Hoe gaan we in de toekomst onze boterham verdienen?

Leest als een roman….
Leest als een roman….

Het net verschenen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) “Naar een lerende economie” is een absolute aanrader. Je kunt dit ruim 400 pagina’s tellende rapport het beste van kaft tot kaft lezen, want de inhoud is een samenhangend geheel. Geen probleem, want het rapport is een toonbeeld van leesbaarheid. Complementen. Desondanks is het boekwerk grondig gedocumenteerd. Vrijwel alle literatuur die ertoe doet, is gelezen. De literatuurlijst telt 36 pagina’s en er zijn 800 (!) personen geïnterviewd[1].

Het rapport is een bron van inspiratie voor een blogger. Ik zal er de komende maanden herhaaldelijk naar verwijzen. Eigenlijk maait de WRR veel gras voor mijn voeten weg. Mijn vorige post “Stop de innovatiegekte” was een pleidooi om innovatie te zien als een antwoord op maatschappelijke uitdagingen[2]. Ik had het WRR-rapport toen nog niet gelezen. Ik zie deze visie terug in het WRR-rapport (p. 343). Het rapport rekent bovendien af met de hardnekkige misvatting van een lineair verband tussen wetenschap en innovatie. Ook dat is een stokpaardje dat ik graag berijd.

Het rapport plaatst verdienvermogen, innovatie, kennis en leren in een krachtige samenhang. Ik vat deze samenhang in vijf punten samen.

1. Verdienvermogen is meer dan innovatie

Het WRR-rapport geeft een antwoord op de vraag hoe we ons verdienvermogen kunnen vergroten. Doen we dat niet, dan neemt de productiviteit af en daalt ons inkomen. De WRR pleit voor een weerbare, adaptieve en proactieve opstelling  tegenover de veranderingen die zich in de wereldeconomie voltrekken. Het rapport spreekt in dit verband over een toenemende responsiviteit (blz. 123). Deze krijgt vorm in een ‘lerende economie’. Hier is nog een wereld te winnen voor wetenschap, onderwijs en  arbeidsorganisaties (p. 257). De WRR stelt dus NIET dat onze toekomstige welvaart in de eerste plaats afhangt van innovatie (p. 119 e.v.). Innovatie speelt ontegenzeglijk een rol, maar het is ook mogelijk dat kennis die we nu al hebben een aanzienlijke bijdrage levert aan ons inkomen. Denk bijvoorbeeld aan de export van kennis op het gebied van weterbeheersing, melkproductie of stedenbouw.

2. Innovatie is niet in de eerste plaats gebaseerd op onderzoek of R&D

Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek heeft in het verleden een belangrijke rol gespeeld bij innovatie. Een goed voorbeeld is het Amerikaanse Manhattanproject, dat de basis legde voor de atoombom en daarna voor tal van andere innovaties met een civiele toepassing (ruimtevaart, computer, internet). Voor een deel van de innovaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van bio-based materialen, is dat nog steeds het geval.

In een aanzienlijk deel van de innovaties van de afgelopen 30 jaar, speelt wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten of in bedrijven een ondergeschikte rol (201 e.v.). Veel innovaties zijn gebaseerd op slim gebruiken en combineren van bestaande kennis, waaraan overigens nog heel wat inzicht en handigheid te pas komen. Bij innovaties in de dienstensector gaat het om nieuwe verdienconcepten en marketingformules. Bovendien, sociale innovatie heeft een grotere impact dan technische innovatie (p. 304). Van enig relativeren van het belang van R&D is in het gangbare topsectorenbeleid weinig te merken (blz. 221) en evenmin in de opstelling van de universiteiten.

3. Veel bestaande kennis blijft onbenut

Het rapport betreurt de groeiende eenvormigheid van de universiteiten, die alle het ideaal van de researchuniversiteit najagen. We beschikken inmiddels over een grote hoeveelheid resultaten van recent onderzoek waar (nog) niemand iets mee doet (p. 244). Een onderwijsuniversiteit die zich  toelegt op groeperen en ontsluiten van bestaande kennis wordt node gemist, met name door volwassenen (p. 295). Nederlandse universiteiten zouden aan deze doelgroep toch al veel meer aandacht moeten besteden. Met zo veel woorden geeft het rapport aan van de Open Universiteit op dit punt weinig te verwachten (p. 309).

4. Geen valorisatie maar kenniscirculatie

De samenleving zit niet te wachten op kennisvalorisatie zoals universiteiten die voorstaan, namelijk verspreiden van resultaten van hun onderzoek (p. 245). De WRR ziet meer in kenniscirculatie. Hierbij gaat het om het organiseren van betrokkenheid van externe stakeholders in alle fasen van het onderzoek. Mede daardoor kan onderzoek van de grond komen naar vraagstukken waarmee de samenleving worstelt (p. 232). Dit geldt voor alle vormen van praktijkgericht onderzoek en deels ook voor fundamenteel onderzoek. Het rapport geeft tal van voorbeelden hoe universiteiten zich lokaal, regionaal of sectoraal aan partners kunnen binden

5. Kenniscirculatie betreft veel meer dan wetenschappelijke kennis

Een lerende economie begint met beter opgeleide kleuterleidsters en leraren in het basis-, secundair  en hoger onderwijs (p. 273 e.v.). Zij is gebaat bij secundair onderwijs dat algemeen vormend én praktisch is (p. 283). Nodig is een breed scala van bachelors dat studenten voorbereidt op hun eerste beroep. Voorts selectieve en langere masters voor degenen die echt een wetenschappelijke of ‘hogere’ beroepsopleiding willen (p. 288). Verder ruimt het rapport een belangrijke plaats in voor ‘werkend leren’ en ‘lerend werken’ in bedrijven en organisaties (p. 301 e.v.).

Dus

Een ‘lerende economie’ moet leiden tot vergroting van ons verdienvermogen. Dit maakt ons responsiever voor wat in de veranderende wereld op ons afkomt. Responsiviteit kan resulteren in innovatie en innovatie kan een beroep doen op de grenzen van onze kennis, maar veel vaker op gezond verstand, creativiteit en ondernemerschap.

De dag dat het kwartje viel. Wat mij bezielt.

Mijn enige (goede?) voornemen op 1 januari 2013 is te gaan bloggen en twitteren. Mijn collega Frank de Langen voorzag me van de nodige handleidingen en hierin las ik dat blogs moeten gaan over iets wat je bezielt. Toen ik enkele onderwerpen had bedacht (de kwaliteit van het hoger onderwijs, innovatie, regionale ontwikkeling, kennisvalorisatie) begon ik me af te vragen of deze thema’s iets gemeen hebben. En ook, of andere activiteiten eveneens daarop zijn terug te voeren. Ik heb de handleidingen over bloggen en twitteren terzijde gelegd en ben een beperkt zelfonderzoek gestart.

Waardeloze wetenschap

In de jaren zestig was ik student (sociale geografie). Ik heb nog diverse vlugschriften uit die tijd. Ik wond me vooral op over het feit dat de gangbare ‘waardevrije’  wetenschapsbeoefening ons rechtstreeks in de armen van het grootkapitaal dreef. Wij spraken daarom over waardeloze wetenschap. Met mijn medestanders propageerde ik een soort ‘advocacy science’, uiteraard in dienst van de verdrukten. Toen bleek dat de verdrukten niet daarop zaten te wachten en mijn kompanen hun tijd gingen besteden aan de exegese van Marx, nam ik afscheid van ‘de beweging’.

1969 05 Bezetting aula KU Nijmegen

De bezetting van de aula van de KU Nijmegen in mei 1969. Ik was secretaris en ik zit dus ook druk te schrijven

Vooroordelen bestrijden met onderwijs

Mijn nieuwe passie was het onderwijs. Na een korte carrière als leraar, kreeg ik een baan aan de universiteit en ik promoveerde op de rol van het (basis)onderwijs bij het bestrijden van vooroordelen over landen en hun bewoners. De koude oorlog smeulde nog na en voor de meeste kinderen waren de Amerikanen goed, de Russen slecht en wij Nederlanders het best. Mijn interesse voor dit onderwerp bleek al in mijn doctoraalscriptie. Die ging over ‘behavioral geography’: niet de ‘echte’ wereld bepaalt ons gedrag, maar onze voorstelling daarvan.

Kultuur-kritisch denken

Wetenschappelijke theorieën en concepten waren in mijn ogen krachtige instrumenten om het ‘common sence denken’ van zijn vooroordelen te ontdoen. Dit betekende een radicale breuk met het traditionele aardrijkskunde-onderwijs dat was gebaseerd op feitenkennis (het Westland: bloembollen).  Ik maakte enige furore met het ‘kultuurkritische model’:  Je kunt met vanuit vier conceptuele ingangshoeken naar de inrichting van de ruimte kijken: een fysisch-biologische, een economische, een sociale en een culturele. Elke invalshoek levert een eenzijdige kijk op de wereld op. De meest interessante manier van kijken is om uit te gaan van de spanningsvelden tussen deze vier invalshoeken.

Het wetenschappelijk onderwijs onder vuur

De overtuiging dat onderwijs meer moet zijn dan het overdragen van kennis opende een nieuw strijdtoneel, namelijk het wetenschappelijk onderwijs zelf. Studeren was vooral de inhoud van boeken uit je hoofd leren: Tijdens onze studie namen mijn vrouw en ik uittreksels op de bandrecorder op. We draaide die de hele dag af en onze docenten roemden onze fabelachtige ‘kennis’.  Toen het College van Bestuur van de huidige Radboud Universiteit in 1988 een nieuwe faculteit oprichtte, de Faculteit der beleidswetenschappen’ wisten ze meteen wie ze onderwijsdirecteur moesten maken. Ik moest maar eens bewijzen dat het beter kon.

Van probleemgestuurd onderwijs naar projectonderwijs

Twaalf tropenjaren braken aan. Wie heden ten dage “grootschalige onderwijsvernieuwing in een fusie-faculteit zonder geld en een ongekende instroom van studenten” googelt, krijgt één hit, namelijk “niet aan beginnen”.  Dat was geen optie en na de nodige ervaring te hebben opgedaan met probleemgestuurd onderwijs volgens het Maastrichtse model, hebben mijn ‘brother in arms’, Mario Kieft en ik een eigen ‘hybride’ model ontwikkeld, waar probleemgestuurd, traditioneel en project onderwijs slim gecombineerd werden. Wat mij dreef, was niet de onderwijsvorm als zodanig, maar het feit dat studenten actief aan de slag gaan met beleidsproblemen. Dankzij wetenschappelijke inzichten konden ze deze beter begrijpen, als basis voor een eventuele oplossing.

De actieve student telt

Ik ben geen promotor meer van één type onderwijs. Voor de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs telt dat onderwijs studenten leren verbinding te maken tussen theorie en praktijk. Dat kan op veel manieren en zelfs een hoorcollege kan hierbij behulpzaam zijn. Nu ik regelmatig deel mag uitmaken van visitatiecommissies moet ik vaststellen dat veel instellingen voor hoger onderwijs deze visie delen maar tobben met de realisatie ervan.

Wetenschappelijk onderzoek

In 2001 maakte ik de transfer naar de Open Universiteit en werd benoemd werd als decaan van de Faculteit managementwetenschappen. Onderzoek hoorde indertijd niet tot de wettelijke taken van deze insteling. Samen met onder andere Marjolein Caniëls heb ik een inhaalslag gemaakt. Daar ben ik trots op. Ik heb echter geen goed gevoel bij wat er thans onder de noemer wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten gebeurt. Mijn bezwaar betreft vooral de beperkte maatschappelijke relevantie van veel onderzoek. Publiceren is een carrière-instrument geworden. Ik denk dat universiteiten zich hiermee op den duur marginaliseren. Als decaan heb ik de medewerkers van de faculteit warm proberen te maken voor ‘Mode 2 research’. In een aantal gevallen heeft dit geleid tot mooie resultaten, zelfs publicaties!

Terug naar de geografie

Een paar jaar geleden vond ik dat ik meer tijd moest nemen voor onderzoek. De ‘lerende regio’ trok mij aan omdat hierin geografie, onderwijskunde en bedrijfskunde samenkomen. Dit zijn de drie wetenschapsgebieden waarmee ik tijdens mijn loopbaan in aanraking ben gekomen. Mijn aandacht g vooral uit naar de bijdrage die instellingen voor hoger onderwijs leveren aan de ontwikkeling van de gebieden waarin ze liggen. Er zijn in dit opzicht grote verschillen tussen universiteiten. Ik ben aan het uitzoeken of dit gepaard gaat met een andere visie op wetenschap.

HBO-onderzoek

Critici van maatschappelijk betrokken onderzoek hebben al het al vlug over HBO-onderzoek. Twee publicaties hebben mij gesterkt in de opvatting dat dit onzin is. Dat is in de eerste plaats het boek van Donald Stokes “Pasteur’s Quadrant: Basic Science and Technological Innovation ” uit 1997.  Hierin wordt duidelijk dat onderzoek zowel maatschappelijk betrokken als van hoge wetenschappelijke kwaliteit kan zijn. Het tweede boek is dat van Andrew van de Ven “Engaged scholarship; a guide for organizational and social research” uit 2007.  Een absolute aanrader. Van de Ven laat zien dat maatschappelijke betrokkenheid juist tot beter onderzoek leidt!

van de venStokes_

Valorisatie

Universiteiten hebben tegenwoordig de mond vol van kennisvalorisatie. Vaak behelst dit het toevoegen van een alinea over de betekenis voor de praktijk aan het einde van een artikel. Van de Ven stelt dat dit van beperkte waarde is. “Wie de verkeerde vragen stelt, hoeft zich er niet over te verbazen dat niemand geïnteresseerd is in de antwoorden”, schrijft hij. Een absolute voorwaarde voor kennisvalorisatie is dat maatschappelijke stakeholders van stond af aan bij het onderzoek worden betrokken. In deze dialoog komen de juiste vragen op tafel en openbaren zich data die anders verborgen blijven.

En toen viel het kwartje

Nadat ik het voorafgaande had overdacht, wist ik wat mij bezielt. De kritiek op de ‘waardevrije’ wetenschap, de toepassing van wetenschappelijke kennis om vooroordelen te bestrijden, het gebruik van realistische problemen in het onderwijs om theorie en praktijk te verbinden, mijn interesse voor de rol van universiteiten in regionale ontwikkeling, mijn afkeer van de perverse effecten van het ‘publish or perish’-mechanisme en mijn enthousiasme voor Van de Ven’s “Engaged scholarship” komen voort uit niets meer of minder dan de missie om wetenschap in te zetten om een betere samenleving. Misschien levert mijn blog een kleine bijdrage aan het bereiken van dit doel.