22. Nature, never far away

This is the 22st episode of a series 25 building blocks to create better streets, neighbourhoods, and cities. Its topic is the way how the quality of the living environment benefits from reducing the contrast between urban and rural areas.

Photos from space show a sharp contrast between city and countryside. Urban areas are predominantly gray; rural areas turn green, yellow, and brown, but sharp contrasts are also visible within cities between densely built-up neighborhoods and parks. Even between neighborhoods there are sometimes sharp transitions.

The division between city and country

Large and medium-sized cities on the one hand and rural areas on the other are worlds apart in many respects and local government in municipalities would like to keep it that way. For a balanced development of urban and rural areas, it is much better if mutual cohesion is emphasized, that their development takes place from a single spatial vision and (administrative) organization and that there are smooth transitions between both. The biggest mistake one can made is regarding the contrast between city and country as a contradiction between city and nature. Where large-scale agriculture predominates in the rural area, the remaining nature has a hard time. Where nature-inclusive construction takes place in cities, biodiversity is visibly increasing.

The idea that urban and rural areas should interpenetrate each other is not new. At the time, in Amsterdam it was decided to retain several wedges and to build garden villages. Some of the images in the above collage show such smooth transitions between urban and rural areas: Eko Park, Sweden (top right), Abuja, Nigeria (bottom left), and Xion’an, China (bottom center). The latter two are designs by SOM, an international urban design agency that focuses on biophilic designs.

Pulling nature into the city

Marian Stuiver is program leader Green Cities of Wageningen Environmental Research at WUR. In her just-released book The Symbiotic City, she describes the need to re-embed cities in soil, water and living organisms. An interesting example is a design by two of her students, Piels and Çiftçi, for the urban expansion of Lelystad. The surrounding nature continues into the built-up area: soil and existing waterways are leading; buildings have been adapted accordingly. Passages for animals run between and under the houses (see photo collage, top left). Others speak of rewilding. In this context, there is no objection to a small part of the countryside being given a residential destination. Nature benefits!

Restoration of the rural area

The threat to nature does not come from urban expansion in the first place, but mainly from the expansion of the agricultural area. Don’t just think immediately of the clearing of tropical rain woods to produce palm oil. About half of the Dutch land area is intended for cows. Usually, most of them are stabled and the land is mainly used to produce animal feed.

The development of large-scale industrialized agriculture has led to the disappearance of most small landscape features, one of the causes of declining biodiversity. Part of the Climate Agreement on 28 June 2019 was the intention  to draw up the Aanvalsplan landschapselementen . Many over-fertilized meadows and fields that are intended to produce animal feed in the Netherlands were once valuable nature reserves. Today they value from a biodiversity point of view is restricted and they are a source of greenhouse gases. Nature restoration is therefore not primarily focusses at increasing the wooded area. Most of the land can continue to be used for agricultural and livestock farming, provided that it is operated in a nature-inclusive manner. The number of farmers will then increase rather than decrease.

Pulling the city into nature 

There are no objections against densification of the city as long this respects the green area within the city. So-called vertical forests by no means make up for the loss of greenery. Moreover, space is needed for urban agriculture and horticulture (photo collage, top center), offices, crafts, and clean industry as part of the pursuit of complete districts. Nature in the Netherlands benefits if one to two percent of the land that is currently used to produce animal feed is used for housing, embedded in a green-blue infrastructure. Some expansion and densification also apply to villages, which as a result are once again developing support for the facilities, they saw disappearing in recent decades.

Finally, I mentioned earlier that nature is more than water, soils, plants, and trees. Biophilic architects also draw nature into the built environment by incorporating analogies with natural forms into the design and using natural processes for cooling and healthy air. The ‘Zandkasteel’ in Amsterdam is still an iconic example (photo collage, bottom right).

Follow this link below to find an overview of all articles.

20. Voorzieningen op loop- en fietsafstand

De 20de aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit gaat over voordelen om op loop- en fietsafstand over vrijwel alle dagelijkse voorzieningen te kunnen beschikken. 

Ten tijde van de pandemie beletten lockdowns mensen hun huis te verlaten of zich te verplaatsen over een grotere afstand. Veel bewoners van grote steden hebben toen de eigen buurt opnieuw ontdekt. Zij zochten dagelijks de parken op, de klandizie van de buurtwinkels nam toe en de forensen beschikten ineens over veel meer tijd. Ondanks alle zorgen droeg de pandemie bij een herleving van ‘dorpse’ gezelligheid.

Herleving van de ‘volledige wijk’

Herleving inderdaad, want tot de jaren ’60 wisten de meeste bewoners van landen in Europa, de VS, Canada en Australië niet beter of alles wat ze dagelijks nodig hadden te verkrijgen was op een afstand van enkele minuten lopen. In de straat waar ik geboren ben alleen al waren onder andere vier slagers, vier bakkers, drie groentewinkels en twee winkels van De Gruyter en dat terwijl de straat niet veel langer was dan 500 meter. Nu zijn het er nul. Ook mijn basisschool lag aan die straat en voor de dokter moest je om de hoek zijn. Deze vorm van levensomgevingskwaliteit, zeg maar welvaart, is teloor gegaan, zeker in de VS. Stedenbouwkundige hebben dit denkbeeld niet uit het hart verloren. In veel steden heeft de pandemie ervoor gezorgd dat dergelijke herinneringen bereikbare doelen zijn geworden, al staan ze op grote afstand van de werkelijkheid. Tegen deze achtergrond kreeg de idee van de volledige wijk in veel steden tractie. Deze past in een meer omvangrijk planningsconcept, de 15-minuten stad.

Draagvlak voor voorzieningen

De idee is dat bewoners binnen een denkbeeldige cirkel met een oppervlak van ongeveer 50 hectare alle basale voorzieningen kunnen vinden, waar tegenover staat dat het aantal bewoners zodanig moet zijn dat daar ook economisch draagvlak voor is.  Vaak wordt dan een ondergrens van gemiddeld 150 bewoners per hectare gehanteerd, rekening houdend met een vloeroppervlak van 40% voor andere functies.  Uitgangspunt is dat de meeste straten autoluw zijn en volop gelegenheid geven voor spel en ontmoeting. 

Gelegenheid voor sociale contacten

In zo’n gebied kunnen bewoners van de wijk van ’s ochtends tot ’s avonds terecht voor hun boodschappen en contacten.  Ze vinden er een supermarkt, een bakkerij, een slager en een groentewinkel, een drogisterij, een handvol cafés en restaurants, een fitnesscenter, een basisschool, gemeenschappelijke ruimtes, ambachtelijke werkplaatsen en kantoren en verder een grote verscheidenheid aan huizen. Hier drinken mensen die thuis zijn hun ochtendkoffie, ontmoeten medewerkers collega’s en werken zzp’ers tijdens de rustige uren aan een cafétafel. Huismannen en -vrouwen doen hun dagelijkse boodschappen of doen een work-out in de sportschool, maken een praatje en drinken een kopje thee. Mensen ontmoeten elkaar voor de lunch, dineren en socialiseren op het terras of in de cafés, tot sluitingstijd. Een goed voorbeeld is de Oostpoort in Amsterdam, zij het een van de grotere met een station en een paar tramlijnen.

Planningsmodel

De cirkelvormige wijk is een ‘model’. Cirkels zijn een hulpmiddel bij de planning van dit type wijken. Op de bovenstaande kaart is de begrenzing van de buurten met een oppervlak van ongeveer 50 hectare weergegeven in de vorm van cirkels. Bij nieuw te bouwen wijken kan dit principe al op de tekentafel een rol spelen. Bij verdichtingsprojecten vormt de bestaande bebouwing het uitgangspunt. Het intekenen van cirkels is dan vooral een kwestie van het verdisconteren van lokale gegevenheden. Het middelpunt de cirkel zal dan vaak worden geplaatst op een plek waar al wat winkels zijn. Winkels buiten het beoogde centrale deel kunnen geholpen worden om zich daarheen te verplaatsen. Op andere plekken kan tussen bestaande woningen ruimte worden gereserveerd voor kleinschalige bedrijfsvestigingen, scholen, kleine parken en gemeenschappelijke tuinen en speelvoorzieningen. Als eenmaal de contouren vastliggen, kan invulling worden gegeven aan verdichting door de keuze een bebouwingstype dat het beste past bij het karakter van de buurt. Richting buitenkant van de denkbeeldige cirkel zal de bebouwingsdichtheid afnemen, behalve bij haltes van het openbaar vervoer of waar cirkels aan het water grenzen, vaak een uitgelezen plek voor wat hogere bebouwing. 

Als een doorgaande weg door het middelpunt van de cirkel loopt, kan deze worden uitgebouwd tot stadsstraat, inclusief een route voor openbaar vervoer. Voorzieningen worden dan gerealiseerd rond een pleintje in het middelpunt van de cirkel en de daarop uitmondende staten.

Voor de ruimte tussen de cirkels kan gedacht worden aan meer grootschalig groen, wijk-overstijgende voorzieningen, een ondergrondse parkeergarage, routes voor het openbaar vervoer en doorgaande wegen. Vaak zullen de buurten trouwens naadloos in elkaar overgaan.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

2. Menselijke maat

Voor je ligt een nieuwe aflevering van een reeks van 25 posts over evenzoveel facetten van leefomgevingskwaliteit. Afleveringen uit deze reeks kun je elke week op maandag en donderdag lezen. 

Veel mensen voelen zich op een te groot plein verloren. De tweede aflevering van deze reeks over leefomgevingskwaliteit gaat over de rol van de maatvoering. Vooral de verhouding tussen breedte en hoogte van straten en pleinen.

Menselijke maat betekent dat bewoners of bezoekers zich niet overweldigd voelen door de omgeving. Een stedenbouwkundige moet vermijden dat bewoners en bezoekers denken dat het om andere zaken draait, zoals de commercie, het verkeer of de gebouwen zelf, wat helaas vaak wel zo is. Bouwsels van ‘stararchitecten’ kunnen publiekstrekkers zijn, maar leiden meestal ook tot een buitenproportionele invulling van de ruimte. Steden verdragen daarom maar een beperkt aantal van dit soort gebouwen. Alexander Herrebout (OTO Landscape) vindt dat er sprake is van menselijke maat als je aan ruimte voelt dat er aandacht is voor jou als mens. Dat zal voor velen eerder een historisch gebouw (kerk, stadhuis, waaggebouw) zijn dan een modernistisch bouwwerk.

Compactheid (‘enclosure’)

Compacte straten en pleinen geven een gevoel van geborgenheid. Ze werken in de hand dat mensen er blijven ‘hangen’, waardoor de kans op niet-voorziene ontmoetingen toeneemt. Sjoerd Soeters ziet pleinen vooral als een verwijding in het stratenpatroon en ze zijn daarom bij voorkeur niet groter dan 24 bij 40 meter. Een ronde of ovale vorm versterkt het gevoel van geborgenheid. Als ook de hoogte van de omliggende bebouwing hierbij aansluit kan er contact zijn tussen omwonenden en mensen op straat. Goede voorbeelden zijn het door hem ontworpen plein in winkelcentrum de Oostpoort in Amsterdam maar ook een plein in ‘The Point’, een nieuw winkelcentrum in Utah (VS), resp. linksonder en middenonder. Een klassiek voorbeeld is het Piazza der Campo in Siena. 

Is een straat te breed of een plein te groot, dan helpen bomen, bijvoorbeeld een dubbele rij rondom. Dit is ook een bron van verkoeling.

Hoe zeer bomen bijdragen aan het gevoel van geborgenheid komt tot uitdrukking door de afbeeldingen linksboven (Herring Cove Road, Halifax, Canada) en rechtsboven (Cours Mirabeau, Aix-en-Provence) te vergelijken. Een te breed plein of te ruime straat kan verder visueel worden ingekrompen door de aanleg van terrassen, de plaatsing van een paviljoen of de aanleg van waterpartijen, zoals op het Brusselplein, Leidsche Rijn (Utrecht). Soms ook door bestemmingsverkeer en openbaar vervoer toe te laten.

Een te smalle straat kan gevoelsmatig worden verbreed door stoep en een rijbaan uit te voeren in dezelfde tinten eventueel gescheiden door een smalle band op dezelfde hoogte als het straatoppervlak, zoals op de afbeelding van de Sluisbuurt in Amsterdam (middenboven).  

Bouwhoogte camoufleren

Ook als er hoger wordt gebouwd, kan de menselijke maat worden gerespecteerd door het plein of de straat te beplanten met hoog opgroeiende bomen en vooral door hogere bebouwing vanaf de plint een eind terug te leggen. Ook dat is te zien op de afbeelding van de Sluisbuurt (middenboven).

Dichtheid

Compactheid veronderstelt een zekere dichtheid. Naarmate de bebouwing dichter is, dienen zich scherpere keuzen aan. In een compact centrum ligt dan de nadruk op de verblijffunctie voor voetgangers. Voor verkeer is dan geen plaats, bij uitzondering alleen voor de tram.  Wel dienen deze ruimten te allen tijde toegankelijk te zijn voor hulpdiensten, maar afvalverwijdering, bevoorrading en parkeren moeten anders worden opgelost, bijvoorbeeld op de binnenruimte van blokken of door stringente tijdsloten in te voeren.

In elke stad is ook ruimte nodig voor evenementen zoals concerten en kermissen. Bereikbaarheid is dan belangrijker dan dat de locaties een centrale ligging hebben.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

De stad van het ‘New Urbanism’: decentralisatie van voorzieningen op buurtniveau waar dat kan.

Hedendaagse denkbeelden over stedenbouw lopen uiteen, ondanks de principes die ik in mijn vorige post vermeldde. Toch zijn er groepen van min of meer gelijkgestemd stedenbouwkundigenn, zoals de aanhangers van het ‘new urbanism’. Hierover gaat deze post.

Plein in Oostpoort (Amsterdam) Architect Sjoerd Soeters. Bron: Website van Mollink & Soeters’ 

In een TED-presentatie legt Peter Calthorpe de belangrijkste ideeën van new urbanism uit. Wie het allemaal nog eens wil teruglezen kan hier gratis het fraai geïllustreerd boek: 25 Great Ideas of New Urbanism downloaden

New urbanism verzet zich tegen ruimte-verslindende stadsuitbreiding met zijn brede lanen, grote pleinen, winkelcentra buiten het bewoonde gebied, en daardoor alomtegenwoordige auto’s.

De beweging introduceerde een mensgericht ontwerp, dat onder andere gekenmerkt is doordat alles wat je dagelijks nodig hebt, lopend binnen handbereik ligt. Een mix van wonen, winkelen én werken, een goede ontsluiting door openbaar vervoer, diversiteit van bewoners, een grote dichtheid en veel groen. Kortom, ongeveer de principes die ik in mijn vorige blogpoet ook al noemde. Maar dan binnen een Amerikaanse context.

In het new urbanism is de wijk een herkenbare en beloopbare eenheid. De ‘vijf minuten regel’ was een middel om dit doel te bereiken. In Nederland wordt deze regel ook wel vertaald door de ‘400 meter-regel’. Dit is een indicatie van wat de meeste mensen willen lopen. Binnen een cirkel met een oppervlak van ongeveer 60 hectare moeten bewoners alle basale voorzieningen kunnen vinden. Daar staat tegenover dat het aantal bewoners zodanig moet zijn dat deze voorzieningen op voldoende klanten kunnen rekenen.  Vaak wordt een ondergrens van gemiddeld 150 bewoners per hectare gehanteerd, rekening houdend met een vloeroppervlak van 40% voor andere functies.  Uitgangspunt is dat de meeste straten autoluw zijn en volop mogelijkheid bieden voor spel en ontmoeting. De verdere ontwikkeling van grote winkelcentra is taboe. Vanuit deze gedachtegang is het concept van de ’15 minutenstad’ ontstaan: Elke plek binnen de wijk is binnen 15 minuten te voet bereikbaar.

Het centrum van zo’n buurt is de plek waar mensen van de morgen tot de avond terecht kunnen voor hun boodschappen en contacten.  De Oostpoort in Amsterdam (zie bovenstaande foto) is een goed voorbeeld. Deze buurt beschikt over een station en een paar tramlijnen.

Dit type centrum heeft minimaal een supermarkt, een bakkerij, een slager en een groentewinkel, een drogisterij, een handvol cafés en restaurants, een fitnesscenter, een basisschool, gemeenschappelijke ruimtes, werkplaatsen en kantoren en verder een grote verscheidenheid aan huizen. Hier drinken mensen die thuis zijn hun ochtendkoffie, ontmoeten medewerkers collega’s en werken zzp’ers tijdens de rustige uren aan een cafétafel. Huismannen en -vrouwen doen de dagelijkse boodschappen of een work-out in de sportschool, maken een praatje en drinken een kopje thee. Mensen ontmoeten elkaar voor de lunch, dineren en socialiseren op het terras of in de cafe’s.

Volgens Sjoerd Soeters, ontwerper van de Oostpoort,  draagt compactheid als geen ander kenmerk van publieke ruimte bij aan sociale cohesie en heeft daardoor veel invloed op de attractiviteit ervan. De attractiviteit van pleinen hangt verder af van de relatie tussen de hoogte van de omliggende gebouwen en het oppervlak van het plein. Daarom verkiest hij een afmeting van 40 – 25 meter. Gebouwen zijn in zijn visie zelden hoger dan vijf verdiepingen.

Een stad meer is dan een groot aantal beloopbare buurten. Er zijn functies die alleen kunnen bestaan als ze een groter verzorgingsgebied hebben.  

Deze krijgen tegenwoordig de meeste aandacht omdat ervan wordt uitgegaan dat mensen toch de auto voor de deur hebben staan om daar even naar toe te rijden. Om de noodzaak daarvan te verminderen vormen goed voorzien buurten de basis van elke stad. 

De regel is decentralisatie van voorzieningen op buurtniveau waar het kan, centralisatie naar meer omvangrijke centra waar dat moet.  

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Ik wens mijn lezers een gelukkig nieuwjaar…. maar wat is dat?

Stel dat je niet gelukkig bent, kan ik je er dan toe aanzetten om dat wel te worden? Hoe dan? Maar wat is dat eigenlijk gelukkig zijn? Een antwoord op deze vragen (en natuurlijk mijn beste wensen) vind je in deze post.

Ruim een jaar geleden hebben Henk Donkers en ik een artikel geschreven dat heette ‘de gelukkige stad’. Dit lees je hier. Misschien een vreemde titel, want steden kunnen niet gelukkig of ongelukkig zijn. Maar het ging er uiteraard om hoe een stad kan bijdragen aan het geluk van haar bewoners. 

Maar eerst, wat is geluk? “Stel je een ladder voor met tien treden. De onderste trede stelt het slechtst mogelijke leven voor, de bovenste het best mogelijke leven. Op welke trede van de ladder sta je op dit moment?” De meeste studies die geluk meten, stellen alleen deze ene vraag. Deze methode is in 1965 voor het eerst toegepast door Hadley Cantril en wordt daarom  ‘Cantril’s ladder’ genoemd. Het blijkt keer op keer dat andere meer uitgebreide methoden om vast te stellen of iemand gelukkig is, tot een vergelijkbaar resultaat leiden.

Elk jaar publiceert onderzoeksinstituut Gallup zijn ‘World Poll’, een uitgebreide enquête van bewoners van 160 landen over talloze onderwerpen, waaronder de vraag of ze gelukkig zijn. De laatste jaren zijn de bewoners van Finland steevast koploper: Zij scoren gemiddeld 7,8 op Cantril’s ladder. Nederlanders scoren gemiddeld 7,4 en staan daarmee op de zesde plaats. Afghanistan staat op de laatste plaats, nog voordat de Taliban aan de macht kwamen. Er is ook naar steden gekeken: Amsterdam scoort bijvoorbeeld op de 11deplaats.

Hoe komt dat dan?  Wat maak Finnen gelukkig en de Afghanen ongelukkig? Er blijken vijf factoren een rol te spelen: 

  • De mogelijkheid om je materiële behoeften te bevredigen (dus niet hoe meer geld, hoe meer geluk)
  • Het verkeren in een sociaal netwerk van familie, vrienden en collega’s die je kunt vertrouwen (mensen die vertrouwen in hun medemensen zeggen te hebben, zijn in het algemeen gelukkiger)
  • Actief werken aan je gezondheid (wie met roken is gestopt, aan sport doet, bewuster is gaan eten, geeft aan zich gelukkiger te zijn gaan voelen)
  • Leefomstandigheden, zoals een passend huis, een plezierige buurt en de mogelijkheid zich zonder stress te kunnen verplaatsen.
  • Zelfbeschikking: je veilig voelen, invloed te kunnen uitoefenen, erkent te worden en je te kunnen ontplooien, ook in de hulp aan anderen. Ook de mogelijkheid om zinvol werk te kunnen doen, hoort tot deze categorie.

Naast deze vijf factoren spelen ook karaktereigenschappen een belangrijke rol, zoals eerlijkheid, openheid, optimisme, vergevingsgezindheid en nieuwsgierigheid. Deze bepalen voor een deel of je de mogelijkheden die in bovenstaande factoren besloten liggen weet te gebruiken. Helaas verschillen deze mogelijkheden aanzienlijk van persoon tot persoon en van land tot land.

Wat betekent dit alles voor mijn nieuwjaarswens?

Als ik je veel geluk toewens, dan hoop ik dat je de kansen die in bovenstaande factoren liggen opzoekt en benut. Maar ik hoop ook dat wij samen waar dat in onze macht ligt, anderen meer toegang zullen verlenen tot de mogelijkheden die in deze factoren besloten liggen. Ook daar worden we zelf gelukkiger van.

In mijn volgende post sta ik stil bij de vraag hoe een stad(sbestuur) dat voor de bewoners van die stad kan doen.

Geen klassentegenstellingen meer? Bekijk steden eens vanuit de lucht

Tegenstellingen tussen landen verminderen. Tegenstellingen binnen landen en in het bijzonder binnen steden nemen toe. Dat zie je het beste vanuit de lucht. Daarover gaat deze post.

Verschillen de manier waarop mensen wonen zie je het best vanuit de lucht. Dit geldt voor alle steden. In ons land hoef je alleen maar naar de hoeveelheid groen te kijken.  In ontwikkelende landen zijn de tegenstellingen binnen steden veel extremer. Wat hier vooral opvalt is dat zij voor een deel lijken op steden in ontwikkelde landen, maar dat tegelijkertijd een groot deel van het grondgebied bestaat uit slums. In Afrika woont 65% van de stedelijke bevolking in slums, die onderling overigens sterk kunnen verschillen. Deze twee nederzettingstypen grenzen vaak onmiddellijk aan elkaar. 

Overigens zijn er na de apartheidsperiode grote inspanningen geleverd om de huisvesting in de slums te verbeteren. Er zijn 2,5 miljoen nieuwe woningen gebouwd, voorzien van elektriciteit, maar niet altijd van water en sanitair. Er wonen nog ruim 2 miljoen inwoners in slums en hun aantal stijgt door de trek van de stad en geboorten sneller dan er nieuwe huizen gebouwd worden. 

Bouwen van nieuwe huizen geldt steeds minder als de beste oplossing. Vaak staan deze huizen op grote afstand van de plaatsen waar slumbewoners werk vinden en gaat het om hoogbouw die een einde maakt aan de sociale cohesie tussen de bewoners. Slumbewoners en de organisaties die voor hen opkomen willen vooral twee zaken: zekerheid om voor langere tijd op de huidige plaats te kunnen blijven wonen en betere sanitaire voorzieningen. Verbeteren van de woning kunnen ze zelf, al dan niet met de hulp van familieleden en een ingehuurde metselaar en met een bescheiden krediet.

Hiermee wordt de trek naar de stad niet opgelost. Wat daarvoor nodig is een wezenlijke verandering van de verhoudingen tussen deze steden, de omliggende kleinere steden en dorpen. Ook om te voorkomen dat de groene ruimte daartussenin verder inkrimpt. In het kader van de zekerstelling van de voedselvoorziening is een herwaardering van de agrarische sector noodzakelijk en zeker het beëindigen van het dumpen van voedseloverschotten uit ontwikkelde landen. Het belangrijkste wat steden kunnen doen is nieuwkomers voor langere tijd een stukje grond beschikbaar stellen op een veilige plaats en vervolgens zorgen voor water, sanitair en elektriciteit. Hier ligt vooral een rol voor de ‘kleinere’ steden.  Dat slums in de 21ste eeuw zullen verdwijnen is een illusie, maar kun karakter kan ten goede veranderen dankzij zelfredzaamheid van de bewoners en ondersteuning daarvan door overheden.  Ik kom hier later op terug.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Zonnepanelen kunnen bijdragen aan biodiversiteit

De grond onder zonnepanelen is goed bruikbaar. Soms kunnen er gewassen worden geteeld,; soms bloemen die aan de biodiversiteit bijdragen. Hierover gaat deze post.

Zonnepanelen dragen bij aan biodiversiteit

Veel boeren hebben berekend dat ze het rendement van hun grond kunnen verbeteren door landbouwgewassen te vervangen door zonnepanelen.  Maar wat als ze de grond voor beide doelen tegelijkertijd zouden gebruiken? We spreken over ‘agrophotovoltaics’ of gewoon duaal grondgebruik.

Het uiteindelijke rendement is het resultaat van het gecombineerde effect van de wijze van plaatsing van zonnepanelen, de keuze van de gewassen en het klimaat. Naarmate de zonnepanelen dichter bij de grond worden geplaatst, neemt het verschil tussen temperatuur overdag en ’s nachts af, neemt de luchtvochtigheid toe en neemt de directe instraling door de zon (schaduwwerking) met ongeveer 20% af.  Dat geldt door het hele oppervlak omdat uiteraard de positie van de zon voortdurend verandert. In een subtropisch milieu bleken deze omstandigheden te leiden tot een meer dan verdubbeling van de oogst van pepers en cherrytomaten. 

In het algemeen valt de grootste impact te verwachten van duaal grondgebruik in (sub)tropische gebieden.  In meer gematigde streken concentreert onderzoek zich naar het effect op producten die nu onder foliekappenworden geteeld, bijvoorbeeld aardbeien en frambozen. Zonnepanelen nemen dan de beschermende functie van het folie over. Duidelijk is wel dat hiervoor uitsluitend lichtdoorlatende zonnepanelen bruikbaar zijn. 

Op veel plaatsen is de combinatie van zonnepanelen en agrarisch bodemgebruik niet aan de orde. Het is dan het gebruikelijk om grondoppervlak waarop zonnepanelen worden geplaatst te egaliseren, de bodem en de vegetatie te verwijderen en er gravel of boomschors voor in de plaats te doen. Dat kan anders. Het InSPIRE-programma in de VS (Innovative Site Preparation and Impact Reductions on the Environment) wil bijdragen aan versterking van de biodiversiteit. Om die reden worden aan het plaatselijke klimaat aangepaste mengsels van bloemen en planten gezaaid ter De compacte beplanting zorgt bovendien voor verkoeling, wat het rendement van de zonnepanelen. 

Of het nu gaat om landbouwgewassen, veehouderij of bloemen bedoeld om de biodiversiteit te verhogen: In alle gevallen geldt dat het overdag onder de panelen wat koeler is, wat een positieve uitwerking op het rendement van de zonnepanelen.

Beviel deze blogpost? De inhoud is gebaseerd op het dossier Duurzame energie, dat een veelheid van feiten en zienswijzen bevat over de energietransitie. Je kunt dit e-boek  hier gratis downloaden. Er is ook een printvriendelijke versie (A4) beschikbaar, die je hier kunt downloaden. 

Dit is de inhoud:

  1. Feiten om te onthouden
  2. Bronnen van duurzame energie in Nederland
  3. Openstaande keuzen
  4. Hoeveel zonnepanelen passen in Nederland?
  5. Energietransitie mogelijk dankzij de zonnecel
  6. Van zonnepaneel naar zonnedak en zonnepan
  7. Zonnepanelen kunnen (bijna) overal liggen
  8. Recycling zonnepanelen: naar de maan en terug
  9. Manieren om netverzwaring te voorkomen
  10. Smart grids: waar techniek, digitale en sociale innovatie samenkomen
  11. Samenwerken in een energiecoöperatie
  12. Duurzaam maken van je woning. Voor jezelf en de aarde
  13. Naar een rechtvaardige energietransitie
  14. Zonder energieopslag geen energietransitie
  15. Aardwarmte
  16. Biomassa
  17. Verwijderen, opvangen en opslaan van CO2
  18. Kernsplitsing en kernfusie
  19. Waterstof
  20. Onze toekomstige energievoorziening

De stiefdochters van de milieuwetenschap (4): Waterstof

De potentiële omvangrijke rol van waterstof voor de toekomstige energievoorziening komt alleen tot stand als overheid en bedrijfsleven daarbij samenwerken en er substantieel in investeren

Waterstof (H2) doet de de benaming ‘stiefdochter’ eer aan. De basis, het molecuul ‘H’ komt in de natuur niet eens voor.  Waterstof moet daarom worden geproduceerd door middel van elektrolyse van water. Daarvoor is veel energie nodig. Als groene elektriciteit wordt gebruikt spreken we van groene waterstof.  Verder zijn er ook grijze en blauwe waterstof.

Het proces van elektrolyse

Grijze waterstof ontstaat door verbranding van aardgas, aardolie of kolen. Uit dit proces ontstaat behalve waterstof ook CO2.  Als de vrijgekomen hoeveelheid CO2 wordt afgevangen, gebruikt of opgeslagen, spreken we van blauwe waterstof.  

Waarom waterstof produceren?

Waarom zou je eerst (groene) stroom produceren en daarvan vervolgens met het nodige energetische verlies waterstof maken?  Daarvoor zijn goede redenen.  Onze energievoorziening kent twee componenten te weten ‘moleculen’ (aardolie, gas, biomassa en in zekere zin aardwarmte) en ‘elektronen’ (elektriciteit). Hun eigenschappen vullen elkaar aan. Moleculen kunnen bijvoorbeeld relatief makkelijk worden opgeslagen en vervoerd en er kan elektriciteit van worden gemaakt wanneer dat dat nodig is. Daarnaast zijn moleculen bij uitstek geschikt voor verwarmingsdoeleinden, zeker in de industrie. Nu aardgas en aardolie over afzienbare tijd niet meer worden gebruikt, is het noodzakelijk andere moleculaire energiedragers te zoeken, zonder dat daar CO2-emissie mee gepaard gaat. 

De huidige en de toekomstige taakverdeling tussen moleculen en elektronen. Bron (p. 51)

In theorie zou alle uitgestoten CO2 afgevangen kunnen worden, zie mijn post over Geo-engineering. Echter, voor langdurige opslag van zo veel CO2 is geen plaats. Blijven over: (1) alleen CO2 opslaan die vrijkomt bij de productie van blauwe waterstof, (2) produceren van groene waterstof en (3) gebruik van biomassa. Ik heb eerder al laten zien dat biomassa vergezeld kan gaan met serieuze milieurisico’s.

Hieronder is herhaaldelijk sprake van petajoules (PJ). Dat is een maat voor de hoeveelheid energie die per uur wordt gemaakt of gebruikt. Bijvoorbeeld: Een grote kolengestookte elektriciteitscentrale levert 20 PJ.

Het potentiële aanbod van groene waterstof

Nederland kan op grote schaal waterstof produceren met behulp van groene elektriciteit uit wind-op-zee. Schattingen van de maximaal beschikbare capaciteit daarvan variëren tussen 60 – 72 gigawatt. Deze capaciteit lijkt ruimte te bieden voor productie van maximaal 800 PJ groene waterstof. De prijs zou dan ongeveer uitkomen op €3,38 inclusief transport, ervan uitgaande dat elektrolyse plaatsvindt op zee. Of dit duurder is dan conventionele brandstoffen hangt af van de hoogte van de CO2-beprijzing van laatstgenoemde. Op termijn zeker niet.

PosHYdon is een proefproject op zee om daar opgewekte elektriciteit onmiddellijk om te zetten in waterstof. Het project is onder andere geïnitieerd door TNO en de Gasunie. Zie de onderstaande video. Nog verder gaan initiatieven om waterstof aan de bron, dus in de windturbine te produceren.

Nederland heeft goede mogelijkheden voor opschaling van de productie en distributie van groene waterstof. Onder de grond ligt een perfect onderhouden en inmiddels uit zijn jasje gegroeid aardgasnetwerk en de Noordzee biedt volop gelegenheid tot de winning van elektriciteit. Een eerste stap is ombouwen van een deel van het aardgasnet tot een landelijk waterstofnet, dat ook voor im- en export kan worden gebruikt.  Het Ministerie van Economische zaken en Klimaat, TenneT en de Gasunie voeren samen het project HyWay27 uit te onderzoeken wat daarbij komt kijken. 

De beoogde ruggengraat van het waterstofnet in Nederland 

Hoe de vraag zich ook ontwikkelt, Nederland beschikt over de mogelijkheden om in een aanzienlijk deel ervan te voorzien.

Maar ook import kan een optie blijken. Noord-Afrika heeft dus een enorm potentieel voor de opwekking van elektriciteit, maar mist vooralsnog kennis en infrastructuur. 10% van de Sahara bedekken met zonnepanelen volstaat om de hele wereld te voorzien van energie (560.000 PJ). In principe kan in de Sahara, het Midden-Oosten en  Australië ook ’s-nachts waterstof worden geproduceerd met behulp van batterij-opvang, waardoor minder elektrolyseapparatuur nodig is. Tot 1500 kilometer is transport per pijpleiding de goedkoopste optie; daarboven is het vervoer van waterstof met schepen efficiënter, bij voorkeur in de vorm van vloeibare opslagmedia, ondanks extra conversiekosten.

De potentiële vraag naar waterstof

‘Grijze’ waterstof wordt op grote schaal gebruikt, vooral als grondstof voor onder andere de productie van kunstmest en als hoge-temperatuur brandstof in de industrie (ongeveer 175 PJ). De vraag vanuit de industrie in 2050 zal variëren tussen 100 – 400 PJ.  Deze variatie komt door onzekerheid over de groei van de zware industrie gegeven de ontwikkeling naar een kringloopeconomie. Bijvoorbeeld: naarmate de landbouw meer regeneratief wordt, neemt de vraag naar kunstmest af en daalt overigens ook de hoeveelheid beschikbare biomassa. Als plastic meer wordt gerecycled, zijn er minder kunststoffen nodig. Ook staal zal veel meer worden hergebruikt. Waterstof kan ook worden ingezet voor de productie van elektriciteit als zon en wind het laten afweten en ter ondersteuning van de warmteproductie in warmtenetten. Maar om meer dan 100 PJ zal het niet gaan. Daarnaast kan waterstof worden gebruikt als brandstof in de transportsector, voor de verwarming van huizen en als opslagmedium. Ik sta bij deze drie toepassingen stil omdat hierover de meeste onzekerheid bestaat.

Transport

Naar verwachting gaat waterstof een belangrijke rol spelen in het zware transport. Te denken valt aan lange-afstandstrucs, de binnenscheepvaart en treinen op niet-geëlektrificeerde trajecten. 

Wie het over de het brandstofgebruik in de transportsector heeft, moet in de eerste plaats denken aan het vliegverkeer en aan de zeevaar denken. In Nederland alleen al is voor deze doelen op het moment ruim 600 PJ vereist, geheel bestaande uit fossiele grondstoffen. Voor de luchtvaart is synthetische kerosine op basis van waterstof voorlopig het enige alternatief. Voor de scheepvaart zijn er meer alternatieven, maar ook daarbij speelt waterstof een belangrijke rol. De ramingen voor 2050 gaan uit van minimaal 500 PJ aan benodigde waterstof, meer dan alle andere toepassingen samen! 

Gebouwde omgeving

Als alle huidige gebouwen (woningen en bedrijfsgebouwen) voorzien zouden zijn van energielabel B en een cv-ketel op waterstof zouden hebben, dan was er 292 PJ aan waterstof nodig per jaar. In combinatie met een hybride warmtepomp gaat het dan nog ‘slechts’ om 141 PJ per jaar. In de praktijk zal het om een veel lagere vraag gaan. Dankzij de Startanalyse aardgasvrije buurten van het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) weten we tot op buurtniveau welk verwarmingsalternatief de minste maatschappelijke kosten met zich meebrengt. Voor minder dicht bevolkte gebieden en voor historische binnensteden is dat groen gas of waterstof, ook omdat het aardgasnet hiervoor geschikt kan worden gemaakt zonder exorbitante kosten (‘maar’ € 700 miljoen).  Groen gas komt daarbij nog als beste uit de bus, maar dit is vrijwel zeker onvoldoende beschikbaar. De verwarming van de gebouwde omgeving zal gaan bestaan uit een combinatie van elektrische warmtepompen (S1) warmtenetten (S2, S3), en gas (S4, S5). Een grote onbekende is de hoeveelheid warmte die met geothermie zal worden gewonnen. De rol van groen gas of waterstofgas als verwarmingsbron in de gebouwde omgeving zal pas na 2030 uitkristalliseren. 

Weergave op buurtniveau van de wijze van verwarming met de laagste maatschappelijke kosten. Lezers kunnen dit voor hun eigen gemeente nagaan Bron
Opslag van elektriciteit

Waterstof is een optie om elektriciteit op te slaan als het aanbod van wind- en zonne-energie groter is dan de vraag. Voor deze kort-cyclische opslag zijn batterijen en boilers geschikter. Toch gaat netbeheerder Liander experimenteren met omzetten van elektriciteit in waterstof. Dit gebeurt bij verdeelstation in het Noord-Hollandse Oterleek en bij een zonnepark in het Friese Oosterwolde. GroenLeven bouwt hier het grootste zonnepark van Friesland, terwijl het lokale elektriciteitsnet eigenlijk te weinig capaciteit heeft. Door op piekmomenten de stroom om te zetten in groene waterstof, kan het park er toch komen. Hiervoor wordt een elektrolyser van 1,5 megawatt gebruikt. Vergelijkbaar hiermee is HyStock, de groene waterstofinstallatie van de Gasunie in Veendam. Deze zet 1 megawatt groene stroom om in waterstof. Dat levert 400 kilogram waterstof per dag op, afkomstig van 5.000 zonnepanelen.

Voor seizoensopslag van elektriciteit gooit waterstof hoge ogen. Waterstof kan worden opgeslagen in zoutca­vernes, waarvan er in Nederland zo’n 100 tot 120 zijn. Als waterstofgas wordt omgezet naar vloeibare waterstof, ammoniak of liquid organic hydrogen carriers (in ontwikkeling) wordt het mogelijk om met enkele tientallen tanks het equivalent van de hoeveelheid waterstofgas in een forse zoutcaverne te bewaren. Ook wordt geëxperimenteerd met de opslag in olie.

Marktfalen: De mismatch tussen aanbod van en vraag naar groene waterstof

Voor 2050 zijn scenario’s ontwikkeld van het potentiële waterstofverbruik die oplopen tot 1200 PJ per jaar (energetisch plus non-energetisch), waarboven nog de vraag vanuit de lucht- en zeevaart komt. Mondiaal gezien kan aan deze vraag worden voldaan. Maar of zij er daadwerkelijk komt is niet te voorspellen en de ontwikkeling van het aanbod evenmin. 

Vrijwel alle bronnen vermelden dat het toekomstige gebruik van groene waterstof afhangt van de prijsontwikkeling en dat de prijsontwikkeling afhangt van de vraagontwikkeling. Een kip of ei probleem dus. Economen spreken van marktfalen. 

De oplossing ligt hier in een gecoördineerde aanpak door alle betrokken partijen met de overheid in een stimulerende en coördinerende rol. Zeker is dat er zowel door overheid als bedrijfsleven hoge risicodragende investeringen zijn vereist. Volgens de Hydrogen Council bedragen deze wereldwijd $ 70 miljard. Het gaat om elektrolysers, netwerken voor transport en distributie, opslag (in zoutcavernes), tankstations en installaties voor afvang en opslag van CO2. Daarnaast zijn substantiële investeringen nodig in snelle uitbreiding van de productiecapaciteit van wind- en zonne-energie. Als alle partijen samen optrekken zal de prijs van waterstof de komende jaren met 50 – 60% dalen en kan deze concurrerend worden met andere energiebronnen. Hiervoor is tevens noodzakelijk dat er op Europees niveau CO2-beprijzing komt, die een einde maakt aan de jarenlange subsidie van fossiele brand- en grondstoffen. 

Afstemming vraag en aanbod van waterstof Bron (p.10)

De industrie pleit ervoor om vooruitlopend op de levering van groene waterstof eerst te investeren in de productie en invoer van blauwe waterstof. Ook hier zijn aanzienlijke investeringen gewenst, namelijk de aanleg van een netwerk van ondergrondse leidingen waardoor opgevangen CO2 naar niet meer gebruikte gasvelden onder de zeebodem kan worden vervoerd. Er bestaan twijfels over het rendement van deze investering en het is dan ook de vraag of het geld niet rechtstreeks in de uitbreiding van de productie van waterstof kan worden besteed. Er wordt inmiddels al de nodige blauwe waterstof geïmporteerd uit Noorwegen.

Beleid

Veel landen hebben al een visie, strategie of plan op het gebied van waterstof gepresenteerd. In sommige landen zijn al besluiten genomen ter concretisering daarvan. Koplopers zijn Australië, China, Californië, Japan, Zuid- Korea en Duitsland. 

Japan lijkt de meest vergaande ambities te hebben. Het land wil de eerste ‘waterstof samenleving’ ter wereld worden en streeft naar een economie die geheel op waterstof draait. Het is onduidelijk in hoeverre Toyota, dat de eerste op waterstof aangedreven personenauto op de markt bracht, hierbij een rol speelt. 

In de vorig jaar gepubliceerde kabinetsvisie stelt de Nederlandse regering dat waterstof (en groen gas) onlosmakelijke onderdelen zijn van een CO2-vrij energiesysteem. Dit omdat anders sommige vormen van eindverbruik technisch niet of niet kosteneffectief te verduurzamen zijn, maar ook omdat de overstap naar een CO2-vrij gas daar de meest kostenefficiënte manier van verduurzamen is. Verder benadrukt de regering het belang waterstof voor seizoensopslag en relatief goedkoop transport van elektriciteit. 

Om kennis op te bouwen over de inzet van waterstof als warmtealternatief, zal het nationale waterstofprogramma ook een programmalijn “gebouwde omgeving” omvatten. Opties zoals het gebruik van ketels met pure of bijgemengde waterstof, brandstofcellen, de combinatie met een hybride warmtepomp en de koppeling met warmtenetten als aanvulling voor de piekvraag, zullen worden onderzocht.

Met het benadrukken van de bebouwde omgeving als toepassingsmogelijkheid van groene waterstof legt de overheid een iets ander accent dan sommige recente adviezen die de nadruk vooral leggen op de vraag vanuit de industrie, het transport en de opslag van  elektriciteit. 

Illustratief voor de gezamenlijke aanpak die de overheid voorstaat is de Waterstofcoalitie, waarin de overheid participeert met partners uit de industrie, kennisinstellingen en milieuorganisaties. Als onderdeel hiervan willen de Groninger Seaports, Shell en de Gasunie NorthH2 tot ontwikkeling brengen, het grootste groene waterstofproject ter wereld. Doel is een jaarproductie van 800.000 ton groene waterstof (de huidige industriële vraag in Nederland) en tevens het opzetten van de hele keten vanaf de productie van duurzame stroom, via opslag in lege zoutcavernes, tot aan de industriële eindgebruiker. De duurzame stroom moet worden geleverd door een mega-windpark, waarvan de capaciteit in 2030 op 3 tot 4 gigawatt moet liggen en in 2040 op 10 gigawatt.

e deelnemers aan de waterstofcoalitie

In uitvoering zijn overwegend kleinschalige projecten. In Rosenburg wordt een appartementencomplex met waterstof verwarmd. De benodigde groene waterstof wordt met een elektrolyser in de nabijheid van het gebouw geproduceerd.

Twee Nederlandse gemeenten – Hoogeveen en Stad aan ’t Haringvliet – ontwikkelen elk een wijk waar waterstof aardgas volledig vervangt. Zij hebben met de overheid een Green Deal gesloten met als doel alles in kaart te brengen dat komt kijken bij de verwarming van huizen met waterstof op grotere schaal. Op termijn zullen beide wijken zelf de benodigde elektriciteit opwekken.

De overheid houdt belangrijke keuzen nog open, zoals:

  • Vaststellen van een streefdoel voor waterstoftoepassingen in Nederland.
  • Al dan niet tegemoetkomen aan de vraag naar blauwe waterstof en de bijbehorende infrastructuur ten behoeve van afvangen en opslaan van CO2
  • In Nederland zelf produceren van de benodigde groene waterstof of kiezen voor invoer.
  • Starten met de aanleg van een CO2-infrastructuur.
Waterstof infrastructuur voor verschillende toepassingen op wijkniveau  Bron

De volgende stappen

Ik zou vooralsnog geen optie voor de toekomstige energie voorziening willen uitsluiten, maar wel een voorkeursstrategie vastleggen en andere strategieën aanwijzen als flankerend en als opties om op terug te vallen. Uiteindelijk kan een euro maar een keer worden uitgegeven. Mijn voorkeusstrategie ziet er dan als volgt uit:

  • Maximaal benutten van de mogelijkheden om op de Noordzee windenergie op te wekken.
  • In samenhang met de ontwikkeling van de vraag naar waterstof elektrolysers op zee bijbouwen.
  • Participeren in de ontwikkeling van grootschalige productie van waterstof in landen waar dat goedkoop kan.
  • Zo snel mogelijk een landelijk hoofdnet voor transport van waterstofgas realiseren inclusief internationale aansluitingen, gebruik makend van delen van het aardgasnet.
  • Met hoge prioriteit lucht- en zeevaart doen omschakelen naar gebruik van op waterstof gebaseerde brandstoffen. 
  • Faciliteren van het gebruik van blauwe waterstof voor de zware industrie in afwachting van de beschikbaarheid van groene waterstof. Bij voorkeur door import om kosten van afvangen van CO2 te beperken.
  • Rekening houden met daling van de waterstofvraag vanuit de zware industrie in de komende decennia als gevolg van de ontwikkeling van een kringloopeconomie.
  • Waterstof inzetten om netverzwaring te voorkomen waar dat mogelijk is.
  • Maximaal gebruik van waterstof door vrachtverkeer, dieseltreinen en scheepvaart in plaats van elektriciteit. 
  • Gaslevering van woningen in stand houden in buurten waar groen- of waterstofgas in potentie de laagste maatschappelijke kosten heeft totdat aldaar een definitieve keuze voor een warmtebron is gemaakt.
  • Bij warmtenetten in eerste instantie uitgaan van aanwezige restwarmte en deze netten alleen uitbreiden als de aanwezigheid van geothermische bronnen ter plaatse bewezen is.
  • Beprijzing van CO2 realiseren in Europees verband met onmiddellijke ingang.

En wat kernenergie betreft, zie daarvoor de volgende post in deze reeks.

Beschikbaar: Enkele hardcopies van e-book Steden van de toekomst….

Ik heb enkele tientallen hardcopy’s (A4, 180 pag.) laten drukken van mijn e-boek Steden van de toekomst. Humaan als keuze. Smart waar dat helpt. Maak hiervoor €20 over op IBAN NL35 INGB 000 167 5550 tnv H. van den Bosch onder vermelding van je adres. Ik stuur het boek dan per kerende post.

De klimaat-neutrale stad

Wetenschappelijk is de relatie tussen opwarming van de aarde en de uitstoot van broeikasgassen onbetwist. Ook staat vast dat een temperatuurstijging van meer dan 1,5°C ten opzichte van de temperatuur in de pre-industriële periode rampzalig is. Desondanks valt te vrezen dat de stijging van de temperatuur ruim boven de 2°C zal uitkomen.

Energieneutraal gebouw: The Edge Amsterdam, hoofdkantoor van Deloitte – foto Deloitte

De wereld heeft zijn kortetermijndoelstellingen niet gehaald: In plaats van de beoogde daling van de CO2-emissie, steeg de wereldwijde uitstoot in 2017 met 1,6% en in 2018 met 2,7%. De belangrijkste redenen zijn groeiend autobezit en toenemend gebruik van kolen ten behoeve van de elektriciteitsproductie. De onderstaande grafiek laat zien dat alle continenten, behalve Europa, hiervoor verantwoordelijk zijn.

Wereldwijd waren de broeikasgas emissie groter dan ooit, namelijk 31.1 miljard ton – Bron: University of East Anglia

De meeste overheden benadrukken de urgentie van een vermindering van de CO2-uitstoot en zijn van plan de emissies tegen 2030 te halveren, dat wil zeggen over tien jaar. Of deze intenties gehaald worden, bestaan gerede twijfels. Gezaghebbende instellingen zoals Bloomberg[1]en Arcadis[2]voorspellen, uitgaande van thans beschikbare plannen, dat in 2050 het gebruik van steenkool en aardolie hooguit met 50% zal zijn afgenomen. Ik begin met een samenvatting van het probleem om een ​​goed kader voor het beleid te hebben.


De Klimaat-neutrale stad is de derde van een reeks essays over hoe onze steden humaner kunnen worden. Dat betekent vinden van een balans tussen duurzaamheid, sociale rechtvaardigheid en leefbaarheid. Dit vereist verreikende keuzes. Zodra deze keuzes zijn gemaakt, spreekt het voor zich dat we slimme technologieën gebruiken om ze te realiseren.

Eerdere afleveringen in deze reeks zijn:


Waar hebben we het over?

In de eerste plaats, we kunnen beter niet spreken over CO2-emissies, omdat er ook andere broeikasgassen zijn[3]. Elk van deze gassen ontstaat door menselijke activiteiten en draagt ​​bij aan de opwarming van de aarde. 76% van de verwarming over een periode van 100 jaar wordt veroorzaakt door koolstofdioxide (CO2) afkomstig van verbranding van fossiele brandstoffen, landgebruik (ontbossing, ploegen) en industriële processen (respectievelijk 62, 11 en 3 procent van totale verwarming). Methaan (CH4) is afkomstig van verbranding van biomassa, rijstvelden en vee (16% van de totale verwarming), stikstofoxide (NO2) is afkomstig van meststoffen (6%) en gefluoreerde gassen zijn afkomstig van koelmiddelen en industriële processen (2 %).

In de tweede plaats kunnen we in navolging van het baanbrekende werk van het Drawdown-project[4] beter uitgaan van de sectoren van de economie die verantwoordelijk zijn voor het broeikaseffect dan van het type emissies. Dat vergemakkelijkt de discussie over oplossingen.

Diagram: Drawdown-project

Vijf belangrijke sectoren – elektriciteit, voedsel en grondgebruik, industrie, transport, gebouwen en woningen – veroorzaken het probleem. Het verbranden van steenkool, olie en aardgas om elektriciteit op te wekken is de grootste bron van wereldwijde uitstoot, maar de sector voeding en landgebruik volgt op korte afstand.


Na de energiesector is de cementindustrie[5]de grootste bron van CO2-uitstoot. Zij is goed voor 5 à 6% van alle emissies. Onderzoekers in de VS hebben een methode ontwikkeld voor de productie van cement zonder CO2-uitstoot. Ze schatten dat het nieuwe productieproces ook goedkoper zal zijn dan het bestaande proces. Zonne-energie wordt rechtstreeks gebruikt om de kalksteen boven 800oC te verwarmen en te smelten. Vervolgens vindt elektrolyse plaats, wat resulteert in kalk met koolmonoxide en zuurstof als bijproducten. Het proces vereist wel nog steeds veel warmte.


In de derde plaats moeten we ons realiseren dat de aarde zelf in staat is om 55% van de broeikasgas-emissies te absorberen; de oceanen en de bossen in het bijzonder. Aanleg van nieuwe bossen, herstel van koolstofrijke bodems in agrarische gebieden en herstel van kustecosystemen zullen bijdragen aan de verhoging van de absorptiecapaciteit die door ontbossing is vernietigd.

Tenslotte, de impact van het broeikaseffect verschilt tussen en binnen landen[6]. Volgens een recente studie in de Proceedings van de National Academy of Sciences krijgen landen in Afrika, Zuid-Azië en Midden-Amerika er meer mee te maken want ze liggen al in de warmste delen van de wereld. Een warmer klimaat in landen in gematigde klimaatzones kan leiden tot een hogere productiviteit, meer landbouwopbrengsten en een hoger welzijn. Opwarming in Noorwegen heeft bijvoorbeeld nu al het nationaal product per hoofd van de bevolking met 34% verhoogd, terwijl India 31% minder groei kende dan zonder opwarming van de aarde zou hebben plaatsgehad. 

Dit betekent niet dat rijkere naties als geheel profiteren. De zuidelijke staten van de VS zien nu al extreme weersomstandigheden, orkanen, droogte en bosbranden toenemen, wat zal leiden tot een verschuiving van welvaart naar het noorden en westen en daarmee tot nog meer regionale ongelijkheid.

National Academy of Sciences

De rol van gemeenten

In een bespreking van het beleid van steden met betrekking tot klimaatverandering kan het werk van de C40 Climate Leadership Group niet onbesproken blijven. De groep bestaat meer dan 12 jaar en vertegenwoordigt inmiddels 96 van ’s werelds grootste steden met samen meer dan 650 miljoen inwoners, waaronder Londen, New York, Parijs, Amsterdam en Rotterdam.

De C40-steden willen een ​​substantiële bijdrage leveren aan het slagen van de Parijse akkoorden. Daarvoor zijn gedetailleerde plannen gemaakt. Er wordt geschat dat in 2050 aan de opwarming van de aarde gerelateerde rampen 1,3 miljard mensen en activa ter waarde van $ 158 biljoen in gevaar zullen brengen. 

De meeste steden ervaren nu al veranderingen in het klimaat. Welke, laat onderstaande diagram zien. 

Binnen steden waargenomen gevolgen van klimaatsveranderingen Bron: C40

Het is noodzakelijk dat de C40 steden de uitstoot van broeikasgassen tussen nu en 2050 beperken tot 22 GtCO2-e. Dan blijft de opwarming van de aarde beperkt tot 1.5oC. Uiteraard moeten de nationale overheid, het bedrijfsleven en de overige steden dan ook hun bijdrage leveren. Daarnaast moet 31GtCO2-e. uit de atmosfeer worden verwijderd (negatieve emissie).

C40 heeft – samen met Arup en McKinsey – enkele degelijke rapporten gepubliceerd die samen een routekaart voor het 1,5oC-traject zijn, waarbij verschillende typen steden zijn onderscheiden. Elders heb ik deze rapporten samengevat[7]. In het nieuwste rapport The future of urban consumption in a 1,5oC world[8]  (juni 2019) zijn ook op consumptie gebaseerde emissies – wat stedelijke bedrijven en burgers gebruiken, eten en dragen en hoe deze zaken zijn gemaakt en vervoerd – in kaart gebracht. Dat is geen sinecure; 85% van de emissies die samenhangen met goederen en diensten die burgers van de C40-steden gebruiken, vindt buiten deze steden plaats.

Zoals hierboven vermeld, omvat de bijdrage van steden aan de vermindering van het broeikaseffect zowel de uitstoot die wordt geproduceerd in de stad zelf of die het gevolg is van consumptie van de burgers. Al deze acties samen kunnen leiden tot een beperking van de uitstoot met 51%. 

Van deze 51% is slechts 20% het resultaat van activiteiten die worden geïnitieerd door het bestuur van de betrokken gemeenten. De overige 80% komt voort uit activiteiten van andere stakeholders binnen deze steden, al dan niet gestimuleerd, gecoördineerd en gesubsidieerd door de gemeentelijke overheid.

Tot nu toe worden deze streefgetallen bij lange na niet bereikt. Uit een inventarisatie van het Carbon Disclosure Project[9] bleek dat van de 696 grootste steden slechts 43 steden ingrijpende maatregelen nemen, waaronder 24 in Noord-Amerika, zoals Toronto, Boston en New York. Verder enkele Europese steden als Barcelona, ​​Reykjavik. Londen en Den Haag[10].

Bij activiteiten om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen zijn wereldwijd miljoenen mensen betrokken. Ze moeten besluiten om minder kinderen te krijgen, om meisjes te laten studeren, om energiebesparende apparaten te gebruiken, om hun daken te bedekken met zonnepanelen, om te investeren in isolatie en warmtepompen en om hun consumptiepatroon te veranderen. Echter, de impact van deze beslissingen valt in het niet bij beslissingen die op bedrijfsniveau moeten worden genomen.

In een tot nadenken stemmend artikel benadrukt Derrick Jensen dat in de VS het huishoudelijke energieverbruik in de periode 1994 – 2009 minder dan 25% van het totale energieverbruik bedroeg, dat 90% van het zoete water naar de landbouw en de industrie gaat en dat huishoudelijk afval slechts 3% van de totale afvalproductie omvat. Hij concludeert dat als alle Amerikanen er alles aan zouden doen om hun ecologische voetafdruk te verkleinen door niet auto te rijden en veganist te worden, de emissie van broeikasgassen in de VS met slechts 22% zou verminderen[11].

Een recent rapport van het Carbon Disclosure Projectonthult dat 100 globale olie- en gas producerende bedrijven verantwoordelijk zijn voor 71% van alle broeikasgasemissies sinds 1988[12]. Deze bedrijven hebben de belangrijkste sleutel in de hand voor vermindering van de productie van koolstofhoudende brandstoffen. Te denken geeft dat in de jaren na de ondertekening van het Parijse akkoord financiële instellingen meer dan $ 478 miljard hebben geïnvesteerd in de exploitatie van kolen[13].

Gemeenten hebben een uitgebreide informatieve, coördinerende, ondersteunende en wetgevende taak, zoals blijkt uit het voorbeeld van Amsterdam hieronder. Hierbij moeten gemeenten streven naar overeenstemming met zoveel mogelijk belanghebbenden, variërend van bedrijven tot (groepen van) burgers. Dat kost veel tijd en het gevaar is dat in plaats van een substantiële aanpak vele kleinschalige proefprojecten ontstaan.


De Amsterdamse ‘wegenkaart’ voor klimaatneutraliteit

Marieke van Doornik – Wethouder stedelijke ontwikkeling en duurzame ontwikkeling – Foto: Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam is nagegaan hoe ze zoveel mogelijk inwoners, bedrijven en andere instellingen kan stimuleren om klimaatacties te ondernemen[14]. Er worden vier sectoren onderscheiden, elk met een aanzienlijke hoeveelheid CO2-emissies: Gebouwde omgeving (28%), verkeer op het lokale wegennet (9%), energie (51%) en industrie en haven (11%). Op het gebied van energievoorziening, industrie en haven is de rechtstreekse rol van de gemeente beperkt. In de sectoren gebouwde omgeving en mobiliteit kan de gemeente zelf veel meer doen. Dit laatste geldt ook voor de gemeentelijke organisatie.


De bijdrage van economische sectoren aan de beperking van broeikasgassen – Bron: C40


Hieronder wordt de bijdrage van activiteiten op stedelijk niveau aan de beperking van de belangrijkste bronnen van broeikasgassen besproken, met de nadruk op activiteiten die het stedelijke bestuur initieert. Hierbij doet ook het perspectief van de humane stad zijn intrede doen, want het is niet denkbeeldig is dat beleid ten bate van de vermindering broeikasgassen de kloof tussen arm en rijk zal vergroten. Bij voorbeeld: 78,9% van de subsidies voor elektrische auto’s in de VS ging naar personen met een inkomen van meer dan $ 100.000[15].

Energie

De vermindering van het broeikaseffect wordt meestal in verband gebracht met de vervanging van koolstofhoudende brandstoffen door hernieuwbare energiebronnen. Het Drawdown-rapport noemt een groot aantal aanvullende opties. Hieronder vermeld ik enkele, met de nadruk op bronnen die de uitstoot verminderen met meer dan 10 gigaton CO2-equivalenten. Daarbij verwijs ik tussen haakjes naar de rangorde van elke maatregel (tussen 1 – 100) en de geschatte vermindering van de uitstoot van CO2-equivalenten (in gigaton): Wind op het land (2; 89.60), zonneparken (8; 36.90), zonnepanelen op daken (10; 24.60), geothermische warmte (18; 16.60), kernenergie (20; 10.09), wind op zee (22; 14.09) en geconcentreerde zonne-energie (25; 10.90). In Nederland zijn de prioriteiten anders: Eerst wind op zee, dan zonnepanelen op het dak, als derde biomassa en dan thermische warmte). Deze laatste energiebron is nog grotendeels onontgonnen.

Veel steden willen de productie van elektriciteit in de komende 10 jaar met 50% ‘vergroenen’, echter beslissingen over grootschalige elektriciteitscentrales worden zelden genomen op gemeentelijk niveau, met uitzondering van wereldsteden zoals Londen en New York die hun eigen centrales hebben. Aan de andere kant schaffen veel eigenaars (en soms huurders) van huizen en gebouwen massaal zonnepanelen aan, vaak met behulp van de gemeenten waar ze wonen. Steden zijn actief betrokken bij of promoten campagnes van derden die huizen en commercieel vastgoed voorzien van gratis zonnepanelen. Vaak is het verplicht dat nieuwe huizen en gebouwen energie-neuraal zijn.

De staat Californië heeft een belangrijke stap gezet: Vanaf 2020 worden alle nieuwe woningen voorzien van zonnepanelen en een eigen batterijopslag[16]. Er zijn voor burgers nog veel mogelijkheden om op energiegebruik te bezuinigen.


Nest en Sense: betaalbare apparaten om burgers te helpen hun energieverbruik te verminderen

Nest thermostaat – foto: NEST

De Nest lerende thermostaat  program-meert zichzelf[17]. Zij onderzoekt eerst de gewoonten van een gebruiker wanneer deze de temperatuur handmatig instelt. Vervolgens kiest ze op elk moment van de dag automatisch de meest waarschijnlijke temperatuur en blijft ze het leren van handmatige aanpassingen. Ze houdt tevens het energieverbruik bij in de loop van de tijd, zodat gebruikers hun gewoonten kunnen aanpassen. Met een ander hulpmiddel, Sense, kunnen consumenten op elk moment zien welke elektronische apparaten worden gebruikt en hoeveel elektriciteit ze verbruiken[18]. Als gevolg hiervan kunnen consumenten desgewenst apparaten of lampen vervangen.


Op veel plaatsen zijn de mogelijkheden om het aantal zonnepanelen uit te breiden beperkt vanwege capaciteitsproblemen op het elektriciteitsnet. Het was beter als gemeenten de oprichting van energiecoöperaties op buurtniveau stimuleren in plaats van dat ze zich concentreren op de aanschaf van zonnepanelen. Energiecoöperaties beperken zich niet tot de productie van elektriciteit, maar regelen ook de opslag en verhandeling van energie in geval van overschotten of tekorten. 

De ontwikkeling van slimme netwerken (‘smart grids’) is een alternatief voor dure uitbreiding van de capaciteit van het bestaande netwerk als gevolg van het toenemend gebruik van elektriciteit en van het aantal energieleveranciers[19]. De productie en consumptie van energie op buurtniveau kan worden geoptimaliseerd door met behulp van IoT alle apparaten die energie gebruiken, opslaan en produceren met elkaar te laten communiceren. In het ideale geval beslissen de leden van energiecoöperaties over de regels achter de algoritmen in het computergestuurde besturingssysteem.


Het slimme net in de praktijk

Batterijsysteem geïnstalleerd in Amsterdam – foto City-zen project

Het Amsterdam Citi-zen-project[20]heeft 10.000 woningen verbonden met een smart grid, met behulp van meer dan 9.000 slimme meters, 13 gemonitorde midden-spanningsstations en 22 gemonitorde laagspanningslijnen. Vijftig batterijsystemen in huizen stellen hun eigenaren in staat om energie van zonnepanelen op te slaan en op de energiemarkt te verhandelen en zodoende de echte energieprijs te betalen en te ontvangen. Een ander project had al aangetoond dat prijsdifferentiatie een stimulans is voor mensen om deel te nemen aan projecten als dit[21]. De derde component was het gebruik van elektronische voertuigen als energiebuffers.

Het project resulteerde in waardevolle inzichten om het volledige potentieel van het smart grid beter te benutten. In eerste instantie is exacte kennis van de ligging van het laagspanningsnet een voorwaarde. Pas dan kan worden bepaald waar de apparatuur moet worden geplaatst om de potentiële (over)belasting van het net te meten.

De batterijsystemen hadden verschillende tekortkomingen. Batterijen konden niet effectief worden gebruikt omdat ze vanwege geldende installatienormen waren verbonden met een andere fase van het 3-fasennet dan waarmee de zonnepanelen en de andere elektronische apparatuur verbonden waren. Bovendien verkochten de batterijen elektriciteit op het moment dat ook energie werd opgewekt. Dit resulteerde in een extra piekbelasting op het laagspanningsnet in plaats van de belasting te verminderen. Het aantal personen dat actief handelde was echter te gering om de impact van de batterijen op de belasting van net te volgen. Hetzelfde geldt voor de rol van elektrische voertuigen.


Gebouwen en woonhuizen

Gebouwen en woonhuizen zijn grootste verbruikers van energie in steden (verwarming, koeling, warm kraanwater en verlichting) om te zwijgen van de energie die de productie van bouwmaterialen verbruikt. Ze zijn goed voor 40% van het wereldwijde energieverbruik. Massale realisering van energie-neutrale gebouwen is dan ook topprioriteit.

Kopenhagen is van plan CO2-neutraal te zijn in 2025 en ligt op schema, ondanks een substantiële groei van het aantal inwoners en banen[22]. Stadsverwarming en -koeling van vrijwel de hele stad is het belangrijkste middel om dit doel te bereiken, samen met de beperking van het gebruik van de auto. Kopenhagen implementeert een slim thermisch net, dat alle restwarmte gebruikt die afkomstig is van industriële en commerciële activiteiten. Zeewater wordt ingezet voor koeling.

Kopenhagen is een lichtend voorbeeld voor de rest van Europa. Er is genoeg industriële restwarmte om 90% van de warmtevraag van alle gebouwen en woonhuizen te leveren. Het Heat Europe-project probeert gebieden met een overschot aan restwarmte te koppelen aan gebieden met een tekort aan restwarmte. Onderstaande video toont de ambities, contouren en mogelijk – fascinerende – resultaten van dit project.

De resultaten zijn gepresenteerd in de pan-Europese thermische atlas[23].

New York is op een andere manier een voorbeeld. De Dirty Buildings Billvereist dat 50.000 gebouwen in de stad de uitstoot met 40% verminderen tegen 2030 en met 80% tegen 2050[24]. Dit omvat onder andere de installatie van nieuwe ramen en isolatie. De wet is van toepassing op gebouwen van meer dan 2,500 m2. Samen zijn deze goed zijn voor de helft van alle emissies ondanks dat het om maar 2% van het onroerend goed in de stad gaat[25]

In een informatief artikel beschrijven experts tientallen beschikbare technologieën op het gebied van kunstmatige intelligentie om de uitstoot van broeikasgassen in de gebouwde omgeving te verminderen[26]. Hier een voorbeeld:


Kunstmatige intelligentie en warmwatervoorziening

Gebouwen bieden talrijke mogelijkheden om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Opmerkelijke resultaten zijn gemeld met vrij elementaire apparaten en het gebruik van kunstmatige intelligentie[27]. Kazmi en zijn collega’s hebben kunstmatige intelligentie toegepast in verwarmings- en koelingssystemen (HVAC), die notoir inefficiënt zijn. Met behulp van slechts drie sensoren (luchttemperatuur, watertemperatuur en energieverbruik), paste een computer ‘deep learning’ technieken toe om te achterhalen hoe warm het water in het opslagvat moet zijn om aan de vraag van de gebruikers te voldoen. Het resultaat was een schaalbare energiebesparing van 20%.

Voorspelde en waargenomen watertemperatuur in het opslagvat – Bron: Kazmi et al.

Bouwvergunningen zijn bruikbare middelen om het energieverbruik te beïnvloeden en circulariteit te bevorderen. Zij kunnen eisen bevatten over het gebruik van minder cement en staal en uiteraard ook de beperking van het energieverbruik. Overschakelen naar duurzaam hout is een optie voor 90% van de huizen en 70% van de kantoren die worden gebouwd. Anderzijds biedt het bouwen op een energie-neutrale of zelfs energie-positieve manier veel voordelen. Daarom is 37% van de Britse ontwikkelaars ervan overtuigd dat hun portefeuille over enkele jaren voor een groot deel zal bestaan uit ‘groene’ gebouwen.

Overigens kan een stad als Londen de komende 5 jaar meer dan $11 miljard besparen door bestaande gebouwen efficiënter te gebruiken en nieuwbouw te vermijden.


BREEAM: Duurzame gebouwen

Hoofdkantoor Bloomberg London – Foto: Bloomberg

De Building Research Establishment Environmental Assessment Method(BREEAM) is een reeks indicatoren voor de duurzaamheid van gebouwen. Een voorbeeld van een bijna volledig duurzaam gebouw is het hoofdkantoor van Bloomberg in Londen. Een van de vele deels technologische middelen die in dit gebouw zijn toegepast is een groene levende muur, een natuurlijk ventilatiesysteem en 4.000 geïntegreerde plafondpanelen die verwarming, koeling en verlichting combineren. Waarschijnlijk is het beste voorbeeld in Nederland The Edge, het hoofdkantoor van Deloitte in Amsterdam. Het gebouw is energieneutraal. Om dit te bereiken, is de hele zuidelijke gevel voorzien van zonnepanelen. Regenwater wordt opgevangen en hergebruikt. Er is een warmte-koude opslaginstallatie die thermische energie gebruikt. Beide gebouwen maken gebruik van Philips Ethernet-aangedreven led-verlichtings-systeem, waarmee ongeveer 40% energie wordt bespaard.


Een andere invalshoek voor stedelijke bestuurders is isolatie van de bestaande voorraad gebouwen en huizen. In het geval van nieuwbouw is regulering mogelijk, in het geval van vernieuwbouw, kan de gemeente een ondersteunende rol vervullen door projecten van individuele eigenaren van huizen en gebouwen en woningcorporaties te subsidiëren. Handig is dat veel woningcorporaties en institutionele beleggers zich ook hebben gecommitteerd aan de overeenkomsten van Parijs.

Mobiliteit

Vermindering van emissies door auto’s draagt aanzienlijk bij aan de vermindering van de totale emissies binnen gemeenten. Het besef groeit dat de positieve impact van elektrische auto’s wordt overschaduwd door de neveneffecten van de productie van batterijen[28]. Hetzelfde geldt overigens ook voor de productie van grondstoffen voor zonnepanelen. Deze grondstoffen moeten worden geïmporteerd uit een beperkt aantal landen waar productie twijfelachtige ecologische en sociale effecten heeft[29].

Vanuit energieperspectief is het promoten van elektrische auto’s een goede zaak, zelfs als deze voorlopig overwegend ‘grijze’ elektriciteit gebruiken. Vanuit het oogpunt van leefbaarheid is vermindering van het totale aantal auto’s echter noodzakelijk. Steden kiezen terecht voor een autoverbod in bepaalde delen van de stad. Zoals in veel andere opzichten, moeten dergelijke beslissingen wel voldoende draagvlak hebben, anders riskeren ze na de eerstvolgende verkiezingen te worden teruggedraaid. Als gevolg van beperking van het bezit en gebruik van particuliere auto’s In C40-gemeenten kan 170 miljoen m2parkeerruimte op straat worden hergebruikt, bijvoorbeeld voor het planten van 2,5 miljoen bomen of de aanleg van 25.000 km fietspaden.

Hoe dan ook, de vervanging van benzineauto’s door (groene) elektrische auto’s zal geleidelijk verlopen. Tegelijkertijd moeten gemeentebesturen alternatieven bieden, zoals een efficiënt, veilig, betaalbaar en gebruiksvriendelijk openbaar vervoer, aangevuld met een veilige en snelle verbinding voor microtransport zoals (deel)fietsen of elektrische steps. In aanvulling hierop kan een door software ondersteund MaaS-systeem goede diensten vervullen. Hiermee kunnen huurauto’s worden toegevoegd aan het aanbod van beschikbare alternatieven.

Consumptie

Gemeenten kunnen de overgang naar duurzame vormen van landbouw, zoals beschreven in het Drawdown-rapport binnen hun grenzen stimuleren. Bovendien kunnen ze een meer plantaardig voedingspatroon bevorderen en verspilling van voedsel vermijden. Het stimuleren van gezamenlijke verbouwen van gewassen door bewoners kan daarbij helpen. Het Drawdown-rapport adviseert om vleesconsumptie te verminderen tot maximaal 16 kg per persoon per jaar en zuivelproducten tot 90 kg per persoon per jaar. In de VS is dat nu 58 kg vlees en 155 kg zuivel.

Ik ben niet ingegaan op de noodzakelijke veranderingen in industrie, luchtvaart en (internationaal) transport want stedelijke autoriteiten hebben hier nauwelijks invloed op.

Investeringen

Het definitief beëindigen van emissies van broeikasgassen in C40-steden in 2050 vereist enorme investeringen, ruwweg $ 50 tot $ 200 per ‘bespaarde’ kubieke meter. Tegelijkertijd gaat van deze investeringen een wereldwijde economische stimulans uit van $ 16,600 miljard.

Van 2016 tot 2050 zal elke C40-stad gemiddeld $ 10 miljard moeten investeren om aan de ambitie van de Overeenkomst van Parijs te voldoen. Dit is een investering van meer dan $ 1000 miljard in alle C40-steden samen. Alleen al de komende vier jaar is $ 375 miljard nodig. 

Duurzaamheid in de humane stad

Om de Parijse doelen te halen werken gemeentebesturen samen met alle belanghebbenden, burgers niet in de laatste plaats, om de opwarming van de aarde te verminderen.

De belangrijkste activiteiten om dit doel te bereiken zijn:

  • Bedekken van alle geschikte daken met zonnepanelen;
  • Installeren van windmolens in zeeën grenzend aan dichtbevolkte gebieden en op andere geschikte plaatsen;
  • Creëren van voldoende opslagmogelijkheden voor energie;
  • Aanleggen van ‘smart grids’ om de productie en het verbruik van elektriciteit te beheren;
  • Verwarmen van huizen door stadsverwarmingssystemen aangedreven door industriële restwarmte, waterstof, thermische energie of warmtepompen;
  • Aanzienlijke vermindering van het energiegebruik door isolatie en slimme thermostatische systemen;
  • Aanzienlijke vermindering van het aantal autokilometers door het vergroten van loop- en fietsmogelijkheden en uitbreiding van het openbaar vervoer;
  • Uitbannen van het gebruik van fossiele brandstoffen of in elk geval terugdringen daarvan tot het niveau waarop de aarde zelf de uitstoot van broeikasgassen kan afbreken;
  • Hergebruik van afval op het hoogst mogelijke niveau;
  • Intensivering van verantwoorde productie van voeding;
  • Aanpassing van het consumptiepatroon door burgers.

Dit alles komt slechts tegemoet aan de helft van de uitdaging waarvoor steden staan.

In veel landen is sprake van energiearmoede. Deze term verwijst naar toenemende ongelijkheid als gevolg van de vermindering van de broeikaseffecten. Populistische politici voeden dit groeiende ongemak. Begrijpelijk, zo lang andere politici niet in actie komen.

Het Green New Deal-initiatiefin de VS door lid van het huis van afgevaardigden Alexandria Ocasio-Cortez en senator Ed Markey uit Massachusetts is een goed voorbeeld van het verbinden van de strijd tegen opwarming van de aarde met die tegen armoede en groeiende sociale ongelijkheid, veelal langs raciale scheidingslijnen[30]. Tegelijkertijd vereist de ambitie om de opwarming van de aarde te verminderen een enorme toename van geschoolde arbeidskrachten. Daarom zijn massale opleidingsprogramma’s voor de sectoren duurzame energie, isolatie en renovatie noodzakelijk. Dergelijke programma’s zijn ook gewenst voor werknemers in de fossiele brandstofindustrie. 

De onderstaande korte video, uitgegeven door het Amerikaanse persbureau Fox, vat de New Green Deal samen.

Op zich moet de overgang naar klimaat-neutrale steden nog steeds kunnen, al is er een steeds grotere trendbreuk voor nodig. En ook andere overheden, bedrijven en burgers kunnen nog steeds hun noodzakelijke aandeel leveren. Deze transitie kan met bestaande kennis en technologieën. Ook geld is niet het grote probleem. De benodigde investeringen zullen zichzelf op de lange termijn terugverdienen en de overgang naar schone technologie zal bijdragen tot een verantwoorde economische groei. 

Wat meer hoofdbrekens kost is het gebrek aan geschoolde arbeid en hier ligt de verbinding met de humane stad. De zorg voor banen, een redelijk inkomen, voldoende huisvesting en scholing gaat hand in hand gaan met tegengaan van de opwarming van de aarde. Banen zijn de beste garantie voor een redelijk inkomen en kansen op werk zijn een stimulans om te investeren in scholing. Maar er zijn niet genoeg uitdagende banen. De transitie naar een klimaat-neutrale samenleving kan deze bieden.

Het allesoverheersende probleem is het besef van de urgentie van het probleem en de wil om daarnaar te handelen.

Dit geldt voor het bedrijfsleven, de overheid en de burgers. Ten opzichte van de pre-industriële periode in de temperatuur inmiddels 1% gestegen. In de komende 30 jaar zou de temperatuurstijging tot gemiddeld 0,5% beperkt moeten blijven. Aangezien er nog nooit zo veel broeikasgassen zijn uitgestoten dan in 2018, ligt dit doel verder dan ooit. Of het desondanks kan worden gehaald, gaat in de komende drie jaar blijken.

Tot slot vat ik de kenmerken van een humane benadering van duurzaamheid in onze steden samen, rekening houdend met de relatie tussen een de beëindiging van de uitstoot van CO2, werk, inkomen, gelijkheid en scholing.

Acties voor een humane aanpak van klimaat-neutrale steden


  • Het verminderen van CO2-uitstoot en de consumptie van producten met een grote ecologische voetafdruk , ook vanwege de samenhang met gezondheid.
  • Steden zetten zich collectief in voor de vermindering van de ongewenste milieu- en sociale effecten van de productie van grondstoffen voor batterijen en zonnecellen.
  • De internationale gemeenschap staat toe dat landen die onevenredig worden getroffen door de gevolgen van de opwarming van de aarde invoer belasten uit landen die onevenredig bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen. Dit geld wordt gebruikt voor projecten om de effecten van wereldwijde opwarming op stedelijk, regionaal en nationaal niveau te verminderen
  • Acties binnen steden om de gevolgen van de opwarming van de aarde te verminderen, zijn in de eerste plaats gericht op de bescherming van de dichtbevolkte buurten.
  • Steden ondersteunen de ontwikkeling van energiecoöperaties op lokaal niveau. Deze coöperaties worden gefinancierd om huizen te isoleren en uit te rusten met duurzame verwarmings-, koel- en kookapparatuur. Deze investeringen worden – althans gedeeltelijk – betaald door het verschil tussen de werkelijke en nieuwe maandelijkse uitgaven voor energie.
  • Als een rechtvaardiger alternatief voor de belasting op CO2-emissies, mogen bedrijven – inclusief boeren – tijdelijk een bepaald emissieniveau hebben dat jaar na jaar zal afnemen. Rentevrije leningen zijn beschikbaar om te investeren in dit doel. Overschrijden van de toegestane emissie wordt bestraft.
  • Alle steden ontwikkelen transitieplannen naar een koolstofarme toekomst. Deze zijn het resultaat van samenwerking tussen bedrijven, (kennis) instellingen, groepen burgers en gemeentelijke overheden. Ze worden om de twee jaar herzien op basis van de gerealiseerde vooruitgang en nieuwe inzichten.
  • Steden investeren niet langer in uitbreiding van de wegcapaciteit voor personenauto’s. In plaats daarvan investeren ze in het vrij maken van delen van de stad van auto’s, in het openbaar vervoer in microtransport en in voorzieningen voor koolstofvrije levering van goederen. Als speciaal aandachtspunt zal de mobiliteit van gehandicapten worden verbeterd.
  • Om het gebruik en de efficiëntie van stadsverwarming te maximaliseren, werken steden op regionaal niveau samen om vraag en aanbod van industriële restwarmte of koeling af te stemmen.
  • Steden investeren in grootschalige onderwijsprojecten om duizenden nieuwe medewerkers op te leiden voor de duurzaamheidsindustrie (zonnepanelen, het uitrollen van warmtenetten, isolatie). Omdat veel van deze werknemers geen werkervaring zullen hebben, wordt hun introductie op de arbeidsmarkt zorgvuldig begeleid.
  • Eigenaren van huizen en gebouwen zijn verplicht geschikte daken te bedekken met zonnepanelen voor eigen gebruik of gebruik door energiecoöperaties. Waar mogelijk worden zonnepanelen in het dak geïntegreerd. Monumentale gebouwen kunnen om esthetische redenen kiezen voor vrijstellingen.

[1]https://www.duurzaambedrijfsleven.nl/energie/31837/bloomberg-duurzame-energie-2050?q=%2Fenergie%2F31837%2Fbloomberg-duurzame-energie-2050&utm_source=nieuwsbrief&utm_medium=e-mail&utm_campaign=Daily+Focus+21+Juni

[2]https://www.duurzaambedrijfsleven.nl/energie/29961/dnv-gl-toekomst-energiesysteem-2050

[3]https://globalecoguy.org/the-three-most-important-graphs-in-climate-change-e64d3f4ed76

[4]https://www.drawdown.org

[5]https://phys.org/news/2012-04-solar-thermal-cement-carbon-dioxide.html

[6]https://medium.com/mit-technology-review/climate-change-has-already-made-poor-countries-poorer-and-rich-countries-richer-b847197a5b97

[7]http://smartcityhub.com/governance-economy/the-role-of-cities-in-the-pursuance-of-the-paris-agreement/

[8]https://c40-production-images.s3.amazonaws.com/other_uploads/images/2259_C40_CBE_MainReport_190613-HDA3.original.pdf?1561382579

[9]https://www.duurzaambedrijfsleven.nl/stad-van-de-toekomst/31563/cdp-steden-klimaat?q=%2Fstad-van-de-toekomst%2F31563%2Fcdp-steden-klimaat&utm_source=nieuwsbrief&utm_medium=e-mail&utm_campaign=Daily+Focus+14+Mei

[10]https://www.duurzaambedrijfsleven.nl/infra/30337/duurzaamheid-stad

[11]https://orionmagazine.org/article/forget-shorter-showers/

[12]https://b8f65cb373b1b7b15feb-c70d8ead6ced550b4d987d7c03fcdd1d.ssl.cf3.rackcdn.com/cms/reports/documents/000/002/327/original/Carbon-Majors-Report-2017.pdf?1499691240

[13]  https://coalexit.org/node/1142

[14]https://www.duurzaambedrijfsleven.nl/infra/31817/klimaatakkoord-amsterdam?q=%2Finfra%2F31817%2Fklimaatakkoord-amsterdam&utm_source=nieuwsbrief&utm_medium=e-mail&utm_campaign=Daily+Focus+21+Juni

[15]https://medium.com/radical-urbanist/the-electric-vehicle-revolution-will-be-dirty-and-unequal-674d9184ee6f

[16]https://www.fastcompany.com/90366185/green-new-deal-100-percent-clean-energy-will-help-economy?utm_campaign=Compass&utm_medium=email&utm_source=Revue%20newsletter

[17]https://store.google.com/us/product/nest_learning_thermostat_3rd_gen?hl=en-US&GoogleNest

[18]https://sense.com

[19]https://www.duurzaambedrijfsleven.nl/energietransitie-business/31677/interflex-energietransitie?q=%2Fenergietransitie-business%2F31677%2Finterflex-energietransitie&utm_source=nieuwsbrief&utm_medium=e-mail&utm_campaign=Daily+Focus+28+Mei

[20]http://www.cityzen-smartcity.eu/wp-content/uploads/2019/05/2019-04-01_cityzen_final_report_v1-0.pdf

[21]https://medium.com/cgo-benchmark/the-electrical-grid-is-changing-6a2e89b04a

[22]https://medium.com/everything-thats-next/this-is-how-copenhagen-plans-to-go-carbon-neutral-by-2025-70849d2d67dc

[23]http://stratego-project.eu/pan-european-thermal-atlas/

[24]https://www.fastcompany.com/90336307/new-york-city-is-about-to-pass-its-own-green-new-deal?utm_source=postup&utm_medium=email&utm_campaign=Fast%20Company%20Daily&position=5&partner=newsletter&campaign_date=04182019

[25]https://www.archdaily.com/915656/new-york-citys-mayor-is-planning-to-ban-new-glass-skyscrapers?utm_medium=email&utm_source=ArchDaily%20List&kth=

[26]  https://arxiv.org/pdf/1906.05433.pdf

[27]https://www.researchgate.net/publication/321632475_Gigawatt-hour_Scale_Savings_on_a_Budget_of_Zero_Deep_Reinforcement_Learning_based_Optimal_Control_of_Hot_Water_Systems

[28]https://medium.com/bloomberg/saving-the-planet-with-electric-cars-means-strangling-this-desert-64d65cfd3329

[29]https://medium.com/radical-urbanist/the-electric-vehicle-revolution-will-be-dirty-and-unequal-674d9184ee6f

[30]https://www.fastcompany.com/90366185/green-new-deal-100-percent-clean-energy-will-help-economy?utm_campaign=Compass&utm_medium=email&utm_source=Revue%20newsletter