De onmacht van de economen

Economen hebben het verbruid. Iedereen weet inmiddels het antwoord op de vraag waaraan je een econoom herkent: Ze zijn het nooit met elkaar eens.

Adam Smith
Adam Smith

Wat is er met deze ooit gezaghebbende wetenschap gebeurd? Oorspronkelijk hielden economen zich bezig met fundamentele vraagstukken over de oorsprong en de betekenis van rijkdom en groei. Denk aan Adam Smth’s meesterwerk “An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations” (1766 – 1776).

Reflectie heeft in de moderne economie plaatst gemaakt voor wiskundige modellen. Over het feit dat stijgende prijzen tot dalende vraag leiden, zijn economen het nog wel eens. De onenigheid begint als zij hun modellen gaan toepassen binnen de actuele context. Economen met een socialistische achtergrond komen dan tot andere conclusies dan liberaal gezinde collegae.

Arthur Laffer
Arthur Laffer

Een goed voorbeeld van die laatste is Arthur Laffer, de denker achter Ronald Reagan. Vandaag de dag adviseert hij republikeinse presidentskandidaten in de VS. Zijn aantrekkingskracht schuilt in het feit dat hij ‘bewezen’ heeft dat minder inkomstenbelasting voor de rijken leidt tot meer economische groei.

Het zijn echter niet alleen politieke stromingen die tot uiteenlopende standpunten leiden. Bijvoorbeeld, economen die ‘geloven’ in het belang van een krachtig Europa hebben een andere visie op de wenselijkheid van een gezamenlijke munt dan economen die tot de eurosceptici behoren. Deze tegenstelling loopt dwars door het politieke spectrum heen.

De kakafonie van opvattingen onder economen illustreert de invloed van instituties op het denken. We zien ons zelf graag als autonome individuen, die zelf bepalen wat goed en slecht voor ons is. Dit geldt voor wetenschappers in het bijzonder. In plaats daarvan worden onze denkbeelden grotendeels gevormd door de instituties waarmee we verbonden zijn: Organisaties, instellingen, groeperingen, religies en stromingen. Ze confronteren ons met gedachtengoed over hoe de wereld in elkaar zit en wat we daarvan kunnen vinden. Wij maken daar onze eigen mix van.

Daniël Bell
Daniël Bell

Herhaaldelijk komt de vraag op of een bepaald gedachtengoed beter is dan een ander. In de jaren ’60 poneerde Daniël Bell in zijn boek ‘The end of ideology” de stelling dat de politieke instituties uit de 19de eeuw hebben afgedaan en dat vooruitgang vooral het gevolg is van wetenschap. We kunnen ruim 50 jaar later vaststellen dat niet de wetenschap de instituties stuurt maar omgekeerd, dat het de instituties zijn die de wetenschap sturen. Overigens zonder dat de meeste wetenschappers zich dit realiseren.

De reden dat rechtse Amerikaanse politici Arthur Laffer opzoeken is niet dat hij zulke briljante ideeën heeft. Die schrijven de politici aan zichzelf toe. Hij geeft deze ideeën echter een wetenschappelijke status. Het neoliberale denken – de aanvaarding van de markt als het hoogste goed – is onderdeel geworden van de mainstream van de economie. Andersdenkenden, bijvoorbeeld evolutionaire economen, werden lange tijd gemarginaliseerd. Dat gold tevens voor collegae die andere onderzoeksmethoden prefereren, bijvoorbeeld kwalitatief in plaats van kwantitatief.

Kennis - economen2De koers van Daniël Bell is onbegaanbaar: Niemand kan zijn verbondenheid met maatschappelijke instituties uit zijn denken verbannen. Dit geldt ook voor wetenschappers. Wat deze wel kunnen is reflecteren op de invloed van de instituties op hun denken en het ‘cognitief conflict’ met andersdenkende collegae aangaan. Hetzelfde geldt voor de aanhangers van uiteenlopende methodologische stromingen. De huidige universiteiten zijn ver van dit ideaal verwijderd geraakt. Zij zijn een archipel van eilanden waarop gelijkgezinden zich verzamelen in plaats van een smeltkroes van uiteenlopende ideeën. Was dit wel het geval, dan kon uit deze smeltkroes een hernieuwde gezaghebbende bijdrage van economen én andere wetenschappers voortkomen aan het maatschappelijke debat over welvaart en welzijn.

Willem-Alexander, Maxima en het sociaal kapitaal van Nederland

“Monarchie is niet-democratisch” Dat was de mening van republikeinse opponenten tegen de kroning van Willem-Alexander en Maxima. Deze uitspraak heeft me aan het denken gezet omdat ik net een column over sociaal kapitaal had gepost.

IMG_1538

Ik vroeg me – als fervent democraat – af, hoe absoluut de waarde van democratie is. De recente geschiedenis geeft voorbeelden van het feit dat in naam van democratie meer stuk wordt gemaakt dan je lief is. Als Saddam Hoessein niet van zijn troon was gestoten, had Irak mogelijk bespaard gebleven voor totale ontwrichting. Democratie betekent het recht om je mening te uiten en hiervoor medestanders te vinden én de plicht om te respecteren dat de meerderheid een andere mening kan zijn toegedaan. Het eerste principe is populairder dan het tweede. Democratie in Afrika leidt geregeld tot een hele of halve oorlogssituatie en ook in Venezuela hebben verkiezingen de tweedeling van de samenleving alleen maar versterkt.

De vraag is, moet er aan bepaalde voorwaarden worden voldaan, wil democratie tot zijn recht komen. Ik denk van wel. Het vermogen om je nederlaag te accepteren hangt af van het bestaan van een ‘hogere’ waarde dan die waar jouw partij voor staat. Dat kan je gevoel van verbondenheid zijn met het land of de regio waar je woont. Die verbondenheid is een belangrijk onderdeel van het sociaal kapitaal. Hoe groter het sociaal kapitaal van een groep mensen, hoe meer deze in economisch en sociaal opzicht voor elkaar krijgt. De sociale en politieke instituties zijn de bank van het sociaal kapitaal: zij borgen rechtszekerheid, rechtvaardigheid en een dosis vrijheid.

In een land als China is de ontwikkeling van het sociaal kapitaal volop bezig; hetzelfde geldt voor de sociale en politieke instituties. Maar er is nog een weg te gaan voordat aan de voorwaarden voor democratie is voldaan. De bevolking zal uiteindelijk zelf bepalen wanneer dat het geval is. Tot het zover is heb ik er geen moeite met de manier waarop China thans wordt bestuurd.

Terug naar Nederland. Ik vrees dat ons sociaal kapitaal de afgelopen jaren danig is geslonken. Het gevoel van onveiligheid, het mislukte integratiebeleid en de uit balans geraakte rol van Europa zijn hier onder andere debet aan. Het vertrouwen in de sociale en politieke instituties is gedaald en de overtuiging dat ‘we’ samen de handen ineen moeten slaan is verwaterd.

Stel dat we het principe van de democratie onder deze omstandigheden hadden doorgetrokken naar de keuze van het staatshoofd, waar ik in principe niets op tegen heb. Ik denk dat dit erg nadelig had uitgepakt voor het nog resterende sociaal kapitaal. Ik zou niet weten wie voor een grote meerderheid van de Nederlanders een acceptabele president is. Vermoedelijk was links met Job Cohen komen aanzetten en rechts met Hans Wiegel. Maar het is ook denkbaar dat Geert Wilders zich als redder van het vaderland had aangediend. De winnaar was waarschijnlijk met een meerderheid van een promille gekozen. Zelfs als de nieuwe president uitsluitend een ceremoniële rol had, dan nog was zijn verkiezing de aanzet geweest tot ernstige tweedracht.

De kroningsfeesten waren een uiting van het feit dat er nog steeds iets is dat ons bindt. Als het koningshuis dat weet op te roepen en te versterken, zijn Willem-Alexander en Maxima een uitstekende investering in de groei van ons sociaal kapitaal. Mocht deze groei doorzetten, dan zal Nederland er gezelliger (weg met de hufters) en welvarender (innovatie) door worden. Dan breekt op een dag het ogenblik aan dat we rijp zijn voor de keuze van een president. Op dat moment kijken we met dankbaarheid terug op het voorbereidende werk van Juliana, Beatrix, Willem-Alexander, Amalia …..