
Het plan Papenvest in Brussel.
Tussen 1900 en 2000 steeg het inwonertal van Amsterdam van 317.000 naar 727.000 bewoners. Het oppervlak nam toe van 560 naar 11.500 hectare. De gevolgen: monotone gebieden, afhankelijkheid van de auto, enorme uitbreiding van het wegennet en desondanks steeds meer congestie, luchtverontreiniging, uitstoot van broeikasgassen en een enorme aanslag op de natuur.
In een vorige blogpost liet ik Jane Jacobs en Jan Gehl aan het woord. Zij benadrukten dat een rijk stedelijk leven om een voldoende dichte bebouwing en om voorzieningen op looppafstand vraagt.
Maar gaat dan samen, verdichting en leefbaarheid?
Niet op de manier waarop de meeste buitenwijken in Nederland zijn gebouwd. Een mooi voorbeeld van hoe het wel moet is het Plan Papenvest in Brussel (zie boven). De dichtheid van ongeveer 300 wooneenheden per hectare is meer dan tienmaal zo groot als die van een gemiddelde Vinexwijk.
Dit plan voorziet in afbraak van vijf bestaande flats van 9 verdiepingen (314 appartementen op 1,13 hectare en hun vervanging door 325 levensloopbestendige woningen, waarvan veel een ruim dakterras hebben. Het onbestemde ‘siergroen’ tussen de flats is vervangen door een besloten gemeenschappelijke groene (speel)ruimte en het straatpatroon is hersteld. Er zijn veel meer mogelijkheden en een aantal voorbeelden daarvan belicht ik in de komende posts.
Verdichting is ook nodig om meer ruimte voor groen te creëren. Geen saai siergras, maar kleine gevarieerde parken, bomen langs de straten, begroeide huizen, greppels voor de waterafvoer en vormen van stadslandbouw. De redenen waarom meer groei in de stad noodzakelijk is zijn onder meer de positieve invloed op de gezondheid, tegengaan van wateroverlast en van overmatige hitte.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.