Verdragen planologie en autonomie van bewoners elkaar ?

Bewoners verantwoordelijk maken voor een deel van de ontwikkeling van hun woonomgeving is een vorm van directe democratie die om een ander type planologen vraagt dan gebruikelijk

CU2
El Campo de Cebada in Madrid  (Licentie onder Creative Commons)

Enige tijd geleden schreef ik over commoning, ook wel place making genoemd[1]: Een groep mensen, vaak buurtbewoners, neemt dan het initiatief om hun leefomgeving te verbeteren. Dit kan variëren van de aanleg van een gezamenlijke groentetuin, tot exploitatie van een met sluiting bedreigd zwembad maar ook de vervanging van krotten door meer solide bouwsels.

Dit soort activiteiten staat niet op zich. Ze maken deel uit van het streven van ‘gewone mensen’ naar zelfbestuur van een stukje van de leefomgeving of te wel directe democratie. Dit is een waardevolle aanvulling op stemmen voor de gemeenteraad of deelname aan ‘inspraak’.

De afgelopen week heb ik het boek De toekomst van de stad van Zef Hemel gelezen[2]. Dit boek inspireerde mij om commoning te zien in het bredere perspectief van stedelijke ontwikkeling.

Ik zag mezelf een matrix tekenen met twee ingangen (zie afbeelding):

  • de mate van machtsuitoefening door een overheid;
  • de mate van ongelijkheid van bewoners.

Commons en planologie

Met deze matrix kon ik opvallende verschillen tussen stedelijke ontwikkeling vergelijken en tevens werd duidelijk welke de beste voorwaarden voor commoning zijn.

  1. Een sterke overheid gecombineerd met grote maatschappelijke ongelijkheid

Heersers hebben de inrichting van de gebouwde omgeving altijd gebruikt om hun macht te manifesteren: Vroeger door middel van paleizen, tegenwoordig door de hoogste wolkenkrabber ter wereld binnen de landsgrenzen te laten verrijzen. In een aantal gevallen kozen ze voor een majestueuze herinrichting van de hoofdstad van hun land.

29_boulevard_Haussmann_Paris
Boulevard Haussmann. Foto Thomon (Licentie onder Creative Commons)

Een van de bekendste voorbeelden daarvan is de sanering die Haussmann halverwege de 19de eeuw in opdracht van keizer Napoleon 3 in Parijs realiseerde. Duizenden huizen werden afgebroken en de overwegend arme bewoners werden naar de ‘banlieus’ verjaagd. Hiervoor in de plaats verrezen schitterende appartementen voor de midden- en hogere klasse, langs of nabij de nieuwe boulevards, samen met fraaie parken en niet te vergeten de beroemde Parijse opera van Charles Garnier. Hitler haf Generalbauinspector Albert Speer de opdracht een vergelijkbaar plan te realiseren in Berlijn, maar dan vele malen groter. Hiervoor zouden bijna 100.000 huizen gesloopt moeten worden. Dit plan werd echter nooit uitgevoerd.

  1. Utopische idealen van leven in gelijkheid gecombineerd met een sterke overheid

Door de eeuwen heen zijn er utopisten geweest die leefgemeenschappen wilden stichten waar de bewoners in vrede, samenhorigheid en in het groen zouden samenleven. Zo had Charles Fourier overzichtelijke paleisachtige wooneenheden – Phalanstères – in gedachten. Deze moesten de plaats innemen van de verderfelijke steden. Deze en soortgelijke plannen inspireerden Ebenezer Howard tot de idee van de tuinstad. Ook hier zouden mensen wonen in het groen.Verder ertsen wonen, werken en verkeer radicaal gescheiden.

Phalanstère
Perspectief van Charles Fourier’s Phalanstère (Licentie onder creative Commons)

Tuinsteden zijn in vele soorten en maten gerealiseerd, mede dankzij de internationale beweging ‘Het nieuwe bouwen’, opgericht in de jaren ’30 van de 20ste eeuw. Utopisten als Fourier en Kropotkin die de basis voor deze beweging hadden gelegd, droomden van lokale autonomie en waren wars van staatsbemoeienis. Het paradoxale is echter dat een krachtige staat een voorwaarde bleek om wonen in het groen mogelijk te maken, in het bijzonder vanwege het verwerven en beheren van de grond. In het kielzog van de sterke staat kwam het beroep planoloog tot wasdom. Sterk bestuur met een even sterke sociale inslag kon tot mooie resultaten leiden. Bijvoorbeeld de stadsuitbreiding van Amsterdam na de eerste wereldoorlog – getrokken door wethouder Wibaut en ontworpen door Berlage.

Vrijwel overal ging de ontwikkeling van het nieuwe bouwen gepaard met een sterk anti-grootstedelijk sentiment wat leidde tot een gigantische groei van dorpen en kleine steden, tot mislukken gedoemde spreiding van economische activiteiten en het ontstaan van saaie monotone wijken en van  enorme verkeersstromen want het werk verhuisde in veel mindere mate mee. Nederland en België hebben hierdoor – na de Verenigde Staten – de grootste ecologische voetafdruk ter wereld. Tegelijkertijd remde deze ontwikkeling de economische groei die vrijwel altijd wordt gestuwd vanuit de grote steden.

  1. Maatschappelijke ongelijkheid gepaard aan een zwakke overheid

m5110033_2
De Stokstraat in Maastricht voor de gentrificering begon. Aquarel Herman van den Bosch sr. 1957

Zwakke overheden geven maatschappelijke krachten vrij spel en dat zie je onmiddellijk terug in de gebouwde omgeving. Het meest dominante patroon is dan ongebreidelde en spontane suburbanisatie door de middenklasse. Het arme deel van de bevolking raakt geconcentreerd in verloederde en dichtbevolkte wijken – soms sloppenwijken – rond stadscentra. De rijken wonen in ‘gated communities’ op meest aantrekkelijke plaatsen van de stad. Als steden groeien ontstaat steevast druk op de arme wijken rond het centrum. Dit proces van gentrificering verdringt een deel van de bewoners; hun huizen worden gesloopt en maakt plaats voor uitbreiding van het areaal van kantoren, winkels en luxe appartementen. De bewoners komen doorgaans terecht in projecten in nieuwe steden, onder betere woonomstandigheden maar zonder het sociale verband van vroeger. Overigens weet een aanzienlijk deel van de armere stadsbevolking binnen enkele generaties te profiteren van de mogelijkheden van het stedelijk leven en vindt een beter heenkomen. De vrijgekomen plaatsen worden ingenomen door nieuwe immigranten, uit het platteland of van elders ter wereld.

Maar hu het laatste kwadrant; terug naar commoning.

  1. Beperkte ongelijkheid in combinatie met een ‘terughoudende’ overheid.

Naarmate in een land minder extreme vormen van sociale ongelijkheid voorkomen, wordt de roep van bewoners om zelf betrokken te zijn bij de inrichting van de ruimte sterker. Gentrificering gaat dan ook vaker van de bewoners zelf uit. Een belangrijke gegeven is dat er zeker in het noordelijk halfrond inmiddels een compleet ingerichte ruimte ligt, die in plaats van opnieuw te worden ingedeeld vooral om duurzaam beheer en kleinschalige opvulling vraagt. Een verstandige gemeente vraagt de burgers om ideeën daarvoor en laat de uitvoering daarvan waar mogelijk aan de (toekomstige) bewoners over.

Woonwensen blijken – als er iets te kiezen valt – zeer gevarieerd te zijn: Sommigen willen zo dicht mogelijk bij de het centrum van de stad wonen, zelfs als er dan maar enkele tientallen vierkante meters beschikbaar zijn, anderen willen het liefst ergens aan een nieuwe wijk bouwen, zonder knellende voorschriften. Weer anderen willen ‘gewoon’ een doorzonwoning. Vooral wonen in de grote steden is (weer) populair. Daar is nog volop ruimte, vooral als van rigoureuze functiescheiding wordt afgestapt en compacte hoogbouw mogelijk wordt gemaakt.

In het vierde kwadrant is er niet zo zeer sprake van een zwakke maar van een ‘terughoudende’ overheid. Deze wakkert initiatieven tot commoning aan en ondersteunt hun uitvoering. Ze bemoeilijkt speculatie en ze zorgt – overigens ook in samenspraak met de bewoners – voor een goede infrastructuur, waaronder een super snel internet en een slim elektriciteitsnet. Elektriciteit produceren kan in een aantal gevallen juist weer aan de bewoners zelf overgelaten worden.

favela3
Communale renovatie favela nabij Buenos Aires (Licentie onder Creative Commons)

Bewoners betrekken bij stadsontwikkeling hoeft niet beperkt te blijven tot rijke landen. De stad Medellin in Colombia – tot voor kort een van de meest crimineelste steden ter wereld – is daar een voorbeeld van. De overheid hecht grote waarde aan versterking van het zelfbewustzijn van de bewoners van arme (sloppen)wijken. Dit doet ze door de bouw van fraaie gemeenschapsvoorzieningen en de aanleg van infrastructuur. De verbetering van hun woonwijken nemen bewoners zelf ter hand [3].

Toch blijft er werk genoeg voor planologen. Niet voor degenen die ambiëren de stad op basis van eigen opvattingen over wonen en werken in te kleuren, maar wel voor hen die kunnen luisteren naar de wensen van bewoners en hen helpen bij de realisering daarvan. De Amerikaan John Friedmann[4] was zo’n planoloog en onze eigen Zef Hemel is dat nog steeds. Zijn al genoemde boek De toekomst van de stad kan ik daarom aanbevelen.

[1] Leidt commoning tot een nieuw democratisch elan? https://wp.me/p32hqY-1cf

[2] Zef Hemel bekleedt de Wibaut leerstoel voor grootstedelijke vraagstukken aan de Universiteit van Amsterdam en schrijft geregeld boeiende posts in zijn blog Free State of Amsterdam: https://zefhemel.nl

[3] Zie: Duncan McLaren & Julian Agyeman: Sharing Cities: A Case for Truly Smart and Sustainable Cities, MIT 2015

[4] John Friedmann: The Prospect of Cities. University of Minesota Press 2002