Is de ‘top 100 duurzame bedrijven’ een flop?

Klaus Schwab in gesprek met Hassan Rouhanie, president van Iran
Klaus Schwab in gesprek met Hassan Rouhanie, president van Iran

Het World Economic Forum (WEF) bracht vorige week honderden regeringsleiders, topmanagers, lobbyisten en journalisten bijeen in Davos. Het WEF besteedt, mede dankzij zijn bezielende voorzitter Klaus Schwab, steeds meer aandacht aan wereldproblemen, innovatie en duurzame ontwikkeling. Een hoogtepunt is al enige jaren de presentatie van de ‘Global 100’; een rating van de 100 meest duurzame bedrijven ter wereld[1]. Deze lijst wordt samengesteld door Corporate Knights, een Canadees adviesbureau.

De keuze van de indicatoren waarop de bedrijven worden vergeleken dekken het veld van corporate social responsibility (CSR) goed af: Het gaat om:

  • Energiegebruik
  • Uitstoot broeikasgassen
  • Watergebruik
  • Afvalproductie
  • Innovatiecapaciteit
  • Percentage afgedragen belastingen
  • Verhouding beloning CEO ten opzichte van gemiddelde salaris
  • Dekkingsgraad pensioenfondsen
  • Zorg voor personeel en veiligheid
  • Verloop personeel
  • Aandeel vrouwen in topmanagement.

Er wordt per bedrijfstak een ranking opgesteld en de hoogst scorende bedrijven worden opgenomen in de ‘Global 100’. Het aantal bedrijven dat per bedrijfstak wordt opgenomen, correspondeert met het aandeel van deze bedrijven in de economie. Bedrijven uit de tabaksindustrie en oliebedrijven waarin zich ernstige milieuproblemen hebben voorgedaan, worden uitgesloten. Dat overkwam Shell in 2012. De opzet van de ‘Global 100’ lijkt goed doordacht.

Toch heb ik ernstige twijfels of we de Global 100 kunnen vertrouwen. Mijn twijfel ontstond, toen ik de ratings uit 2014 vergeleek met die van twee jaar geleden[2].

De eerste drie kolommen van de onderstaande tabel zijn de 25 hoogst scorende bedrijven uit de editie 2014, met hun ratings in 2014 en 2012. De laatste drie kolommen bevatten de 25 hoogst scorende bedrijven uit de editie 2012 met hun ratings in 2012 en 2014. Bedrijven zonder rating (-) kwamen niet in de ‘Global 100’ van de het desbetreffende jaar voor.

Global 100 (2014) 2014 2012 Global 100 (2012) 2012 2014
Westpac Banking Corporation 1 14 Novo Nordisk A/S 1 7
Biogen Idec Inc 2 Natura Cosmeticos SA 2 23
Outotec OYJ 3 Statoil ASA 3 4
Statoil ASA 4 3 Novozymes A/S 4
Dassault Systemes SA 5 32 ASML Holding NV 5 15
Neste Oil OYJ 6 19 BG Group plc 6 71
Novo Nordisk A/S 7 1 Vivendi SA 7 40
Adidas AG 8 38 Umicore SA/NV 8 9
Umicore SA 9 8 Norsk Hydro ASA 9
Schneider Electric SA 10 26 Atlas Copco AB 10 46
Cisco Systems Inc 11 Sims Metal Management Ltd. 11
BASF SE 12 Koninklijke Philips ElectronicsNV 12 48
Bayerische Motoren Werke AG 13 Teliasonera AB 13
Aeroports de Paris 14 Westpac Banking Corp. 14 1
ASML Holding NV 15 5 Life Technologies Corp. 15 21
The Sage Group PLC 16 Credit Agricole SA 16
Keppel Land Limited 17 Henkel AG & Co. KGaA 17
UCB SA 18 Intel Corp. 18
Australia & New Zealand Banking Group Limited 19 Neste Oil Oyj 19 6
Sigma-Aldrich Corporation 20 Swisscom AG 20
Life Technologies Corporation 21 15 Toyota Motor Corp. 21
Tim Hortons Inc 22 Centrica plc 22 26
Natura Cosmeticos SA 23 2 Koninklijke DSM NV 23
Bombardier Inc 24 Geberit AG 24 36
Commonwealth Bank 25 Roche Holding AG 25 94

Tot de 25 hoogste noteringen in 2014 horen 14 bedrijven, die nog niet voorkwamen op de top 100 van 2012. Omgekeerd, van de hoogste 25 noteringen in 2012 zijn in 2014 tien verdwenen uit de top 100.

Ratings van bedrijven, die in beide jaren op de index voorkwamen, lopen in veel gevallen sterk uiteen. Bekijk ter illustratie de noteringen van Nederlandse bedrijven in 2012 resp. 2014: ASML (5, 15), Philips (12, 46), DSM (23, – ) Unilever (51, 93), Shell ( – , 51). Het om zijn duurzaamheid alom geroemde bedrijf Neslé SA, is in 2012 niet genoteerd en staat in 2014 op de 93ste plaats.

Bij het beoordelen van onderzoek gelden twee overwegingen: validiteit en betrouwbaarheid.

De gebruikte indicatoren sluiten goed aan bij wat we onder ‘corporate social responsibility’ verstaan. Met de validiteit zit het dus wel goed.

Betrouwbaarheid betreft de vraag of de meting correct en consistent is, of de onderzoeker een geëigend meetinstrument gebruikt en of het resultaat robuust is. Ik twijfel of dit bij een of meer van deze criteria het geval is. Uit het bovenstaande blijkt dat de resultaten van de metingen van 2012 en 2014 aanzienlijk afwijken. Het kan niet waar zijn dat DSM in 2012 nog op plaats 23 scoort en twee jaar later uit de lijst is verdwenen. Hetzelfde geldt voor de ‘koersval’ van Unilever en zo zijn er talloze voorbeelden.

Een andere aanwijzing voor het feit dat er iets aan de hand is met wijze van meten of de gebruikte cijfers, is het feit dat de lijst in de verste verte niet overeenkomt met een andere rating van duurzame bedrijven, de Dow Jones Sustainability Index (DJSI)  Van de 24 bedrijven, die op de DJSI voor hun bedrijfstak op de eerste plaats staan, vermeldt de nieuwste ‘Global 100’ er in maar 8. De ‘Global 100’ noteert daarvan niet één als koploper in de desbetreffende bedrijfstak.

De volatiliteit van de scores op de ‘Global 100’ in de jaren 2012 en 2014 en de afwijkingen ten opzichte van de DJSI maken het onwenselijk om veel waarde te hechten aan deze meting. Ik pleit voor een onafhankelijk keurmerk voor dit soort onderzoek. Zeker als de resultaten ervan over de hele wereld gaan en tot onbillijke reputatieschade leiden.


[1] Bekijk hier de ‘ratings’ van de Global 100 Index: http://global100.org Deze website bevat tevens een gedetailleerde verantwoording van de berekeningswijze.

[2] Ik had bewust een jaar overgeslagen om beter zicht te krijgen op eventuele veranderingen. De gegevens voor de drie achtereenvolgende jaren zijn hier te vinden:

http://static.corporateknights.com/CK47.pdf (2014)

http://www.jack-dylan.com/ART-DIRECTION-CK-Winter-2013 (2013; laat je niet afleiden door de URL!)

http://static.corporateknights.com/Global_100_report.pdf (2012)

Je treft hier ook de scores aan per bedrijf op elk van de hiervoor genoemde indicatoren.

Stop de innovatiegekte

Om nog lang en gelukkig op deze planeet te kunnen leven is innovatie vereist. Toch – of beter daarom – zeg ik “Stop de innovatie-gekte”. De term innovatie is uitgehold; veel zogenaamde innovaties zijn veranderingen  – soms verbeteringen – aan producten of diensten of zij zijn  bedacht door de verkoopafdeling. ‘Echte’ innovaties, in de zin van wezenlijk vernieuwende én op de markt aanvaarde producten, diensten of verdienmodellen, zijn verreweg in de minderheid[1].

Ook overheden omarmen het begrip innovatie. Grote sommen geld worden uitgetrokken om de concurrentiekracht van de economie te verbeteren. De wereld heet een kenniseconomie en aanzienlijke investeringen in R&D zijn nodig om een voortrekkersrol te spelen, althans zo wordt beweerd. Maar waarom?

Hebben we aan hun toekomst gedacht?
Hebben we aan hun toekomst gedacht?

De vraag die onbeantwoord blijft, is welke problemen innovatie oplost. In het verleden hebben mechanisering en automatisering geleid tot grote stijging van de productiviteit en daarmee van inkomen en welvaart. Maar ook – tot op de dag van vandaag – tot mensonterende arbeidssituaties in zogeheten lage-lonen landen en tot een ongekende aanslag op onze natuurlijke omgeving. Hiervoor gaan toekomstige generaties de rekening krijgen. Geen onverdeeld succes, dus.

We kunnen beter stoppen met het gebruik van de term innovatie als panacee en ons afvragen welke problemen we de komende decennia moeten aanpakken. Dan kunnen we – waar nodig – werken aan de technische en sociale innovaties om deze problemen op te lossen. Dat zou écht innovatief beleid zijn[2].

Ik pleit ervoor dat innovatie wereldwijd is gericht op de volgende negen uitdagingen:

 1. Voedsel.
Innovatie no. 1: wereldwijd goedkope duurzame energie
Innovatie no. 1: wereldwijd goedkope duurzame energie

De capaciteit van de wereld om voedsel te produceren kan vele malen worden vergroot. Vereist zijn zoet water en hiervoor is energie nodig. De uitdaging waarvoor we staan is een enorme opschaling van de productie van goedkope duurzame energie. Er is op zich niet veel research voor nodig om dit doel te bereiken. Politieke wil des te meer.

2. Gezondheidszorg.

Basis voorwaarden zijn ook hier drinkwater, zorg en voeding. Een land als India boekt op het gebied van medische zorg vooruitgang door medicijnen en medische apparatuur te produceren tegen een fractie van de kosten hier. De uitdaging voor de rijke landen is om de kosten voor de gezondheidszorg drastisch te verminderen, ook door terugdringen van welvaartsziekten en de medicalisering van de zorg.

3. Grondstoffen.

Een van de grootse innovaties waarvoor nog veel onderzoek nodig is, is de vervanging van fossiele door duurzame grondstoffen als onderdeel van een biobased economy.  Ook van belang  hierbij is volledig hergebruik van materialen van fossiele oorsprong.

4. Vervoer
Vervoer kost behalve energie ook ruimte
Vervoer kost behalve energie ook ruimte

De beschikbaarheid van goedkope duurzame energie vergemakkelijkt transport en vervoer. Massaal gebruik van elektrische auto’s leidt echter tot onaanvaardbare belasting van de ruimte. Stromen van personen en goederen moeten dus deels ‘gepoold’  blijven, maar niet door de (spoorweg)infrastructuur uit de 19de eeuw te blijven moderniseren. Een uitdaging dus.

5. Ouder worden

Mensen worden ouder, blijven langer vitaal en ze zullen door voortgaande stijging van de productiviteit minder hoeven te werken. Maar werken blijft een onmisbaar middel tot ontplooiing. Dit betekent verdeling van de beschikbare arbeid en een aanzienlijk kortere werkweek en een aanzienlijk langer werkzaam leven.

6. Ontplooiing

De steeds hogere scholingsgraad en de behoefte aan zinvol en uitdagend werk maken ingrijpende veranderingen nodig in de arbeidsverhoudingen. De autonomie van werknemers zal toenemen; management krijgt een dienende functie en een daarbij passende beloning en een groot aantal personen zal werken in kleine eenheden prefereren. Bedrijven en andere organisaties zullen meer dan nu netwerken vormen.

7. Kwaliteit
Iets nieuws moet ook iets beters zijn
Iets nieuws moet ook iets beters zijn

Er valt nog een wereld te winnen aan verbetering van de kwaliteit van producten en diensten. Technische en andere innovaties kunnen ons leven ontegenzeglijk aangenamer maken. Ook productieprocessen kunnen aanzienlijk worden verbeterd. Bij het realiseren van deze uitdaging is veel aandacht nodig voor sociale en milieueffecten.

8. Samenleven

Mensen zullen meer van elkaar afhankelijk worden. Tegelijkertijd zal een betere verdeling van de welvaart tot minder migratie leiden. Globalisering en deelname van mensen in internationale netwerken betekenen ook dat staten de vrijheid van hun burgers minder kunnen inkapselen. Sociale vernieuwing moet leiden tot een duurzame balans tussen cohesie en diversiteit.

9. Overheid en markt

De markt belichaamt de vrijheid van mensen om te ondernemen; de overheid belichaamt de noodzaak om het vrije verkeer van geld, goederen en diensten waar nodig in goede banen te leiden. De uitdaging is om de grenzen van de markt aan te geven. Energie, water, collectief vervoer, gezondheidszorg én geld kunnen beter géén commerciële goederen of diensten zijn.

Overheden laten na om innovatiebeleid te formuleren aan de hand van deze of soortgelijke doelstellingen. Als zij dat deden, konden konden zij een gerichte stimulerende, coördinerende en waar nodig ondersteunende rol spelen. Nu is hun rol opportunistisch, ad-hoc en gericht op de korte termijn.

Een zinvol debat over het doel van innovatie vereist om te beginnen dat we ophouden met deze term te pas en te onpas te gebruiken.


[1] Een ‘uitvinding’ die niet succesvol is geïmplementeerd is volgens gangbare definities geen innovatie

[2] Ik vind dat het innovatiebeleid van de Europese Unie nog het dichtst bij deze benadering komt. De EU heeft 30 beleidsterreinen geformuleerd die samen zeven ‘societal challenges’, moeten realiseren, varierend van energie tot voedsel problemetief en van ouder worden tot sociale cohesie.

Innovatie: geen doel op zich!

Volgens recente EU-cijfers hoort Nederland op het gebied van innovatie in Europa eerder bij de achterblijvers dan bij de koplopers. Het wekt misschien verbazing, maar ik heb de neiging te reageren met “Nou, en?”

Innovatiedoelen
Innovatiedoelen

Innovatie is geen doel op zich. Innovatie kan leiden tot realisering van drie doelen: welvaart, ontplooiing en duurzaamheid. Gedurende de achter ons liggende jaren is innovatie in de eerste plaats voortgekomen uit het streven naar hogere productiviteit: met minder mensen meer doen. Meer welvaart was daarvan het gevolg. Dit gold voor brede lagen van de bevolking zo lang overbodige arbeidskrachten elders aan het werk konden. Dit is thans niet meer het geval en voor de steeds grotere groep waarvoor in onze samenleving geen plaats is, betalen we een hoge prijs (discriminatie, criminaliteit, no-go area’s). Maar er ligt ook een groeiende stapel onbetaalde rekeningen. Onze (klein)kinderen moeten niet alleen fors gaan betalen voor onze doktersrekening; ook de bescherming tegen de stijging van de zeespiegel en remediëren van andere (neven)effecten van 100  jaar misbruik van de natuurlijke hulpbronnen gaan een aanzienlijk deel van de collectieve uitgaven opeisen.

Meer innovatie om de productiviteit te verhogen hoeft voor mij niet. Toch is tot op de dag van vandaag is het merendeel van de investeringen in innovatie wereldwijd hierop gericht. Het net verschenen Rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving “Vergroenen en verdienen” schat dat ‘groene investeringen” in Nederland 2% bedragen van het BNP. Groene investeringen hebben tot doel om aanzienlijk zuiniger om te springen met natuurlijke hulpbronnen en de aantasting van het leefmilieu wezenlijk te verkleinen. In Duitsland ligt het percentage groene investeringen op 10%. In absolute cijfers is China koploper.

De relatieve omvang van groene investeringen in Nederland
De relatieve omvang van groene investeringen in Nederland

‘Groene’ investeringen hoeven niet ten koste te gaan van welvaartsdoelen, maar zij kunnen deze versterken. Wereldwijd groeit de markt op het gebied van duurzame energie, ‘biobased’ materialen en schone technologie jaarlijks met 12%. Landen die erin slagen het aandeel van deze producten én diensten in hun uitvoer te vergroten hebben daarvan profijt. Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken doen dit aanzienlijk beter dan wij.

Vergroening van onze productie vereist een krachtige rol van de overheid. Daarbij gaat het vooral om drie zaken:

  • Aanscherpen van het topsectorenbeleid. Méér geld voor topsectoren maar bovenal binnen topsectoren meer investeren in ‘biobased economy’, gebouwde omgeving en circulaire economie;
  • Meer publieke investeringen in (wetenschappelijk) onderzoek dat gericht is op de drie voornoemde sectoren;
  • Zelf meer producten kopen die het resultaat zijn van ‘groene innovatie’.

In mijn volgende ‘post’ ga ik in op de noodzaak om gelijktijdig eveneens de ontplooiings- (of welzijns-)doelen te bereiken of om sociale innovatie in de ruimste zin van het woord.

Aandeelhouderswaarde – “Het stomste idee ooit” – heroverwogen

In een interview met de Financial Times in 2009 noemde Jack Welch aandeelhouderswaarde “the dumbest idea of the world.” Deze uitspraak was op zijn minst opmerkelijk. Gedurende de lange periode (1981 – 2001) dat hij CEO van General Electric (GE) was, realiseerde hij maximale beloning voor de aandeelhouders. In deze periode steeg de marktwaarde van GE van 14 naar 484 miljard dollar. Volgens critici kon dit gebeuren door op onverantwoorde wijze kapitaal te onttrekken aan het bedrijf en dit uit te keren aan de aandeelhouders. In 2008 kon GE alleen dankzij een ‘bailout’ met overheidsgeld worden gered.

In het voornoemde FT-interview motiveerde Welch zijn uitspraak dat een zo hoog mogelijk dividend nooit het doel van een bedrijf kan zijn, maar het resultaat van een goede strategie en bovendien altijd over een langere periode moet moerden bekeken. Dit is de kern van de zaak.

Milton Frienman
Milton Friedman

Maar eerst, waar komt het pleidooi voor het aandeelhouderswaarde vandaan? Milton Friedman, die lange tijd gezien werd als grootste econoom van de 20ste eeuw, heeft de toon van de discussie gezet. Op 13 september 1970 schreef hij in een artikel in de New York Times: “The sole purpose of the firm is to make money for its shareholders.” Hij was geëmotioneerd en vervolgde: “Business executives who pursued another goal than making money are unwitting puppets of the intellectual forces that have been undermining the basis of a free society these past decades.” Hij doelde op de groeiende invloed van kritische wetenschapsbeoefenaren die de geldhonger van de industrie als de belangrijkste bedreiging van de aarde zagen (1).

Vooral in de VS waren aandeelhouders verguld met Friedman’s zienswijze.  Stalk en Lautenacher gingen in hun boek Hardball nog een stapje verder: Bedrijven moeten elkaar te vuur en te zwaard bestrijden om de aandeelhouderswaarde te vergroten en daarbij de grens van de illegaliteit opzoeken. Die grens is overigens veelvuldig overschreden.  In dit licht was Friedman’s standpunt nog gematigd, want hij voegde aan het streven naar maximalisatie van aandeelhouderswaarde toe “‘while conforming to the basic rules of the society, both those embodied in law and those embodied in ethical custom.”

De kern van het probleem is de vraag waarvoor aandeelhouderswaarde staat. Voor Friedman en zijn tijdgenoten was dat een zo hoog mogelijk dividend op korte termijn. Maar aandeelhouders zouden er ook anders over kunnen denken en van een bedrijf verwachten:

  • Voorwaarden scheppen dat medewerkers zich ten volle inzetten,
  • op duurzame wijze omgaan met energie en grondstoffen,
  • mogelijk maken van menswaardige bedrijfsvoering bij toeleveranciers in arme delen van de wereld
  • vermijden van exorbitante verschillen in beloning

met als resultaat reputatie, continuïteit en maximaal financieel rendement op termijn, of met andere woorden  ‘corporate social responsibility’ (CSR).

De hamvraag is wie een radicale koerswijziging in de richting van CSR zal initiëren. Ik betwijfel of dit van de overheid moet en zal komen. Overheidsbemoeienis leidt tot steeds meer bureaucratie en vermijdingsgedrag. Ik verwacht ook geen wonderen van inruilen van ‘shareholder value’ door ‘stakeholder value’: Met klanten die vooral lage prijzen willen en met vakbonden die vooral oog hebben voor zo hoog mogelijk loon komen we niet veel verder. Het is uiteindelijk toch een kwestie van waarden: een samenleving waar alles draait om het geld of een samenleving die voortbestaan van de aarde en veiligheid, welzijn en welvaart van haar bewoners nastreeft.

Ik zie op dit moment binnen bedrijven én hun aandeelhouders een beweging naar CSR. Burgerinitiatieven van uiteenlopende aard spelen hierop in (2). Veel familiebedrijven hebben van oudsher al oog voor continuïteit op lange termijn. Er ontstaat een nieuwe generatie ondernemers die haar ziel en zaligheid legt in de ontwikkeling van innovatieve producten en die serieus overweegt over te stappen naar duurzame productie. Last but not least: Institutionele beleggers stellen duurzaamheid vaker als voorwaarde. Een voorbeeld is de Global Real Estate Benchmark (GRESB). Dit is een keurmerk dat institutionele beleggers hanteren met als doel het duurzame karakter van hun portfolio’s te verhogen. De waarde van de investeringen waarop dit keurmerk van toepassing is bedraagt inmiddels 1700 miljard euro.

Individuele aandeelhouders hebben weinig te zeggen, maar beleggingsfondsen die actief in bedrijven investeren die CSR hoog in het vaandel hebben, des te meer.

Rendement 'groen' beleggen
Rendement ‘groen’ beleggen

[1] In het voorafgaande heb ik dankbaar gebruik gemaakt van een artikel van Steve Denning: The Origin Of ‘The World’s Dumbest Idea’: Milton Friedman http://goo.gl/LsFuA6

[2] Bijvoorbeeld, de Stichting Sociaal Inklusief, een sociaal innovatieve onderneming zonder winstoogmerk, is initiatiefnemer van Een Goeje Saeck! Oogmerk is ondernemers en bestuurders te stimuleren vernieuwende economische en maatschappelijke doelstellingen na te streven.     http://goo.gl/WyRu7S

De vier ‘P’s van People, profit & planet

In het begin was er alleen de ‘P’ van ‘Planet’ of ‘het Milieu’. Het M-woord was de noodrem die bestuurders hun plannen voor woonwijken, wegen of bedrijventerreinen tandenknarsend tot stilstand liet brengen.

Het duurde niet lang of de ‘P’ van ‘People’ deed haar intrede. Zuivere koffie op ecologisch verantwoorde wijze telen was niet voldoende; de telers moesten ook een menswaardig bestaan hebben. Met de fusie van de PSP, CPN en PPR in 1990 gingen de P’s van ‘People’ en ‘Planet’ een duurzame relatie aan.

De omarming van de ‘P’ van ‘Profit’ ging niet zonder slag of stoot. Ook de meest verwoede twee-P’ers zagen echter in dat zonder welvaart het draagvlak voor duurzaamheid onder de bevolking minimaal zou blijven. Het nieuwe trio was succesvol en het woord duurzaam ligt dan ook op ieders lippen.

Guggenheim Museum in Bilbao. Vind ik mooi
Guggenheim Museum in Bilbao. Vind ik mooi

Bij deze voeg ik een vierde ‘P’ toe: de ‘P’ van ‘Place’. Ik doel hiermee op de cultuur-historische, architectonische en esthetische waarde van onze omgeving. De vierde ‘P’ laat  een vervuilende stoomtrein zijn baantjes trekken en rechtvaardigt verzet tegen de bouw van windmolens in een eeuwenoud cultuurlandschap. Dankzij de vierde ‘P’ mag ik genieten van architectonische hoogstandjes zonder me schuldig te voelen vanwege de korting op de kinderopvang.

Het ‘kultuur-kritische model’

Deze laatste opmerking raakt wel een serieus probleem. De vier ‘P’s staan voor tegenstrijdige waarden en hoe ga je hiermee om? Het ‘kultuur-kritische model dat ik in de jaren ’80 heb bedacht voor het onderwijs, kan een rol spelen bij het beantwoorden van deze vraag.

Uitgaande van het ‘kultuur-kritische model’ leerden scholieren om vier verschillende manieren naar de wereld te kijken. Elk van deze vier benaderingswijzen kent haar eigen waarden:

  • Een fysisch-biologische benaderingswijze die inzicht geeft in de wijze waarop de natuur in elkaar zit als gevolg van allerlei wetmatigheden (waarde: ecologisch verantwoord handelen)
  • Een economisch-rationele benaderingswijze waarmee mensen kunnen beredeneren hoe de welvaart het meest kan stijgen (waarde: economisch-rationeel handelen)
  • Een sociaal-politieke benaderingswijze die de sociale relaties binnen samenleving bloot legt (waarde: rechtvaardigheid)
  • Een cultuur-historische benaderingswijze, die menselijke uitingen herleidt op verschillende vormen van zingeving (waarde: tolerantie voor uitingen van kunst, esthetiek en levensbeschouwing)
Kultuur-kritische model
Kultuur-kritische model

Het belangrijkste doel van het ‘kultuur-kritische model’ was dat leerlingen leerden om te gaan met de spanningsvelden tussen de afzonderlijke benaderingswijzen. Ze moesten samen zoeken naar een balans tussen ‘natuur’ en ‘economie’ of tussen ‘gelijkheid’ en ‘etniciteit’. Met het spanningsveld tussen ‘natuur ‘en ‘gelijkheid’ maakten we bespreekbaar dat menselijk gedrag deels genetisch bepaald is. Mijn studenten hebben in de jaren ’80 prachtige lespakketten, tentoonstellingen en zelfs reisgidsen gemaakt, die uitnodigden tot balanceren tussen verschillende benaderingswijzen.

De vier P's
De vier P’s

Deze vier benaderingswijzen uit het ‘kultuur-kritische’ model komen overeen met de vier ‘P’s van duurzaamheid. De manier om ermee om te gaan ook.  Het gaat in de eerste plaats om respect voor élk van de vier ‘P’s van duurzaamheid afzonderlijk. Vervolgens om van geval tussen de afzonderlijke ‘P’s een balans te zoeken.

Het toevoegen van de vierde ‘P’ maakt het leven niet makkelijker, wel mooier.