook dit artikel.
Na een korte beschrijving van wat wordt verstaan onder publieke ruimte, verken ik wat het begrip ‘aantrekkelijk’ als eigenschap van publieke ruimte inhoudt en vervolgens laat ik zien hoe een overmaat aan bezoekers de publieke ruimte kan bedreigen. Dit brengt mij bij de ideale spreiding van publieke ruimte over de stad en ik zal laten zien hoe technologie kan bijdragen aan de kwaliteit van de publieke ruimte.

Gezellige steden is het dertiende deel van een reeks essays over hoe steden humaner kunnen worden. Dat betekent een balans vinden tussen duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en kwaliteit van leven. Dit vergt verregaande keuzes. Als deze keuzes eenmaal gemaakt zijn, is het vanzelfsprekend dat we slimme technologie gebruiken om deze doelen te bereiken.
De essays die al zijn verschenen, zijn hier te vinden:
- Inleiding: Steden in de toekomst: Vanzelfsprekend smart. Humaan als keuze
- De gezonde stad
- De veerkrachtige stad
- De klimaat-neutrale stad
- De veilige stad
- De goed-bestuurde stad
- De donut stad
- De kringloop stad
- De digitaal rechtvaardige stad
- De goed gevoede stad
- De stad van makers
- De eerlijke stad
- De stad van de commons
Over het algemeen zijn publieke ruimtes plaatsen waar iedereen zonder toestemming of tegen betaling kan verblijven – straten, pleinen, parken en (de meeste) stranden – rekening houdend met wettelijke beperkingen, bijvoorbeeld sluitingstijden van parken.
Er zijn altijd veel functies verbonden geweest aan publieke ruimtes: Pleinen waren plaatsen waar burgers bijeenkwamen om te stemmen over belangrijke aangelegenheden, marktplaatsen, festiviteiten en – op dit moment – parkeerplaatsen. Straten waren volgepakt met huizen, winkels en werkplaatsen. In dit artikel focus ik op de sociale functie van de publieke ruimte: Mensen ontmoeten, genieten van de mooie ambiance en je goed voelen. Verschillende auteurs, bijvoorbeeld Florida, Sennett en Pentland, zijn van mening dat de kwaliteit van de openbare ruimtes bijdraagt aan de algehele welvaart en innovatieve mogelijkheden van de stad in het algemeen[1].
Wat maakt publieke ruimtes aantrekkelijk?
De publieke ruimte is in het verleden niet ontworpen om aantrekkelijk te zijn en niemand verwachtte dit, zolang ze functioneel was. Laten we teruggaan naar de middeleeuwen. Of een stad organisch is gegroeid of is ontworpen – meestal voor defensieve doeleinden – de ruimte was beperkt vanwege de omringende muren. Dientengevolge zijn alle functionele componenten – kerken, kloosters, ateliers, huizen, marktplaatsen en zelfs enkele boerderijen – opeen gepakt en waren de straten smal.

In de 19e eeuw veranderde alles: De stadsmuren werden afgebroken en hoewel niet elke stad zijn Haussmann had, werden ook grote delen van de middeleeuwse overblijfselen afgebroken. Overeenkomstig de heersende opvattingen kwamen hiervoor in de plaats brede boulevards en grote pleinen, monumentale gebouwen en parken. Later bleken de brede wegen een zegen voor het snelgroeiende aantal auto’s. De stedenbouw van de 19e eeuw moest het prestige van koningen en koninginnen, presidenten en het land als geheel weerspiegelen.

Zowel in de middeleeuwse als de 19e-eeuwse stad speelde aantrekkelijkheid als zodanig een ondergeschikte rol. De inwoners van een middeleeuwse stad waren mogelijk trots als de toren van hun kerk hoger was dan die van een naburige stad. De leden van de elite in de 19e eeuw slenterden met gevoelens van trots over de Haussmann-achtige boulevards. De lagere klassen waren bezig met andere dingen dan genieten van de pracht van de rijken.
In de 20e eeuw werd aantrekkelijkheid een functionele eis voor de openbare ruimte. Naast uitgebreide mogelijkheden om inkopen te doen, zochten burgers plaatsen waar ze konden kijken en worden gezien, mensen konden ontmoeten, konden neerstrijken op een terras of in een bar, café of restaurant in een sfeer van intimiteit en gezelligheid.
Tegelijkertijd begonnen mensen te reizen en bezochten ze andere steden. Ze verdrongen zich op kleine piazza’s, pleinen, straten en zijstraatjes van de overblijfselen van de oude middeleeuwse steden als Brugge, Gent, Florence en Sienna, die het 19e-eeuwse modernisme hadden overleefd. Deze buitenlandse ervaringen ondersteunden de ontwikkeling van een bepaalde ‘smaak’ voor wat als aantrekkelijk is en wat niet. Voor de meeste mensen zijn de brede, drukke boulevards dé plek voor dure winkels, restaurants, warenhuizen. Maar voor gevoelens van intimiteit en gezelligheid wisten ze dat ze de borden ‘Oude stad’ moesten volgen om kleine straatjes en intieme pleintjes te vinden met wat lijkt op middeleeuwse architectuur en met gezellige winkels die ‘lokale’ spullen verkopen. De verhoudingen van de middeleeuwse stad passen volgens velen beter bij ‘de menselijke maat’ dan de grootschalige stedenbouw van vandaag.

De kenmerken van aantrekkelijke publieke ruimte kunnen worden samengevat als:
- Compacte straten met een diversiteit aan gebouwen, die toch een eenheid vertegenwoordigen.
- Pleinen waarvan het oppervlak beperkt is en perfect in balans is met de hoogte van de omliggende gebouwen.
- Minstens één van de pleinen moet groot genoeg zijn om incidenteel te dienen als podium voor concerten en evenementen zoals de bekende Palio in Sienna.
- Monumenten, zoals kerken, stadhuizen en dergelijke met onderscheidende kwaliteiten.
- Beperkt verkeer, beloopbare afstanden en een rustige sfeer
- Voldoende terrassen, cafés en restaurants en uitnodigende winkels
- Gevoel van opgenomen zijn in het gewone leven van de eigen bevolking in plaats van zich te bevinden in een pretpark.
Sienna, de stad van de Palio, is misschien wel het beste voorbeeld. Of niet?
Helaas is het antwoord nee, maar daar kan de stad zelf niets aan doen. Voordat ik uitleg waarom niet, maak ik een kleine omweg via de wereld van stedenbouwkundigen, om beter te begrijpen waar de publieke ruimte eigenlijk voor is.
De zienswijze van stedenbouwkundigen
Dit is niet de plek voor een inleiding in de stedenbouwkundige theorie, de verklaring van hoe mensen de stedelijke omgeving gebruiken en ervaren en de gevolgen daarvan voor het ontwerp en beheer van de publieke ruimte.

Volgens Le Corbusier[2] is een stad een complex van enorme gebouwen, tot 60 verdiepingen, in een rechthoekig patroon, verbonden door wegen en groene ruimtes. Le Corbusier heeft de stadsplanning in de eerste helft van de 20e eeuw aanzienlijk beïnvloed door zijn prominente rol in het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM). Een overheersend idee was de functionele stad met haar radicaal gescheiden woon-, werk-, winkel- en recreatieplekken. In 1941 publiceerde Le Corbusier zijn Athene Handvest dat invloed heeft gehad op bijna alle Nederlandse steden, met Cornelis van Eesteren als prominente vertegenwoordiger[3]. Op onderstaande kaart, het eerste plan voor Slotermeer (Amsterdam), is de voorkeur voor een wijds en lineair stratenpatroon duidelijk herkenbaar. Dit soort tekeningen zijn tot eind twintigste eeuw voor de meeste Europese steden gemaakt.

In de naoorlogse periode veranderde de stedenbouwkundige theorie radicaal. Een aanzet daartoe gaven Gordon Cullen, Jane Jacobs, Jan Gehl, Aldo Rossi, Kevin Lynch en Christopher Alexander[4]. In feite zijn ze de grondleggers van het dominante hedendaagse denken over stedelijke ontwikkeling. Ze verafschuwden de grootschalige rechthoekige stedelijke vormen, gepropageerd door de CIAM-leden en ze waren gepassioneerde voorstanders van een mix van stedelijke functies.
Gordon Cullen (The Concise Townscape) propageerde het idee van stedelijke doorkijkpunten: een reeks gekoppelde ruimtelijke eenheden, die een steeds wisselende beeld veroorzaken.
Jane Jacobs (The death and Life of American Cities) propageerde de waarde van bewoonde straten en pleinen in stedelijke centra om de levendigheid te vergroten en ook om sociale controle af te dwingen.
Aldo Rossi (Architecture of the City) accentueerde de combinatie van elementen die het collectieve geheugen van de bewoners vertegenwoordigen (historische monumenten) en moderne vormen.
Jan Gehl (Living between buildings) benadrukte dat een puur esthetisch perspectief tekortschiet om de vraag te beantwoorden wat een hoogwaardige publieke ruimte maakt. In plaats daarvan moeten stadsplanners eropuit gaan, naar de mensen kijken, veldonderzoek doen en vaststellen wat werkt en wat niet. Zijn toewijding voor de beloopbare stad heeft al geresulteerd in het autovrij maken van twee voormalige verkeersaders, Stroget in Kopenhagen en onlangs Market Avenue in San Francisco.

Common Space
Een van de lessen van Jan Gehl is het gebruik van studies van het openbare leven om het gedrag van mensen in kaart te brengen, alvorens met ontwerpen te beginnen. Met pen en papier is dit een arbeidsintensief proces; Sidewalk Labs heeft samen met het Gehl Institute een prototype gemaakt van een open source-applicatie genaamd CommonSpace[5]: Een digitaal hulpmiddel voor het verzamelen van gegevens door een consistente workflow, gestandaardiseerde invulvelden en door de onmiddellijke beschikbaarheid van gegevens. Voor geïnteresseerden is hier een demoversie te vinden.
Ze legden in feite de basis voor het new urbanism van Peter Calthorpe, Elisabeth Moule en Andrés Duany. In deze korte TED-presentatie legt Calthorpe de belangrijkste ideeën van de beweging uit, ook in relatie tot klimaatverandering en grootschalige verstedelijking.
New urbanism verzet zich tegen elke vorm van ruimte verslindende stadsuitbreiding, brede lanen, grote pleinen en de dominantie van auto’s. De beweging introduceerde een mensgericht ontwerp, gekenmerkt door tien principes: beloopbaarheid, connectiviteit, menging van stedelijke functies en diversiteit, verschillende typen woningen, kwalitatief hoogwaardige architectuur en stedenbouw, handhaven traditionele buurtstructuur, verhogen van dichtheid, openbaar vervoer, duurzaamheid en leefbaarheid. Deze principes zijn geformaliseerd in het Congress for the New Urbanism (1993). Een van de verdiensten is het verbinden van stedenbouw, gemeenschapsontwikkeling en duurzaamheid. Het LEED-ND-systeem voor het beoordelen van milieuvriendelijk ontwerp is geworteld in de new urbanism-beweging. New urbanism bepleitte ook het belang om ruimte te reserveren die burgers zelf konden inrichten (DIY urbanism).
De nieuwe stedenbouw maakt heel duidelijk waarom de meeste hedendaagse burgers de kenmerken van de middeleeuwse stad verkiezen boven de concepten van Haussmann maar ook hoe modernistische architecten en stedebouwers in de meeste steden in de tweede helft van de 20e eeuw te werk gingen invloed van het CIAM-gedachtengoed.
De publieke ruimte staat onder druk
Wat is er mis met Sienna? Aantrekkelijke stadscentra zoals Sienna, Amsterdam en Barcelona worden overspoeld door bezoekers en toeristen. Mede ook omdat Airbnb hun overnachtingscapaciteit aanzienlijk heeft vergroot en daarbij veel woonhuizen heeft onttrokken van hun eigenlijke bestemming[6]. Als gevolg hiervan zien deze steden de prijzen van hun vastgoed stijgen, hun inwoners vertrekken, waardoor er ruimte komt voor dure appartementen, boetiekhotels, prestigieuze hoofdkantoren en dergelijke. Alle traditionele gebruikers van de centrale delen van de stad zoals universiteiten voelen ook een druk om hun eigendom in de binnenstad te verkopen en naar de rand van de stad te verhuizen. Uiteindelijk dreigen de oude stadscentra te worden omgevormd tot een themapark dat vierentwintig uur lang vermaak biedt aan bezoekers en hiermee de bewoners vervreemdt van hun eigen publieke ruimte.

Tegelijkertijd is het aanbod van publieke ruimte in oudere en nieuwere woonwijken buiten het stadscentrum beperkt. In de moderne stadsuitbreidingen bieden hypermarkten volop mogelijkheden voor het doen van dagelijkse boodschappen, maar het zijn geen ‘gedroomde plekken’ voor gezellige ontmoetingen. Als gevolg hiervan beginnen veel steden een gebrek aan publieke ruimte te voelen, wat de mogelijkheid tot socialiseren en netwerken beperkt. Met andere woorden, het concept publieke ruimte moet opnieuw worden uitgevonden.
De behoefte aan uiteenlopende vormen van publieke ruimte
Voor steden met meer dan 500.000 inwoners, stel ik een model voor met drie soorten publieke ruimtes. In werkelijkheid zullen er altijd gemengde vormen en varianten zijn.
‘Place making’ en ‘commoning’
In het navolgende ligt de nadruk op meer geformaliseerde vormen van publieke ruimte. De wellicht belangrijkste vormen van publieke ruimte zijn al in een eerder artikel behandeld, toen ik beschreef hoe bewoners het initiatief nemen om vrije kavels in hun directe woonomgeving om te vormen in speeltuinen, ontmoetingsplekken, groentetuinen of vele andere doeleinden[7]. Deze initiatieven – place-making of commoning – vervullen bij uitstek de behoefte aan publieke ruimtes, De ontwikkeling ervan vraagt creativiteit en toewijding en niet noodzakelijk veel geld. Het Project for Public Spaces (PPS) van de Global Placemaking Movement, verbindt mensen met ideeën, middelen, expertise en partners die bloeiende openbare plekken willen creëren[8]. De organisatie heeft een boek uitgegeven How to turn a place around, waarin 11 principes voor levendige gemeenschapsruimtes en vele voorbeelden worden behandeld[9].
Maar nu de andere ruimtes.
Oostpoort Amsterdam
Volgens de hedendaagse en invloedrijke Nederlandse architect Sjoerd Soeters draagt compactheid als geen ander kenmerk van publieke ruimtes bij aan sociale cohesie en beïnvloedt daardoor in sterke mate de attractiviteit ervan[10]. Dankzij de compactheid van straten en pleinen herkennen mensen elkaar en is er geen sprake van een beangstigende mensenmassa. Water, grachten en bruggen dragen ook bij aan de intimiteit van straten. De attractiviteit van pleinen hangt vooral af van de relatie tussen de hoogte van de omliggende gebouwen en het oppervlak van het plein. Daarom verkiest hij een afmeting van 40 – 25 meter. Hij heeft delen van bestaande straten opnieuw ontwikkeld en plaatselijk versmald, zodat er slechts een glimp opgevangen kan worden van het volgende deel van de straat. Pleinen zijn vaak verbrede delen van straten (zie onderstaande foto)

Buurtcentra
Het buurtcentrum is de plek waar burgers van ’s ochtends tot ’s avonds terecht kunnen voor hun boodschappen en contacten. De Oostpoort in Amsterdam, ontworpen door Sjoerd Soeters is een voorbeeld, zij het een van de grotere met een station en een paar tramlijnen.
Dit type centrum heeft een supermarkt, een bakkerij, een slager en een groentewinkel, een drogisterij, een handvol cafe’s en restaurants, een fitnesscenter, een basisschool, gemeenschappelijke ruimtes, werkplaatsen en kantoren en verder een grote verscheidenheid aan huizen. Hier drinken mensen die thuis zijn hun ochtendkoffie, ontmoeten medewerkers collega’s en werken zzp’ers tijdens de rustige uren aan een cafétafel. Huismannen en -vrouwen doen hun dagelijkse boodschappen of doen een work-out in de sportschool, maken een praatje en drinken een kopje thee. Mensen ontmoeten elkaar voor de lunch, dineren en socialiseren op het terras of in de cafe’s, tot sluitingstijd, wat vrij vroeg zal zijn.
Nevencentra
Zelfs steden zonder een buitensporig aantal toeristen en bezoekers, zien een gestage groei van het aantal evenementen waardoor andere functies in de knel komen. Om deze reden is het raadzaam dat steden een aantal nevencentra hebben, die door de aanwezigheid van een of meer publiekstrekkers een gestage stroom bezoekers genereren. Voorbeelden zijn het Guggenheim-museum in Bilbao en de nieuw ontworpen publieke ruimte eromheen. In wereldsteden als Londen en New York bestaat dit soort centra al jaren maar zij zijn soms moeilijk ten vinden omdat hun activiteiten vaak over een groot oppervlak zijn verspreid.
Het gebruik van water: Brusselplein, Leidsche Rijn Utrecht

Het ontwerpen van openbare ruimtes in nieuwe steden is een uitdaging. Leidsche Rijn wordt een nieuwe buitenwijk met 100.000 inwoners van de Nederlandse stad Utrecht en het Brusselplein is het nieuwe centrale plein. De breedte van het plein wordt gebroken door rijen fonteintjes. Het plein staat vol met bomen. Aan de rand van het plein zijn terrassen, bars, restaurants en winkels. ‘Niet slecht’, maar ik vind het plein niet opwinden en, te groot om intimiteit te bieden. De omliggende gebouwen zijn nauwelijks onderscheidend.
In veel ontwerpen van moderne en te groots opgezette pleinen spelen ‘bedriegertjes’ een prominente rol, wat voor veel hilariteit zorgt bij warm weer omdat kinderen dan drijfnat worden. Maar in het geval van minder goed weer en de terrassen leeg zijn en zijn de kleine fonteinen bedroevend ondermaatse objecten. Ik vraag me af waarom ontwerpers water niet op een meer gevarieerde en creatieve manier benutten, bijvoorbeeld door een groot rechthoekig waterbassin aan te leggen, omzoomd door weelderige planten, gevuld met bewegende objecten en trappen om te zitten, te praten en ’s avonds te kijken hoe het op een spannende wijze verlicht wordt. De foto hieronder illustreert hoe de Zaanstad (NL) in brede straten intimiteit herwint.

Amsterdam heeft dringend een of meer nevencentra nodig. Het gebied tussen het Leidseplein en het Rijksmuseum heeft naar mijn mening potentie, maar mist eenheid door de chaotische kruisingen van wegen en tramlijnen. Het gebied bij Station Zuid biedt ook kansen, mede omdat Schiphol het volgende station is. Om een meer intieme openbare ruimte te creëren, moet er veel werk worden verzet. In de eerste plaats om een publiekstrekker te vinden.
Nieuw te ontwikkelen nevencentra kunnen het beste worden verbonden met concentraties van musea, universiteitsgebouwen, theaters, winkels, hotels, restaurants en cafés, appartementen en kantoren. Een ‘plaza’, een centrale plek met weerbestendige terrassen en aantrekkelijke winkelmogelijkheden zijn nuttig, maar compleet andere invalshoeken zijn ook effectief. Bijvoorbeeld het Superkilenpark in Kopenhagen.
Superkilen
Superkilen is een één kilometer lang gebied in Kopenhagen met uitgebreide recreatieve mogelijkheden en mogelijkheden voor sociaal contact, met name voor de vele allochtone groepen met lage inkomens die in de omliggende huizen wonen. Het heeft veel kleine restaurants, galerieën en winkels. Het trekt daardoor ook veel bezoekers aan, die opgaan bij de zestig nationaliteiten die al in het gebied wonen.
Er zijn drie gekleurde ruimtes: het Rode Plein, dat het moderne stadsleven vertegenwoordigt met cafés, muziek en mogelijkheden tot sportbeoefening, de Zwarte Markt, een klassiek plein met fonteinen en banken en het Groene Park om te picknicken of te wandelen. In alle drie de delen is er altijd een gezellig samenzijn van lokale mensen. Ook toeristen kunnen zich hier prima vermaken.

Perifere centra: Decentraal centrum voor bezoekers met auto’s
In de komende decennia zal nog steeds een aanzienlijk aantal bezoekers van de stad met de auto komen en het beste wat deze kan doen, is ervoor te zorgen dat bezoekers deze auto’s op veilige transferpunten achterlaten, vanwaar ze hun reis met het openbaar vervoer kunnen voortzetten. Voor bezoekers die van plan zijn langer te blijven, is deze oplossing niet optimaal, aangezien het lastig kan zijn om met het openbaar vervoer bagage naar het hotel te vervoeren. Een oplossing is om een of meer hotels naast de parking te vinden en nog mooier is wanneer deze transfergebieden een aantrekkelijke publieke ruimte worden, met winkels, cafés en restaurants. Deze centra kunnen dan ook plaats bieden aan grote evenementen, zoals een voetbalstadion, een muziekhal, bioscopen en openluchtfestiviteiten. De Amsterdam Arena wijk ontwikkelt zich in deze richting. Vroeger was het een tochtige plek, maar het wordt beter. Het gebied heeft ook uitstekende trein- en metroverbindingen.

En niet te vergeten, de oude stad …
De publieke ruimtes in de oude ‘middeleeuwse’ stadscentra moeten aan dezelfde eisen voldoen als de stad in haar geheel om niet te veranderen in een attractiepark voor toeristen. Afgezien van zijn zorgvuldig onderhouden en functionele geïntegreerde culturele erfenis, moet het een mix van functies bieden, waaronder woningen, kantoren, lichte industrie, ambacht en groene ruimte. Het aantal hotels moet worden beperkt en verhuren door Airbnb is verboden. Winkels zijn voor zowel de inwoners als de toeristen, de huren moeten worden bevroren en de speculatieve verkoop van huizen aan banden gelegd. Ruimte boven winkels wordt herbestemd voor appartementen.
Daarnaast moeten publiekstrekkende bestemmingen, bijvoorbeeld een gebied dat in de eerste plaats voor jongeren bestemd is, over het hele centrum verspreid zijn of in een nevencentrum gelegen zijn.
De Heuvel, Tilburg
Dit plein – eigenlijk een driehoek – was decennialang de onbetwiste ontmoetingsplek van Tilburg, een weinig aantrekkelijke stad in Nederland. De populariteit van de plaats verdween nadat de iconische lindeboom omviel. Tien jaar geleden is een grondig renovatieproces gestart. In dit proces leverden burgers in eerste instantie ideeën, vervolgens hebben drie ontwerpbureaus deze ideeën gemodelleerd die in 3D-modellen werden gepresenteerd en werd burgers gevraagd om het beste te kiezen. Dit bleek het ontwerp van Buro Sant & Co[12] bleek te zijn. De plaats is omgeven door bomen en er zijn de gebruikelijke bedriegertjes, die hier reageren op wind en geluid. Door de renovatie is De Heuvel weer druk als vanouds.

Uitstekende verbindingen
De voorgestelde spreiding van activiteiten over verschillende typen publieke ruimtes vereist uitstekende onderlinge verbindingen en met de belangrijkste woongebieden. Bovendien zullen hotels en airbnb’s over de hele stad verspreid moeten zijn, in het bijzonder in de secundaire centra.
De inrichting van openbare ruimtes: de rol van technologie
De vraag is of er behalve hetgeen dat tot dusver is vermeld, aanvullende mogelijkheden zijn die de kwaliteit van de publieke ruimte kunnen verbeteren.
Een van de criteria van Jan Gehl voor levendige plekken is een multi-zintuiglijke ervaring. Steden moeten rond het lichaam en de zintuigen van de mens worden gebouwd om mensen optimaal van steden te laten genieten[13]. Zijn favoriete voorbeeld is Venetië, waar elke straathoek een nieuwe visuele, auditieve en geur ervaring biedt.
De ervaringen kunnen worden versterkt met technologie, zoals het adaptieve karakter van de fonteinen bij De Heuvel in Tilburg. De Nederlandse stad Enschede experimenteert met videoschermen die waarop door het programma KaleidOK, caleidoscopische beelden worden getoond die de aandacht van mensen trekken[14].

Om de aantrekkelijkheid van openbare ruimtes te vergroten, is geen enkele oplossing bij voorbaat passend. Aantrekkelijke ruimtes ontwikkelen is een continu proces van experimenteren en observeren. In Eindhoven is het nachtleven geconcentreerd in Stratumseind, een bruisende wijk die af en toe het toneel is van vechtpartijen. Daarvoor waren al CCTV-camera’s en sensoren die geluid registreren geïnstalleerd. PhD-student Indre Kalinauskaite bracht talloze nachten door in Stratumseind om de atmosfeer te observeren. Ze hoopte dat aangepaste verlichting de sfeer zou verbeteren en geweld zou verminderen[16]. De stad startte een experiment en voegde ook de geur van sinaasappels toe, maar de impact daarvan was beperkt[17]. Andere experimenten waren succesvoller. De ledverlichting in de stad dimt niet alleen als de straten leeg zijn, maar elke hoek van een plein kan een andere kleur krijgen[18]. Vooral blauwachtig licht lijkt mensen te kalmeren[19].

Aantrekkelijkheid en de humane stad
Aantrekkelijke steden, centra, plaatsen of straten ontwerpen is een uitdaging voor elke stedenbouwkundige. Waarschijnlijk omdat zij de neiging hebben om zich te concentreren op esthetische criteria: Een goed ontworpen gebouw zal jarenlang aan hun naam worden verbonden. Esthetische criteria, samen met functionele vereisten, zijn noodzakelijk maar niet voldoende. Daarom benadrukken vertegenwoordigers van new urbanism dat burgers deel moeten uitmaken van het ontwerpproces. Niet ter vervanging van de architect, maar architecten moeten het gedrag van mensen goed begrijpen, zoals Jan Gehl onderstreepte.
Een andere auteur die genoemd moet worden als onderdeel van de zoektocht naar de ontwikkeling van de humane stad is Richard Sennett. Als socioloog heeft hij geen gebruiksklare ontwerp-oplossingen gemaakt. Maar in zijn boek Building and dwelling (2018) laat hij op ongeëvenaarde wijze de spanningen zien tussen de stad als fysieke ruimte, mede het resultaat van het werk van ontwerpers (‘ville’) en de stad als het geheel van haar bewoners met hun vele achtergronden (cité). Deze twee dimensies staan op gespannen voet en de opdracht van de ontwerper is om mensen een meer centrale rol te geven in het ontwerpproces. In dit essay verwees ik naar ontwerpers die elk op hun eigen manier de kloof probeerden te overbruggen.
Het is niet wenselijk de intimiteit van publieke ruimte in het centrum van een stad op te offeren omdat er incidenteel behoefte is aan een locatie voor grote evenementen. Zo’n locatie kan ook een meer perifeer deel van de stad zijn, onder voorwaarde van uitstekende bereikbaarheid met het openbaar vervoer. Deze aanpak resulteert in het creëren van een verscheidenheid aan openbare plaatsen verspreid over de stad. Mits daar voldoende activiteiten plaatsvinden helpt dit ook om het aantal bezoekers en toeristen te spreiden.
Hieronder vat ik de essentie samen van een humane benadering de publieke ruimte.
Principes voor een humane benadering van de publieke ruimte
1. Publieke ruimtes in hedendaagse steden vervullen verschillende functies. Deze functies zijn niet in dezelfde mate verbonden met dezelfde locatie, noch met dezelfde mensen. Om aan de behoefte aan publieke ruimte te voldoen, moet daarom een verscheidenheid aan publieke ruimtes worden ontwikkeld, elk met zijn eigen functionele kenmerken.
2. De kwaliteit van het ontwerp van de publieke ruimte hangt af van het vermogen van de ontwerper om te anticiperen op de verwachtingen en het gedrag van de gebruikers van die ruimte. Daarom is observatie van gebruikers een essentieel onderdeel van het ontwerpproces. Hetzelfde geldt voor experimenteren.
3. Socialiseren is een van de belangrijkste functionaliteiten van publieke ruimten. Kleinschalige, intieme straten en pleinen voorzien voor de meeste mensen beter in deze behoefte dan grote ruimtes. Nog steeds domineren in de moderne stadsplanning grote bouwvolumes, grote pleinen en rechthoekige patronen, die tot op zekere hoogte dehumaniseren.
4. Om hoogwaardige publieke ruimtes te ontwikkelen, moeten stedenbouwkundigen, architecten, kunstenaars en burgers samenwerken, wat in de eerste plaats betekent dat degenen die professioneel betrokken zijn, luisteren naar degenen die persoonlijk betrokken zijn als gebruikers.
5. De meeste moderne stadscentra missen eenheid omdat ze het resultaat zijn het ontwerp van afzonderlijke gebouwen. Dit proces belemmert de ontwikkeling van publieke ruimtes, aangezien de omliggende gebouwen als vanzelfsprekend moeten worden beschouwd. De benoeming van een masterarchitect of -planner voor elk deel van de stad helpt dit probleem op te lossen.
6. Openbare ruimtes schieten vaak te kort door stapelen van te veel functionaliteiten, bijvoorbeeld zowel ruimte geven voor gezelligheid als voor grootschalige evenementen. In plaats daarvan resulteert het verspreiden van deze functionaliteiten over verschillende locaties in een meer gelijkmatige verdeling van inwoners en toeristen.
7. Openbare ruimtes gedijen vanwege een diversiteit aan zintuiglijke ervaringen. Smaakvolle en door het publiek gestuurde projecties, getinte verlichting en verlichting van gebouwen dragen bij aan dit doel, mits goed afgestemd op het primaat van de socialiserende functie.
[1] https://www.citylab.com/life/2019/05/beautiful-cities-economic-growth-data-beauty-premium/589480/
[2] https://www.researchgate.net/publication/320219253_Designing_Urban_Building_Blocks_around_Solar_Planning_Principles/figures?lo=1
[3] http://vaneesterenmuseum.nl/nl/de-tuinsteden/slotermeer-2/
[4] https://en.wikipedia.org/wiki/Urban_design?utm_medium=website&utm_source=archdaily.com
[5] https://medium.com/sidewalk-talk/commonsource-app-9b26a6ded800?mc_cid=39f121fad9&mc_eid=f9a985d7e5
[6] https://www.theguardian.com/travel/2018/aug/30/why-tourism-is-killing-barcelona-overtourism-photo-essay
[8] https://www.pps.org/about?utm_medium=website&utm_source=archdaily.com
[9] https://www.archdaily.com/927754/11-rules-to-follow-when-creating-vibrant-public-spaces?utm_medium=email&utm_source=ArchDaily%20List&kth=
[10] https://www.stadszaken.nl/ruimte/openbare-ruimte/2535/3-ontwerpprincipes-voor-een-socialer-plein?utm_source=Mailing+Lijst&utm_medium=email&utm_campaign=stadszaken-thema-07-02-2020
[12] https://www.santenco.nl/nl/portfolio_page/de-heuvel/
[13] https://www.archdaily.com/801431/jan-gehl-5-rules-for-designing-great-cities
[14] Veenstra, M., Wouters, N., Kanis, M., Brandenburg, S., te Raa, K., Wigger, B., & Moere, A. V. (2015). Should Public Displays be Interactive? Evaluating the Impact of Interactivity on Audience Engagement. In Proceedings of the 4th International Symposium on Pervasive Displays (pp. 15-21). ACM.
[15] https://www.saxion.nl/binaries/content/assets/onderzoek/smart-industry/smart-cities/003-1449-lectorale-rede-mettina-veenstra-digitale-versie-def_lr.pd
[16] https://www.saxion.nl/binaries/content/assets/onderzoek/smart-industry/smart-cities/003-1449-lectorale-rede-mettina-veenstra-digitale-versie-def_lr.pd
[17] https://www.rtlnieuws.nl/geld-en-werk/artikel/3878641/eindhoven-experimenteert-met-geur-en-licht-tegen-agressie
[18] https://www.theguardian.com/sustainable-business/sustainable-smart-lighting-systems-cities
[19] https://www.theguardian.com/sustainable-business/sustainable-smart-lighting-systems-cities