Verschillende kranten hebben onlangs aandacht besteed aan het gebruik van Engels als voertaal in het onderwijs. Een goede zaak, als aan stringente voorwaarden is voldaan. Dat is zelden het geval.
Er zijn twee redenen om Engels als voertaal in te voeren: Aantrekken van meer studenten en creëren van een meer diverse studentenpopulatie.

Aantrekken van meer studenten is voor veel opleidingen aantrekkelijk omdat in de financiering van het hoger onderwijs het aantal ingeschreven studenten en het aantal behaalde diploma’s een belangrijke rol spelen. Om meer studenten aan te trekken is het wenselijk dat een instelling voor hoger onderwijs in een aantrekkelijke stad ligt (daar valt beleidsmatig weinig aan te doen) en dat de opleiding aantrekkingskracht uitoefent. Daarvoor worden vooral in het hbo, maar steeds meer ook in universiteiten, verleidelijke namen bedacht (sport management, business communication). Aan de vorm van de opleiding wordt niet veel aandacht besteed; hoorcolleges domineren, wat erop neer komt dat er vooral en beroep wordt gedaan op de Engelse taalbeheersing van docenten, waarvan de kwaliteit zeer wisselend is.
Vergroten van de diversiteit is een ander verhaal. Dat begint overigens niet met buitenlandse studenten, maar uit verbeteren van de instroom van capabele studenten uit minderheidsgroepen in Nederland zelf. In dat geval staat de meerwaarde van gemengde groepen voorop. Deze kan zijn dat studenten elkaars achtergronden beter te leren kennen, maar ook dat ze beter Engels (leren) spreken. Om dit doel te bereiken is het niet voldoende als er diverse nationaliteiten in de collegezaal zitten en de docenten zich verstaanbaar proberen te maken. In plaats daarvan dient de inrichting van het onderwijs zelf kleinschalig te zijn, bijvoorbeeld door veelvuldig in kleine groepen te werken.
Hier wringt echter de schoen. De gemiddelde Nederlandse student kent een of twee duizend Engelse woorden en sommigen gaan daar handig mee om. Kleinschalig hoger onderwijs verwacht van studenten dat ze verder komen dan het parafraseren van wat ze in een boek hebben gelezen. Ze moeten samenhangen zien, vragen stellen, een probleemstelling kunnen formuleren; kortom hogere denkvaardigheden verwerven en leren toepassen. Iets waar Nederlandstalige studenten veel moeite hebben. Logisch, want dit soort vaardigheden komt in het voortgezet onderwijs nauwelijks aan de orde. Het is daarom wenselijk dat studenten eerst academische vaardigheden verwerven in de moedertaal, parallel daaraan aan hun taalvaardigheden werken en pas daarna gaan participeren in Engelstalige groepen. Studenten die tweetalig middelbaar onderwijs hebben gehad zijn daar uiteraard eerder aan toe dan andere studenten.

Als eerstejaars bachelor studenten meteen bloot gesteld worden aan Engelstalige onderwijsgroepen, is het gevaar groot dat de ontwikkeling van hogere denkvaardigheden stagneert, maar ook dat hun woordenschat in het Engels niet groeit
De oplossing is eenvoudig. Het kost opleidingen die vanwege hun kleinschaligheid een groot aantal parallelgroepen hebben niet veel moeite als studenten zelf een taal kunnen kiezen (eventueel na een taaltest). Studenten die Engels slecht beheersen kunnen enige tijd taalles volgen en geleidelijk aan Engelstalige groepen gaan deelnemen. Er is ook niets op tegen om zelfs méér talen aan te bieden. In het begin ligt dan de nadruk op de ontwikkeling van academische vaardigheden in de taal die studenten het best beheersen. Studenten zijn daarmee dan veel beter voorbereid op het volgen van Engelstalige masteropleidingen in binnen- en buitenland. Er is ook niets op tegen als studenten die zowel slecht Nederlands als slecht Engels spreken, langer doorgaan met Nederlandstalige groepen om al doende beter te integreren in de Nederlandse samenleving.
Opleidingen waar overwegend docenten Engels spreken en studenten zich hoeven te beperken tot het volgen van Engelstalige colleges zijn om veel redenen ongewenst. Zelfs uit oogpunt van marketing is kleinschalig onderwijs met de mogelijkheid om zelf een taal te kiezen verreweg superieur. |