De wereldwijde verbreiding van de idee van de 15-minuten stad (5/7)

Op veel plaatsen in de wereld zoeken de betrokken besturen naar mogelijkheden voor de realisering van een 15-minutenstad

De 120 beoogde 5-minuten zones van Vancouver (Beeld: Community of Vancouver)

Door een langdurig verblijf in het ziekenhuis kon ik de laatste twee maanden geen berichten plaatsen. Ik doe mijn best om de continuïteit de komende weken te garanderen.

In een vorige post werd duidelijk dat een 15-minutenstad idealiter bestaat uit een 5-minuten loopzone,  een 15-minuten loop-, tevens 5-minuten fietszone en een de 15-minuten fietszone. Deze drie typen wijken en buurten moeten in samenhang worden ontwikkeld, waarbij ook de toegankelijkheid van werkgelegenheid een belangrijke rol speelt.

In de plannen voor 15-minuten steden op veel plaatsen ter wereld lopen deze typen zones dooreen, en vaak is het niet eens duidelijk welk type zone wordt bedoeld.  Ook in Parijs mis ik hieromtrent duidelijke keuzen. 

De stad Melbourne stelt zich ten doel een lokale levensstijl een dominante plaats te geven bij alle bewoners. Daarom zou iedereen op hooguit 10 minuten loopafstand van en naar alle dagelijkse voorzieningen moeten wonen.  Om die reden is er sprake van een 20-minutenstad, terwijl in de meeste voorbeelden van een 15-minutenstad, zoals Parijs, het alleen om de heen- of de terugweggaat. Het beleid in Melbourne heeft krachtige steun gekregen vanuit de gezondheidszorg, die de negatieve effecten van het verkeer en van de luchtverontreiniging benadrukt. 

In Vancouver spreekt men over een 5-minutenstad. De bedoeling is dat buurten duidelijker van elkaar te onderscheiden delen van de stad worden. Elke buurt zou een aantal winkels van lokale eigenaren moeten hebben en daarnaast openbare voorzieningen zoals parken, scholen, gemeenschapscentra, kinderopvang en bibliotheken. Hoog op de agenda staat het streven naar een grotere verscheidenheid van inwoners en typen huizen. Vooral in buurten in de in de binnenstad gaat dit gepaard met hoge dichtheden en hoogbouw. Confrontatie van dit idee met de realiteit levert een patroon op van ongeveer 120 van dit soort geografische eenheden (zie bovenstaande kaart). 

Veel andere steden pakten de idee van de 15-minutenstad op.  Onder hen: Barcelona, Londen, Milaan, Ottawa, Detroit en Portland . De organisatie van wereldsteden C40 (inmiddels bestaande uit 96 steden) verhief de idee tot belangrijkste beleidsdoel in de post-Covid periode.

Al deze steden bepleiten een kentering van het gangbare verstedelijkingsbeleid. In de voorbije decennia zijn veel miljarden geïnvesteerd in de aanleg van wegen met als doel verbetering van de bereikbaarheid. Dit betekent vergroting van de afstand die je in bepaalde tijd kunt overbruggen. Met als gevolg schaalvergroting van het voorzieningenaanbod en concentratie daarvan in steeds verder uit elkaar liggende plaatsen. Dat leidde weer tot toename van de congestie die verbetering van de bereikbaarheid te niet deed. De reactie daarop was opnieuw verdere uitbreiding van het wegennet.  Dit verschijnsel wordt wel de ‘mobility trap’ of de Marchetti constante genoemd.

In plaats van het begrip ‘bereikbaarheid’ staat in de 15-minutenstad het begrip toegankelijkheid centraal. Dit betekent uitbreiding van de hoeveelheid stedelijke functies waartoe je binnen een bepaalde hoeveelheid tijd toegang hebt. Daarbij hoort ook werkgelegenheid bij. Maar de pandemie die de 15-minutenstad op de kaart zette, ervoor heeft er ook voor gezorgd dat thuiswerken de afstand tussen wonen en werk minder belangrijk werd.

Overal heeft de discussie over 15-minutensteden een nieuwe wending heeft genomen. De mogelijkheid om thuis te werken heeft de relevantie van de afstand tussen de woon- en de werkplek verminderd. Daarentegen is het belang van een prettige woonomgeving toegenomen. Een aangepaste versie van de 15-minutenstad, de ‘walkable city’ gooit dan hoge ogen. Onder andere daarover gaat mijn volgende post.

23. Goed bestuur

De 23ste aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit gaat over de bijdrage van goed bestuur (governance) aan de kwaliteit van de leefomgeving.

In 1339 voltooide Ambrogio Lorenzetti zijn beroemde reeks van zes schilderijen in het stadhuis van de Italiaanse stad Siena, getiteld De allegorie van goed en slecht bestuur. Het bovenstaande fragment daarvan verwijst naar de kenmerken van goed bestuur: De belangen van burgers vooropstellen, afstand doen van eigenbelang, dienstbaarheid en rechtvaardigheid. Deze gelden nog steeds.

Geworteld in de gemeenschap

Uitgangspunt van stedelijk beleid geworteld is in een langetermijnvisie op de ontwikkeling van de stad. Een visie die is toegesneden op de behoeften en wensen van de burgers, zoals deze zich manifesteren binnen en buiten de instituties van de representatieve democratie. In beleid dat wortelt in de gemeenschap komen ook de kennis, ervaringen en meningen van belanghebbenden aan de orde. In elke stad is een pool van experts uit alle vakgebieden te vinden; velen van hen zijn bereid om zich in te zetten voor de toekomst van hun woonplaats[1].

Participatie

Governance gaat verder dan verkiezingen, vertegenwoordigende organen, het volgen van de juiste procedures en het handhaven van de wet. Een essentieel kenmerk is dat burgers erop kunnen vertrouwen dat de overheid hun belangen beschermt en dat hun stem wordt gehoord. De gemeente Amsterdam beschikt over een indrukwekkende reeks van beleidsinstrumenten die participatie kunnen bevorderen: het initiëren van een referendum is laagdrempeliger gemaakt en maatschappelijke initiatieven kunnen worden gesubsidieerd. Dit is vastgelegd in buurtrecht, zoals het ‘right to challenge’ en er zijn buurtbudgetten. In een volgende post kom ik terug op het belang van deze en andere vormen van participatie.

Tweezijdige communicatie

Zowel Barcelona als Madrid gebruiken technische middelen om burgers een stem te geven en deze stem te laten doorklinken in beleid. Barcelona heeft daarvoor het platform Decidem ontwikkeld (wat betekent ‘We beslissen’ in het Catalaans) en Madrid beschikt over Decide Madrid (‘Madrid beslist’). Beide platforms verschaffen burgers informatie over het beleid, stellen hen in staat onderwerpen op de beleidsagenda te plaatsen, discussies te starten, voorstellen voor beleid te amenderen en stemadviezen uit te brengen voor de gemeenteraad. 

Madrid heeft haar participatieve elektronische omgeving ontwikkeld samen met CONSUL, een in Madrid gevestigd bedrijf. CONSUL stelt steden in staat om snel en veilig burgerparticipatie op internet te ontwikkelen. Het pakket is zeer uitgebreid. De software en het gebruik ervan is gratis. Consul is inmiddels in gebruik in 130 steden en organisaties in 33 landen en bereikt wereldwijd zo’n 90 miljoen personen.

Stadsbeheer

Voor veel burgers hangt de beoordeling van kwaliteit van de leefruimte af van de gemeentelijke dienstverlening en wijze waarop de gemeente de openbare ruimte beheert en overlast beperkt. Hieronder valt een groot aantal voorzieningen, variërend van brandweer, politie, GGD, gemeentereiniging tot ‘Bel- en herstellijnen’. Overlast heeft veel bronnen: niet functionerende bruggen, stoplichten, gedrag van medeburgers, jong en oud, verkeershinder, inclusief vliegtuiglawaai en in het bijzonder luidruchtige buren. In veel gevallen wordt een beroep gedaan op de politie, maar deze kan of wil soms weinig doen omdat ander werk urgenter is. Dit is fnuikend voor het vertrouwen van burgers in ‘de politiek’ en doet ernstig afbreuk aan de kwaliteit van de leefomgeving.

Veerkracht (resiliëntie)

Steden kunnen worden geconfronteerd met rampen, maar er is ook sprake van chronische problemen, waarvan de oplossing decennia kan duren, zo die er al komt. Om hiermee om te gaan is veerkracht (resilience) nodig: Ontwikkelen van capaciteit binnen individuen, gemeenschappen, instellingen, bedrijven en systemen om te overleven, zich aan te passen en te groeien, ongeacht welke chronische stress en acute schokken ze ervaren.

Veerkracht omvat maatregelen die de gevolgen van chronische stress (bijvoorbeeld etnisch geweld)  en – zo mogelijk – acute schokken (bijvoorbeeld overstromingen) verminderen en het voorkomen ervan opheffen door maatregelen ‘aan de bron’ 

Het is voor een adequate aanpak van rampen wenselijk dat brandweer, politie en ambulances samenwerken en dat burgers hierbij worden betrokken. Deze samenwerking moet geleerd moet worden voorafgaand aan een ramp door oefenen, te improviseren en achteraf te evalueren en komt niet tot stand door toedoen van een hiërarchische bevelstructuur. Gelukkig worden hierbij ook steeds vaker burgers betrokken. 

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.


[1] Hollie Russon Gilman & Elena Souris: Global Answers for Local Problems. Lessons from Civically Engaged Cities. New America 2020. Dit rapport analyseert 50 casestudy’s van finalisten van de Engaged Cities Award (ECA)

17. Een gezellige inclusieve buurt

De zestiende aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit gaat over de gezelligheid van de buurt.  Dit is ook een onderdeel van de ‘leerbaarometer’, die eerder aan de orde kwam.

Vrijwel iedereen die gaat verhuizen kijkt met enige spanning uit naar wie de buren zullen zijn. Over overeenkomsten en verschillen tussen bewoners als basis voor een gezellige inclusieve buurt, gaat deze post.

‘Ons soort mensen’

Op de vraag ‘wat hoop je dat je buren zijn’ wordt vaak spontaan geantwoord ‘ons soort mensen’.  Daar zit een praktische kant aan: een gezin met kinderen hoopt op een gezin met speelmaatjes in ongeveer dezelfde leeftijd.  Er verder dat de buren niet te luidruchtig zijn, in zijn voor een gezellig contact of het maken van praktische afspraken, indachtig het principe ‘een goede buur is beter dan een verre vriend’. Een slecht verstaander legt ‘ons soort mensen’ vaak uit als zou het gaan om mensen met hetzelfde inkomen, geloof , etnische dan wel culturele achtergrond. Dat hoeft niet het geval te zijn. Aan de andere kant is er niets op tegen als mensen met een vergelijkbare identiteit op kleine schaal elkaars nabijheid zoeken.

Alle soorten mensen

Een zekere homogeniteit onder de directe buren, zeg degenen in hetzelfde bouwblok, kan goed samengaan met een grotere variëteit op buurtniveau in levensstijl, etnische of culturele achtergrond, leeftijd en draagkracht. Deze variëteit is een voorwaarde voor de groei van inclusiviteit. Niet iedereen zal met iedereen omgaan, maar verscheidenheid in denkbeelden, interesse en capaciteiten kan goed van pas komt bij de organisatie van gezamenlijke activiteiten op buurt en wijk niveau. 

Variatie in leef- en woonvormen

De aanwezigheid van uiteenlopende leef- en woonvormen kan inspirerend werken.  Zo beschikken cohousing projecten soms over faciliteiten die ook toegankelijk zijn voor buurtbewoners, zoals een fittness-center of een restaurant.  Hetzelfde geldt voor een samenwoning project voor ouderen. Maar het is ook denkbaar dat er in de buurt een project is voor het begeleid wonen voor (ex-)drugverslaafden of voormalige daklozen.  De Actieagenda Wonen “Samen werken aan goed wonen” (2021) geeft voorbeelden van de nieuwe mantra ‘de inclusieve wijk’. Het is een hoopgevend relaas in een dossier waarin narigheid overheerst. Het project Majella wonen in Utrecht sprak mij erg aan:  Twee naoorlogse appartementencomplexen zijn verbouwd tot een plek waar voormalige daklozen en ‘reguliere’ huurders een hechte woongemeenschap ontwikkeld hebben. Het komt iedereen ten goede als de bewoners van dit soort projecten in de buurt aanvaard worden en uitgenodigd worden om mee te doen. 

Overleg tussen buurtgenoten

Van belang blijft dat bewoners van een buurt in een zo vroeg stadium aan tafel zitten om afspraken te maken over de wijze waarop het gezamenlijke deel van het leven zo prettig mogelijk gemaakt kan worden.  Dat kan het best gaan via wisselende combinaties van informele buurtvertegenwoordigers, die met hun directe buren over lopende zaken spreken. Maar indien nodig ook met vertegenwoordigers van de gemeente en met de wijkagent. Een Whatsapp-groep is onmisbaar. Overleg is sowieso nodig als een buurt zelf kan beslissen over de inrichting van de openbare of semipublieke ruimte en de begrenzing met het privédomein. Daarover later meer.

Ook het mixen van inkomensgroepen is wenselijk, zeker als de verschillen in huizentype en tuinomvang niet al te groot zijn. Het werkt niet als de indruk van een soort ‘goudkust’ gaat ontstaan. 

In het geval van functiemenging en op buurt- of wijkniveau vestiging van kantoren of andere vormen van bedrijvigheid plaatsvindt, is het zeer gewenst dat medewerkers daarvan ook in de buurt integreren.  Dit zal bijna vanzelf gaan als er ook een buurtcentrum is met horeca. Anders is het minimaal gewenst dat vertegenwoordigers van winkels, kantoren of andere bedrijven meedoen aan het buurtoverleg.

Overigens de meeste van alle voornoemde zaken laten zich niet plannen, maar een dosis goede wil bij alle betrokkenen draagt bij aan een optimale kwaliteit van de leefruimte.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

13 Sociale veiligheid

De dertiende aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit gaat over de manier waarop steden de publieke ruimte kunnen beveiligen. Hierbij moeten symptoombestrijding en meer fundamentele maatregelen onderscheiden worden.

Omvang criminaliteit

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie doet het risico te worden geconfronteerd met fysiek geweld in belangrijke mate afbreuk aan de kwaliteit van leven. In 2000 resulteerden moorden wereldwijd in een half miljoen doden bijna twee keer zoveel als in oorlogen in hetzelfde jaar, maar minder dan 40% van het aantal verkeersdoden. Veel moorden zijn gerelateerd van de handel in drugs. Het aantal moorden in de Europese Unie was ongeveer 5200. In de Europese Unie is sprake van een vermindering van criminaliteit. Tussen 2008 en 2016 daalden autodiefstallen met 36% en overvallen met 24%. Beide trends zijn na 2010 afgevlakt. Het door de politie geregistreerde seksueel geweld in de EU vertoont echter tussen 2013 en 2016 een stijging van 26%.

Monitoring

Sociale veiligheid is een voorwaarde voor de instandhouding van de publieke ruimte. Dit geldt voor wie er werkt, wie er woont en wie deze bezoekt. Voor dit doel kunnen de nodige condities worden geschapen; sociale veiligheid laat zich niet afdwingen, helaas. Veel gekozen oplossingen zijn het plaatsen van camera’s.  Op zich niet verkeerd, al lopen straten zonder camera’s dan het risico onveiliger geworden.  Bovendien weten onverlaten goed hoe ze hun identiteit kunnen verhullen. 

De stad Eindhoven heeft in Stratumseind, het roemruchte uitgaanscentrum van de stad uitgebreid geëxperimenteerd met CCTV-camera’s en sensoren en in aanvulling hierop sfeerverlichting en geuren (foto rechtsonder: onderzoeker Rinus Kanters in de controlekamer).  De stad beschouwt dit experiment als een ‘living lab’ en het is continu geëvalueerd. De resultaten tot nu toe zijn dat er geen duidelijk verband is gevonden tussen deze technologie en het aantal incidenten, het veiligheidsgevoel bij de bezoekers is toegenomen en de politie is bij incidenten sneller ter plekke. 

Intensief gebruik

Verdere condities zijn intensief gebruik.  Hoe meer mensen op straat, hoe groter de sociale veiligheid, mogelijk met uitzondering van diefstal. Ook ‘ogen op de straat’, het bewonen van de ruimte boven de plinten helpt. Meer in het algemeen geldt het belang van transparantie. Transparante plinten van flatgebouwen dragen hieraan bij (foto links: de Kleiburgflat, Amsterdam)

Verlichting

Verlichting is een belangrijk issue. Het gaat daarbij niet eens zozeer om de felheid ervan, dat brengt weer andere bezwaren met zich mee, maar met de gelijkmatigheid (foto rechtsboven). Een bijzonder verkeerd idee is het voorzien van lampen door bewegingssensoren, waardoor ze alleen branden als een passant nadert. Dit gaat ten koste van de mogelijkheid om overzicht te houden. Tegen enigszins dimmen van de verlichting als het minder druk is, bestaat geen bezwaar.

Een leefbaar bestaan

De ultieme maatregelen om misdaad te verminderen en veiligheid te verbeteren zijn: 

  • Voorzien in scholing, begeleiding en ‘sociale tewerkstelling’ midden in de samenleving, zoals de ‘Melkertbanen’ uit de jaren ’90, dit ter overbrugging van de afstand tot de arbeidsmarkt.
  • Creëren van gegarandeerde banen in de publieke sector voor iedereen. Niet alleen om de kwaliteit van het leven van werklozen te verbeteren maar ook om talrijke taken uit te voeren die nu blijven liggen.
  • Toekennen van een leefbaar inkomen aan alle volwassenen, zo lang betaalde arbeid hierin nog tekortschiet. Uit experimenten met vormen van basisinkomen blijkt dat hierdoor in de eerste plaats weerbaarheid en zelfvertrouwen toenemen en dat de kans op betaald werk erdoor wordt vergroot.
  • Voorzien in tijdelijke professionele (psychische) hulpverlening en begeleiding bij huishouden, beheer financiën en scholing op weg naar volwaardige integratie in de samenleving, zowel als recht als plicht.
  • Hoe intensiever bewoners van een buurt met elkaar omgaan en oog houden op elkaars bezittingen, hoe minder criminaliteit een kans krijgt. Sociale controle is altijd een machtig wapen tegen criminaliteit geweest. 
  • Vooruitlopend op permanente huisvesting, daklozen onderdak bieden om druggerelateerde misdaden te voorkomen en hoge prioriteit geven aan de bestrijding van geweld en inbraak.

Het zou naïef zijn om te denken dat minder ongelijkheid en verbetering van inkomen, banen en huisvesting voor de armste groepen de criminaliteit geheel zullen doen verdwijnen. Hebzucht, zoeken naar sensatie, verveling, lidmaatschap van verkeerde groepen, foute connecties, imitatie, psychische aandoeningen hangen niet noodzakelijk samen met armoede. Vandaar de noodzaak om criminaliteit ook langs justitiële weg te bestrijden.

Effectieve preventie en politiezorg

  • De samenleving recht heeft op effectieve bescherming tegen de relatief kleine groep recidivisten, die verantwoordelijk is voor de meeste misdaden, met name geweldsmisdrijven.
  • Nauwe samenwerking tussen inwoners en de politie op buurtniveau draagt bij aan de veiligheid en aan zich veilig te voelen. 
  • Aanwezigheid van politie op de fiets (beter dan in de auto), 
  • Gedetailleerde kennis bij politie en justitie van en communicatie met jeugdgroepen die incidenteel problemen veroorzaakt
  • Verstandig en proportioneel inzetten van digitale middelen om criminelen op te sporen

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

Wat vinden kinderen van hun woonomgeving?

Hoe weten we wat kinderen van hun omgeving vinden? Deze post gaat over onderzoek naar de voorkeuren van kinderen.  

In 1989 geeft een groep onderzoekers de verkenning van de belevingswereld van kinderen een boost.  Ze maken gebruik van gesprekken met kinderen in de klas of tijdens wandelingen en van tekeningen en foto’s waarop deze hun waardering kenbaar maken. Dat doen ze bijvoorbeeld met een rood of groen kader of het op- of naar beneden steken van hun duim (zie foto’s hierboven). Deze studies geven informatie over een veelheid van aspecten van de belevingswereld van kinderen, zoals natuur, milieu, directe woonomgeving, mogelijkheden om te spelen, voorzieningen, zich verplaatsen. I

Ik vat hieronder samen wat ik in een vijftal van deze studies gevonden heb.

Natuur

Bij alle kinderen staat ‘groen’ hoog aangeschreven. Ze verblijven graag in een parkachtige omgeving. Ze zien daarin eindeloos veel mogelijkheden om te spelen: Water, omgevallen bomen, materiaal om hutten te bouwen, struiken om zich achter te verstoppen. Ze zouden in het park graag wc’s hebben en een overdekte ruimte om bij regen in te schuilen.

Vrijwel unaniem waarderen ze spelen in de natuur hoger dan het gebruik van speeltoestellen. 

Maar ze waarderen de natuur ook om te wandelen, te fietsen en te kijken naar dieren. Ze betreuren het als een park slecht bereikbaar is vanuit hun huis. Hierdoor mogen ze er alleen onder begeleiding naar toe.  Kleine parken in de directe woonomgeving zouden een oplossing zijn, vinden ze.

Milieu

Kinderen willen dat het op straat netjes uitziet. Uitgesproken negatief zijn ze over zwerfafval, lampen die kapot zijn en vandalisme. Dit geldt voor de straat, maar ook voor semipublieke ruimten (gangen, galerijen en trappen) in flatgebouwen. Ze hebben een hekel aan verkeersdrukte en -lawaai en fietsen liever niet op straten waar ook auto’s rijden. Ze weten al op jonge leeftijd dat auto’s CO2 uitstoten (‘niet goed voor het milieu en voor onze gezondheid’). 

Ze waarderen kunst op straat en zijn geboeid door graffiti, maar alleen als het mag, anders noemen ze het vandalisme!

Directe woonomgeving

Kinderen én volwassenen willen allemaal wat Talja Blokland publieke familiariteit noemt. Deze begint met thuisgevoel op de stoep.  De kleintjes kunnen daar stoepkrijten, er staan wat banken en de ouders onderhouden het speelveldje in de straat. Idealiter kennen de meeste buurtbewoners elkaar van naam of van gezicht. Samen letten ze dan ook een beetje op de kinderen van anderen.

Spelen

Kinderen willen brede stoepen en een plek (minstens 10 x 10 m) dicht bij huis die zich leent voor (fantasie)spellen en waar eventueel ook aantrekkelijke speeltoestellen staan. Ook ruimte om te voetballen en andere sporten te beoefenen staat hoog aangeschreven. 

Een groter speelplein (minstens 50 x 50 m) trekt veel kinderen aan uit de omliggende straten en leidt ertoe dat de kinderen in wisselende combinaties met elkaar spelen. Met veilige loop- en fietspaden neemt hun actieradius aanzienlijk toe en daarmee ook de keus van speelplekken. Naarmate dat er minder zijn, blijven kinderen vaker thuis en spreken daar af met vriendjes. Computerspelletjes zijn dan favoriet. 

Voorzieningen

Veel kinderen zeggen een wijk- of buurtcentrum te waarderen, als de activiteiten maar afgestemd zijn op de eigen leeftijdsgroep en er ook een bibliotheekvoorziening is. Ze zoeken plezierige ‘reuring’ op: Samen dansen, een toneelvoorstelling maken, een (zaal)voetbaltoernooi, een spellenmarathon, mogelijkheden om iets te kopen en te snoepen en soms mogen de ouders meedoen. De tieners willen wat rondhangen – socialiseren en chillen – maar ook zij zoeken een plezierige atmosfeer en geen gore keet die volwassenen neerzetten op een afgelegen stuk grond.

Iedereen vindt het plezierig als er in de buurt of wijk activiteiten worden georganiseerd. Het onderscheid in leeftijden wordt dan ineens een stuk minder belangrijk.

Zich verplaatsen

Vrijwel alle kinderen willen alleen of bij voorkeur in groepjes naar school gaan en zich veilig door de buurt kunnen verplaatsen.  Slechts een kleine minderheid van de kinderen onder de 10 jaar mag dat. De meeste kinderen doen dit niet omdat hun ouders de schoolweg – vaak terecht – te onveilig vinden. Oudere kinderen gaan met de fiets of met de bus; degenen die met de bus gaan vinden het wachten vaak vervelend en zouden veel frequentere verbindingen willen zien. Wie niet trouwens! Een groep ouders is ook bang dat kinderen met ‘vreemden’ in contact komen. Deze angst slaat over op de kinderen. 

Vergelijkbaar onderzoek onder jongere kinderen en oudere jeugd voegt interessante gegevens toe over de ontwikkeling van voorkeuren. De jongste kinderen spelen het liefste thuis of op de stoep, in de tuin of op het balkon. Vanaf een jaar of acht neemt de behoefte aan uitbreiding van de actieradius snel toe. Een groene omgeving blijft onverkort aantrekkelijk. Vooral jongens – maar ook steeds meer meisjes – willen voetballen of andere sporten doen, meisjes hebben op jongere leeftijd dan jongens behoefte aan ‘chillen’ Naarmate ze ouder worden neemt bij allen de behoefte daaraan toe 

Volgende week lees je hier de laatste post in de reeks ‘Leefbaar wonen’.  Daarna begint een nieuwe reeks van enkele tientallen wekelijkse blogposts onder het motto ‘leven mét de natuur’

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Geef kinderen veel meer ruimte op straat

Deze post gaat over de vele obstakels die kinderen moeren overwinnen om op straat te spelen en hoe dat kan veranderen.

De omgeving is beweegvriendelijk ingericht. Ze nodigt uit tot beweging, sport en spel. Ze zet aan tot een actieve, gezonde levensstijl en tot zachte verplaatsingen. Deze wensdroom komt uit het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Ideeën zijner zat, maar bij vrijwel alle voorstellen om voldoende en veilige ruimte om te spelen te creëren zitten er minstens twee dingen in de weg. 

In de eerste plaats is dat de auto. De meeste woonwijken zijn aangelegd vanuit de gedachte van bereikbaarheid met de auto.  Het wordt vanzelfsprekend beschouwd dat elk huis of appartementengebouw tot aan de voordeur met de auto bereikbaar is, dat straten in de eerste plaats zijn voor auto’s en elke wooneenheid minstens twee parkeerplaatsen nodig heeft.

Het tweede ding dat in de weg zit zijn ‘groenvoorzieningen’. Dat mag vreemd klinken. Met groenvoorzieningen wordt siergroen bedoeld, openbaar én privé. Grote grasvelden rondom flatgebouwen (met bordjes als balspel verboden!) en aangeharkte perken. Ook een groot deel van de (voor)tuinen – voor zover al niet versteend – belemmert kinderspel eveneens, gelet op de spastische reacties van sommige bewoners als de bal van de buurkinderen in hun tuin terechtkomt.

‘Groen’ moet zeker worden behouden en uitgebreid, maar moet ook worden aangelegd vanuit het perspectief van beweegvriendelijkheid. 

In concentreer me hier op het groen in de onmiddellijke nabijheid van de woonhuizen.

Voortuinen

Vaak zijn voortuintjes ‘voor de sier’, soms voorzien van een bankje en met een hek of haag afgescheiden van de buren. Kinderen spelen op de stoep of tussen geparkeerde auto’s. 

Maar ook zie je op vooralsnog beperkte schaal dat een aantal buren van hun voortuinen een (gezamenlijk) speelveld maakt.  Voortuinen zijn voor dit doel beter geschikt dan achtertuinen omdat zij laagdrempelige ontmoetingen stimuleren van wisselende groepjes kinderen uit de buurt. Achtertuinen kunnen dan ook kleiner zijn en worden dan gebruikt om te zitten en te eten in gezinsverband. Als eventuele parkeerruimte daarachter wordt gesitueerd, ontstaat er voor de huizen nog meer gemeenschappelijke ruimte, eventueel gecombineerd met de vaak saaie door de gemeente aangelegde groenstroken.

Voor wie met een of meer buren en met de gemeente aan de slag wil, de publicatie Kinderen en voortuinen, biedt volop bouwstenen en inspiratie voor een dergelijk project.

Speelstraten en -pleintjes

De meeste wijken hebben een saai rechthoekig stratenpatroon, ook als er nauwelijks doorgaand verkeer is.  Een aantal straten kan periodiek als speelstraat worden gebruikt, maar beter is om het parkeren te concentreren in de uiteinden van de straten of als gezegd achter de huizen. Aan de voorkant van de huizen ontstaat dan meer ruimte om te spelen, te chillen, te zonnen. Plaatsing van een beperkt aantal speeltoestellen kan, maar ook hier geldt dat een deel van de ruimte ‘open’ en enigszins ruig houden de voorkeur heeft. Als de ruimte groot genoeg is, dan zijn voetbalkooien het overwegen waard. Speelpleintjes kunnen onderling verschillen. Voor de kleinste is gewoon gras, een ondiepe waterpartij en bankjes daaromheen voor de ouders te overwegen, voor wat oudere kinderen een complex klimtoestel.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden. In het hoofdstuk over kind- en beweegvriendelijke wijken tref je nog veel meer voorbeelden aan, variërend van de plaatsing van speeltoestellen, buurtspeeltuinen, kindvriendelijke pleinen en parken en grootschalige voorzieningen. Ook sta ik daarin stil bij voorzieningen voor oudere jongeren die het nu vaak moeten doen met een aftandse keet. 

Hieronder nog wat goede voorbeelden

Zijn gestapelde woningen geschikt (te maken) voor kinderen?

Voor veel ouders met kinderen is een grondgebonden woning nog steeds het ideaal. Als steden aantrekkelijk willen blijven voor deze groep moeten ze veel meer rekening houden met de wensen van kinderen dan nu. Dit post gaat in op de vraag hoe dat kan met hoogbouw.

De Babel is de winnaar van een prijsvraag om het meest kindvriendelijke appartementengebouw in Rotterdam te bedenken.

Uit een analyse van de inzendingen blijkt dat flexibele plattegronden met kop en schouder boven andere wensen uitsteekt.

Deze wens werd maar liefst 104× genoemd. Andere op- vallend veel voorkomende wensen zijn collectieve buitenruimte [68×], elk kind een eigen plek/ speelruimte [55×], fietsenstalling [43×], daktuin [40×], verticale straat [28×], rust en privacy [27×], extra bergruimte [26×], overmaat [22×] en een royale entree [17×]. 

Het gebouw is, zoals was beloofd, inmiddels gerealiseerd, zij het in een aanzienlijk ‘afgeslankte’ vorm ten opzichte van het ‘speelse’ ontwerp (links), ongetwijfeld uit kostenoverwegingen. Het gebouw bevat 24 gezinswoningen. Alle appartementen zijn ook buitenom verbonden door trappen en brede galerijen. Hierdoor zijn op alle verdiepingen mogelijkheden voor ontmoeting en spel. Het gebouw is een soort dozenconstructie die van breed naar smal toelopen. De terrassen die hierdoor ontstaan zijn een combinatie van gemeenschappelijke en privéruimten. Door het gestapelde ontwerp heeft elke woning een eigen vorm en indeling. 

De woonoppervlaktes variëren tussen de ca. 80 m2 en 155 m2 en een penthouse van 190 m2. Afmetingen en indelingen van de woningen zijn flexibel. Prijzen variëren van € 400.000 – € 1.145.000 v.o.n. inclusief een parkeerplaats.

Een van de bezwaren tegen gestapeld wonen is de aanwezigheid van anonieme ruimten, zoals galerijen, trappenhuizen, bergingen en liften. Om aan dit soort niemandsland een einde te maken worden er steeds vaker clusters gecreëerd van 10 – 20 wooneenheden met een gezamenlijk trappenhuis, waar zich ook gemeenschappelijke ruimten bevinden. Deze ‘buurtjes’ vormen dan een overgangszone tussen het eigen appartement, de rest van het gebouw en de buitenwereld, waarin de bewoners elkaar kennen en de kinderen zich vertrouwd voelen. 

Een van de meest geuite wensen is een flexibele indeling. De gezinsomstandigheden veranderen geregeld en dan willen bewoners die kunnen ‘vertalen’ naar de indeling zonder te hoeven verhuizen. Daarom wordt vaak voorzien in een vaste ‘natte eenheid’ en zijn muur- en deursystemen en ook vloerbedekking verplaatsbaar. Het komt zelfs voor dat niet-dragende scheidingswanden tussen appartementen verplaatst kunnen worden. 

Daarnaast worden er steeds meer eisen gesteld aan de aanwezigheid, omvang en veiligheid van een balkon, liefst (deels) overdekt. De kleinste kinderen moeten er kunnen spelen en de familie moet het als eetruimte kunnen gebruiken. Ook moet er een zekere bescherming zijn tegen de wind. 

Bewoners van gezinsappartementen willen ook graag dat hun appartement een royale hal heeft, ook als speelruimte, veel opbergruimte en een goede geluidsisolatie.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden. Het hoofdstuk over bouwen voor kinderen en gezinnen bevat naast de hier genoemde Babel nog meer voorbeelden van kindvriendelijke architectuur.

Nimby’s en nimby’s zijn overal

Bezitters van een grondgebonden woning hebben de waarde daarvan zien verveelvoudigen, vooral als ze er al langer in wonen. Het lijkt bijna een oerdrift van huisbezitters te zijn om alles te doen om die waarde te beschermen. Logisch? Daarover gaat deze post.

Bezitters van een grondgebonden woning hebben de waarde daarvan zien verveelvoudigen, vooral als ze er al langer in wonen. Het lijkt bijna een oerdrift van huisbezitters te zijn om alles te doen om die waarde te beschermen. Logisch? Daarover gaat deze post.

Voor degenen die geen woning hebben speelt dat niet. Deze groep – niet alleen armen, maar ook afgestudeerden met een goede baan – wil alleen maar een plek om te wonen. Maar vele tonnen om een appartementje te kopen hebben ze niet.

In de meeste steden is plek zat om te bouwen. In de buitenwijken en al helemaal in de uitgestrekte suburbs in de VS zijn er talloze legen plekken. Besturen van de betrokken gemeenten hebben dan ook vaak de nodige plannen om nieuwe huizen te bouwen, ook in de VS. 

Veel bouwplannen sneuvelen of worden jaren vertraagd omdat er altijd wel ergens een huisbezitter is, die bevreesd is voor de waarde van dat huis of anders wel voor overlast. Deze mensen worden NIMBY’s genoemd (‘not in my backyard’). Daarbij komt dat overheden, zeker in de VS, met beide handen gebonden aan de decennia-oude bestemmingsplannen (‘zoning regulations’), die in detail voorschrijven wat gebouwd mag worden en dat zijn doorgaans alleen grote grondgebonden eengezinshuizen. Geen duplex, triplex woningen, laat staan appartementen.

De woningzoekenden worden daarentegen YIMBY’s genoemd (‘yes in my backyard’). Een rare naam, want het probleem is juist dat ze geen backyard hebben. In sommige gemeenten in de VS wordt de verkiezingsstrijd beslecht door wie van beide groepen de grootste invloed heeft. 

YIMBY’s boeken stap voor stap vooruitgang. In Seattle mag na een langdurige politieke en juridische strijd 6% (sic) van de ruimte die bestemd was voor eengezinshuizen (75% van het totale stedelijke gebied) worden bebouwd met meergezinshuizen. Overigens verandert er ook het een en ander onder de radar van de politiek. Ook bewoners van uitgestrekte suburbane gebieden hebben kinderen die huisvesting zoeken. Daarom bouwen hun ouders garages die doorgaans bestemd zijn voor twee of drie auto’s om tot ‘assessor appartementen’.  Maar ook worden er tuinhuizen neergezet en zolders en souterrains tot appartement verbouwd. Langs de weg van geleidelijkheid komen er hierdoor duizenden wooneenheden bij, zonder dat dit tot veel ophef leidt.

Maar de strijd tussen de NIBBY’s en YIMBY’s gaat overal door. Huisbezitters hebben meestal ‘de wet’ aan hun kant. Als als het niet wetten zijn die bezit beschermen, dan zijn het wel wetten die het recht op inspraak garanderen, inclusief ellelange beroepsprocedures. Woningbouw tegenhouden lukt uiteindelijk vaak niet maar vertragen wel. Geen wonder dat veel bouwprojecten in Nederland waarvan de bouw ruim een jaar duurt, gemiddeld acht jaar in beslag nemen. 

Het is best denkbaar dat nieuwbouwprojecten enige invloed hebben op de waarde van huizen. Maar degenen die dit als argument aanvoeren vergeten doorgaans dat de waarde van hun huis alleen al door de schaarste aan goede woningen in enkele decennia is verveelvoudigd. De overmatige bescherming van de belangen van bezitters van huizen ten koste van die van woningzoekenden moet daarom in de kortste keren te niet worden gedaan.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

New urbanism: Gewild, maar (nog) geen 15-minutenwijken. 

Nederland kent verschillende woonwijken die zijn geïnspireerd door new urbanism. Op de woningmarkt zijn ze zeer gewaardeerd. Maar zijn het ook ’15-minutenwijken’? In deze post ga ik in op beide aspecten.

Impressie van woningen geïnspireerd door new urbanism in Nederland. Linksboven Het Centrum/De Hoven (Leidsche Rijn, Utrecht), midden boven De Weerd (Leidsche Rijn, Utrecht), boven rechts: Citadel (Heemskerk), links beneden Nieuw Vreeswijk (Nieuwegein), midden- en rechtsonder De Veste/Brandevoort (Helmond)

Waardering

Deze wijken vallen doorgaans op doordat ze stijlen en stijlelementen gebruiken die in het verleden zowel in esthetisch als constructief opzicht een goede staat van dienst hebben opgebouwd. 

Veel collega-architecten halen daar hun neus voor op en vinden dat ontwerpers zich van een eigentijdse of nog beter vernieuwende vormentaal moeten bedienen. Zij noemen de stijl van ‘new urbanism’ daarom ‘historiserend’. Ik vind deze benaming niet terecht en zeker niet vanwege de neerbuigende ondertoon. Als er etiketten geplakt moeten worden, zou ik eerder het woord ‘tijdloos’ gebruiken. Afke Laarakkers heeft onlangs een genuanceerde beschouwing gewijd aan de architectuurstijl van ‘new urbanism’ in het tijdschrift De Architect. Zij is het er in elk geval mee eens dat belangstellenden en bewoners de stijl erg waarderen.

Een 15-minutenwijk?

Edo van Baars heeft in zijn masterthesis onderzocht hoe de ideeën van new urbanism in de praktijk uitwerken. Daartoe vergeleek hij de new urbanist wijk Het Centrum/De Hoven met Veldhoven, een naburige en qua sociale samenstelling overeenkomstige Vinexwijk in Leidse Rijn. 

Als winkelvoorziening functioneert het kleine centrum van Het Centrum/De Hoven uitstekend, maar als ontmoetingsplek (ten tijde van het onderzoek) nauwelijks omdat de bewoners de horeca ongezellig vinden en deze bovendien vroeg sluit. Voor wat betreft sociale contacten, diversiteit en gebruik openbaar vervoer zijn er geen verschillen tussen beide wijken. Sociale contacten beperken zich hoofdzakelijk tot de buren. Dit komt vooral omdat de bevolking allesbehalve ‘gemengd’ is en vooral bestaat uit tweeverdieners met een druk leven met veel sociale contacten buiten de wijk.  Zij gebruiken de auto voor de meeste verplaatsingen. Zelfs om de wekelijkse boodschappen te doen bij de Albert Heijn, op enkele minuten loopafstand. De bebouwingsdichtheid is iets hoger dan die van de gemiddelde Vinexwijk (25 in plaats van 20 huizen/ha ) waarmee deze wijken dus nauwelijks voorbeelden van verdichting zijn. Er is een kans dat de impact van de bouwkundige opzet van deze wijk toeneemt naar mate de jaren vorderen en de bewoners gevarieerder worden. 

Duidelijk is dat ontwerpers weliswaar voorwaarden kunnen scheppen, maar de ontwikkeling van een bijbehorend gedrag niet in de hand hebben.

Het Centrum/De Hoven en ook de andere hiervoor genoemde ‘new urbanism’ appelleren aan de manier waarop veel mensen willen wonen. Maar ze zijn geen van alle 15-minutenwijken. Slechts in enkele gevallen is er sprake van een duidelijk winkelcentrum, de dichtheid is over het algemeen niet erg hoog en het aanbod van werkgelegenheid is gering. Vaak gaat het bovendien exclusief om huizen in het duurdere segment. De Oostpoort, waarnaar ik in mijn vorige post verwees, heeft veel meer kenmerken van een 15-minutenwijk.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Kan een gemeente bijdragen aan het geluk van haar bewoners?

Een gemeente met bewoners die zich allemaal gelukkig voelen. Wie zou dat niet willen? Sturen op geluk heet dat. Daarover gaat deze post

Speelplein aangelegd door de bewoners van Portland. In: Charles Montgomery: Happy Cities. Transforming Our Lives Through Urban Design. (2013)

In mijn post ter gelegenheid van nieuwjaar noemde ik vijf factoren die bepalen of iemand zich gelukkig voelt.

Deze factoren waren: materiële welvaart, sociale relaties, gezondheid, leefomstandigheden en zelfbeschikking.

Sturen op geluk

Gemeenten als Schagen en Roerdalen hebben toename van het geluk van de burgers gekozen als uitgangspunt voor hun beleid. Dat geldt ook voor steden als Bristol, Seoul en Vilnius. Toch merkt Nancy Peters (projectleider geluk van de gemeente Schagen) op: We kunnen mensen niet gelukkig maken. Maar de overheid creëert wel een bedding waarin mensen gelukkig kunnen zijn.

Wat die gemeente doet is tweeledig: Ze zorgt ervoor dat de vijf bovenstaande geluksfactoren binnen bereik van elke bewoner komen. Dit zijn de ‘resources’. Maar ze zorgt er ook voor dat mensen ermee aan de slag kunnen. Dat wordt ‘conversie factoren’ genoemd.  Speciale aandacht daarbij is nodig voor kwetsbare personen voor wie de drempel tot de beschikbare voorzieningen vaak groot is.

Tot de ‘resources’ behoren leefbaar inkomen, betaalbare huisvesting, gezondheidszorg en kwaliteit van de leefomgeving. Tot de tweede categorie behoren maatschappelijk opbouwwerk, mogelijkheden tot participatie, voorlichting en buddy’s. 

De rol van omgevingsbeleid

Op dit gebied is nog het nodige werk te verrichten. Te denken valt aan betaalbare huisvesting, verhogen van de aantrekkelijkheid van de leefomgeving, tegengaan van vervoersarmoede, architectuur die de interactie tussen mensen bevordert en straten en pleinen waar mensen graag vertoeven. In lijn met Alain de Botton’s boek The Architecture of Happyness kan worden geconcludeerd dat het vooral sociale activiteiten waartoe de omgeving uitnodigt zijn, die bijdragen aan de toename van geluk. 

Participatie maakt het verschil

Hoe belangrijk de genoemde voorzieningen en het gebruik ervan ook zijn, de vraag is of bewoners ze als iets van henzelf ervaren. Een doorslaggevende rol daarbij speelt actieve betrokkenheid van burgers bij de totstandkoming van deze voorzieningen. Participatie is een machtige conversiefactor die vaak leidt tot brede instemming met het resultaat, terwijl ‘inspraak’ vaak alleen maar verdeeldheid zaait. 

Als buurtbewoners zich actief inzetten voor de inrichting van bijvoorbeeld een speelstraat of de aanleg van een klein buurtpark versterkt dat het sociale kapitaal in de betrokken buurt. Sociaal kapitaal is elkaar kennen, waarderen en vertrouwen.

Het is niet overdreven te stellen dat stad gelukkiger wordt naarmate meer burgers gezamenlijk bij haar beleid betrokken zijn geweest.