Innovatie moet uiteindelijk leiden tot meer menselijk geluk, of – wat minder theatraal – tot betere ontplooiingskansen. Dat is méér dan verbetering van de arbeidsproductiviteit waarvoor de meeste innovaties tot nu zijn geïnitieerd. Daar hebben we veel baat bij gehad, maar de negatieve gevolgen voor mens en milieu zijn gaan overheersen. In mijn vorige post stelde ik daarom dat innovatie moet leiden tot drie gelijkwaardige doelstellingen: welvaart, duurzaamheid en ontplooiing.
Deze ‘post’ zoomt in op innovaties die tot behoren de laatste categorie. In wezen gaat het om drie groepen:
- Innovatie gericht op arbeidsverhoudingen (internationaal: workplace innovation)
- Innovatie gericht op levensomstandigheden (internationaal: social inovation)
- Innovatie gericht op de samenleving (internationaal: institutional innovation)
Innovatie gericht op arbeidsverhoudingen

Dankzij Henk Volberda weten we dat innovatie van de arbeidsverhoudingen (hij spreekt van sociale innovatie) de impact van technische innovatie verdrievoudigd. Het gaat om uitdagend werk, autonomie en dienend leiderschap. Gepaard aan minder hiërarchische verhoudingen, teamwork, verantwoordelijkheid en vertrouwen[1]. Volgens ruwe schattingen voldoet hoogstens 25% van het werk in Nederland aan deze eisen. Daarbij komt dat twee van de drie werknemers vinden dat hun leidinggevende de belangrijkste oorzaak is van gebrek aan arbeidssatisfactie. Een vergelijkbaar cijfer is ook voor de VS vastgesteld. Er is hier dus nog een wereld te winnen.
Innovatie gericht op levensomstandigheden
We hebben het er niet meer zo vaak over, maar het grootste deel van de wereldbevolking leeft op en onder het bestaansminimum en mist elementaire voorzieningen op het gebied van water, sanitair, zorg en onderwijs. Deze situatie lijkt langzaam te verbeteren. Dichtbij huis is er eerder sprake van snelle verslechtering: Ongeschoolde arbeid is er bijna niet meer dankzij technische innovatie. Het aantal werkelozen onder de ongeschoolde arbeiders neemt snel toe; velen zijn jong en allochtoon, leven in stedelijke getto’s; broedplaatsen van criminaliteit. Een ander deel gaat behoren tot de nieuwe kasten van ‘slaven’, waarvan de omvang in Europa op 900.000 wordt geschat.

Innovatie hier is vooral onderwijs. Geen ‘burgerlijk’ algemeen vormend onderwijs, maar ambachtsonderwijs en werkplaatsleren. Daarvoor moeten er wel werkplaatsen zijn en dit vereist stimuleren van de informele economie. Vooral door drastische vermindering van wettelijke belemmeringen. De ontwikkelende informele economie in arme stedelijke gebieden in rijke landen zal geleidelijk verbonden moeten raken met de formele economie.
Innovaties gericht op samenleving
De term ‘sociaal kapitaal’ slaat op wat een groep individuen weet te presteren dankzij onderlinge samenwerking. Sociaal kapitaal op het niveau van de staat neemt snel af. Het aanhoudende onvermogen van de politieke partijen in de VS om een begroting vast te stellen toont aan hoe sterk het deel-belang het collectieve belang overschaduwt. Gevolg is dat iedereen zijn eigen hachje veiligstelt, in navolging van de leiders van het bedrijfsleven en hun exorbitante zelfverrijking.

Welke vorm van innovatie help hier? In vroegere jaren waren oorlogen probate middelen om de nationale eenheid te versterken. Een middel dat erger is dan de kwaal. Ik denk dat er een reeks innovaties gaat plaatsvinden die de nationale instituties zelf gaan vervangen. Al dan niet territoriaal gebonden burgerinitiatieven, decentralisatie van de macht, alternatieven voor politieke partijen…. In mijn volgende ‘post’ ga iki hierop in, uitgaande van de fundamentele waarden waarvoor sociale instituties behoren te staan.
[1] Ik heb dit onderwerp behandeld in een oudere post: http://wp.me/p32hqY-2T