Het komt zelden voor dat iemand zegt iets niet te weten. “Hoe bestrijd je de crisis?”, “Gebruiken wielrenners nog steeds doping?”, “Hoe innovatief is China?” Iedereen heeft een antwoord en deze antwoorden lopen doorgaans sterk uiteen.

Waar halen we al die antwoorden vandaan? Het antwoord is uit onze babbelbox. Dit nuttige kennismanagement-tool ergens in de hersenen bevat anekdotes, feiten, theorieën , opvattingen en fantasieën. We kunnen deze bliksemsnel assembleren tot – gegeven de omstandigheden – passende verhalen. Dat gebeurt altijd in het kader van een sociaal proces van informeren, positioneren, overtuigen, imponeren of intimideren.
We onderhouden onze babbelbox door bruikbare informatie te selecteren uit het gebabbel van anderen: Gesprekken met vrienden, kennissen en collegae, klassieke en sociale media, tijdschriften en boeken. Bijna iedereen is zowel informatieproducent als –consument. We nemen verhalen tot ons en we maken ze zelf.

Verhalen bestaan uit een bewering, gestaafd met argumenten. In dit opzicht is er geen verschil tussen borrelpraat en een wetenschappelijk betoog. In het laatste geval nemen we aan dat de auteur methodisch te werk is gegaan bij de selectie van argumenten. Maar betekent dit dan ook dat verhalen van wetenschappers beter, laat staan bruikbaarder zijn? Helaas niet zonder meer. Wetenschappers zijn het over evenveel dingen oneens als ‘gewone’ mensen; misschien nog wel over meer. Luister maar naar economen die uitleggen hoe de crisis aangepakt moet worden. Daar wordt je niet veel wijzer van.
Waar komt de onenigheid tussen wetenschappers vandaan? Hun babbelbox zit propvol met theorieën: veronderstelde verbanden tussen verschijnselen in de werkelijkheid. Over elk onderwerp bestaan uiteenlopende en meestal conflicterende theorieën. Elke wetenschapper ontwikkelt een voorkeur voor een bepaalde theorie, waarbij mensbeeld of politieke overtuiging een rol spelen. Aan de hand van hun favoriete theorie formuleren wetenschappers hypothesen, ze versturen vragenlijsten of nemen interviews af en ze coderen de aldus verkregen gegevens. Daarna laten ze er statistische technieken op los totdat ze aanwijzingen vinden voor de geldigheid van de hypothese en daarmee de theorie. Dat lukt meestal vrij aardig.

Wat mij tegenstaat is dat onderzoekers die zo te werk gaan weinig interesse hebben in de boodschap van hun respondenten. Alleen de informatie die nodig is om de geldigheid van de hypothese vast te stellen, is van belang. Een onderzoeker die wil bewijzen dat interesse in voetbal inkomensafhankelijk is, wil mijn inkomen weten en in mijn houding tegenover voetbal, maar zal niet vragen waarom ik voetbal al dan niet boeiend vind. Er zou een vele malen rijkere wereld open gaan als onderzoekers luisterden naar de ervaringen van hun respondenten en naar de manier waarop deze de betekenis daarvan duiden.
Het zijn eerder journalisten die mensen aan de praat krijgen over hun ervaringen en daar verhalen van maken. Aan een boek als ‘De prooi’ van Jeroen Smit hecht ik meer waarde dan aan menig proefschrift. Ook wetenschappers kunnen op deze manier te werk gaan. In dat geval moeten ze in staat worden geacht om meer diepgang in de vragen te leggen dan journalisten doen en de antwoorden kritischer te beoordelen.
Zo lang economen vragen over de aanpak van de crisis beantwoorden vanuit hun eigen theoretische referentiekader, leidt dit alleen tot babbelonische spraakverwarring. Ik zou willen dat ze gingen praten met gezaghebbende personen, die in verschillende tijden en onder verschillende omstandigheden met vergelijkbare problematiek te maken hebben gehad. Te denken valt aan ex-ministers, politici en medewerkers van de Nederlandse Bank. In deze gesprekken zouden ze kunnen zoeken naar patronen in de relatie tussen beleid, beleidseffecten en specifieke omstandigheden. Achteraf kunnen ze deze patronen leggen naast bestaande theoretische inzichten.
Hetzelfde geldt voor bedrijfskundigen die willen weten wat de ingrediënten zijn voor succesvol ondernemen of hoe innovaties ontstaan. Het zijn succesvolle en minder succesvolle ondernemers die de grondslag leggen voor het antwoord op deze vragen en niet allerlei theorieën. Onderzoek als dit vindt wel degelijk plaats, maar in de marge[1].
De bijdrage van wetenschappers aan het publieke debat hangt mede af van de mate waarin ze ‘in gesprek’ gaan met de overige deelnemers aan dit debat. Maar desondanks blijven de resultaten altijd verhalen. Echter aan sommige verhalen mag je meer waarde hechten dan aan andere. Helaas zijn die vaak niet afkomstig van wetenschappers.
[1] Bijvoorbeeld bij degenen die narratieve en etnografische methoden gebruiken al dan niet in combinatie met ‘grounded theory’