De wereldwijde handel in voedingsmiddelen is een gekkenhuis.

Deze post gaat over de enorme hoeveelheid aan landbouwproducten die Nederland invoert, doorvoert en exporteert. Inderdaad een gekkenhuis. De belangrijkste gevolgen: voedselverspilling en hoge extra kosten.

De oplossing: een veel groter deel van ons voedsel lokaal produceren. Als Nederland ook nog zou overschakelen naar een gezonder dieet, dan zou het land voor agrarisch grondgebruik ook nog eens veel kleiner kunnen zijn. 

Ongeveer een derde van al het voedsel dat wereldwijd wordt geproduceerd – ter waarde van $ 1.000 miljard – wordt weggegooid. Dit komt voor een deel door ontoereikende productieprocessen in ontwikkelende landen en onverschilligheid van consumenten in ontwikkelde landen.  Een derde oorzaak is de grote afstand die voedsel moet afleggen van gebieden waar het wordt geproduceerd naar de consumenten, zeker als het tussentijds nog bewerkingen moet ondergaan.

Het is uitermate wenselijk om de wereldomvattende stroom van voedselproducten te beperken en veel meer te produceren voor de eigen markt, en dan ook nog eens bij voorkeur in en nabij de grote steden.

In essentie is er nu al sprake van zo’n nabijheid: 40% van alle akkers en weiden ligt op een afstand van hoogstens 20 km van een stad verwijderd, het peri-urbane gebied. In plaats van dat de opbrengt uit dit gebied in de nabijgelegen stad of steden wordt gebruikt, gaat een aanzienlijk deel ervan de halve wereld over en komt het voedsel voor de desbetreffende steden deels van veraf.

Nederland is na de VS. de grootste exporteur van agrarische producten. Tegelijkertijd importeert Nederland landbouwproducten uit lagelonenlanden zoals soja, palmolie, maïs, kokosnoot, cacao, koffie, rundvlees, leer en hout. Voor de productie van de import is jaarlijks een oppervlak van vier keer Nederland nodig (zie afbeelding op de volgende pagina). Brazilië en Kameroen zijn grootleveranciers; landen die bekend staan om massale natuurvernietiging en schending van mensenrechten. De geïmporteerde cacao is 25% van de hoeveelheid die op de wereld wordt geproduceerd

Van al die geïmporteerde producten wordt een groot deel weer geëxporteerd, nadat deze hier zijn verwerkt. Dit betreft bijvoorbeeld 85% van alle soja, nadat deze onder andere gebruikt is als diervoeding. Van alle geïmporteerde palmolie, cacao, koffie, kokosnoot, hout en rundvlees en leer wordt de helft weer doorgevoerd. 

Wat onder de lijn overblijft, heb ik al in een eerdere post vermeld: Nederland heeft 50% meer agrarisch grondgebied nodig voor de eigen voedselproductie dan het eigen agrarisch grondgebied dat al ongeveer 2/3 van het totale landoppervlak van het land beslaat. Zoals ik in de vermelde eerdere post al schreef, van het totale agrarisch grondgebied in Nederland wordt 71,9% gebruikt voorde productie van voer voor koeien. De land- en tuinbouw op de overige 28,9% zou 82% van de benodigde calorieën en 63% van de benodigde eiwitten die Nederlanders nodig hebben, kunnen leveren. Ik schrijf ‘; zou kunnen’,  want ook deze worden grotendeels uitgevoerd en vervangen door ingevoerde voedingsmiddelen. Deze wereldwijze carrousel van agrarische producten drijft uiteraard ook de prijs ervan op.

Een interessant experiment in die richting van productie voor de lokale markt zijn de zogenaamde ‘herenboeren’. Het gaat om groepen van ongeveer 200 burgers die land pachten en een professionele boer inhuren om het land te cultiveren volgens regeneratieve principes. Elke week bezoeken ze hun ‘eigen’ boerderij, om hun deel van de gewassen (en vlees) op te halen, elkaar te ontmoeten en incidenteel als vrijwilliger mee te werken. Deze korte video hieronder geeft een beeld.

Echter de voedselproductie kan nog veel verder het stedelijk gebied worden ingetrokken.  Dit kan gebeuren in particuliere tuinen of in ‘volkstuinen’ of in door buurtbewoners onderhouden collectieve groentetuinen. Maar ook door grootschalige stadslandbouw op daken van bedrijfsgebouwen die zich daarvoor lenen.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Het koeienrijk

Boeren staan tussen twee vuren. Ze zien zichzelf als degenen die de wereld voeden. Anderen zien het moderne agrarische bedrijf als grootschalige producent van broeikasgassen. Dat laatste kan veranderen. Daarover gaat deze tweet

De komende zeven posts gaan over ‘beter boeren’, of de noodzakelijke transitie van het boerenbedrijf, maar misschien nog wel het meest van die van ons, consumenten.

Grootschalige industriële landbouw

50% van het bewoonbare deel van het aardoppervlak heeft een agrarische bestemming. Ter vergelijking: bebouwing en infrastructuur beslaan 1%; hetzelfde percentage geldt voor zoet water (zie afbeelding). 

In Nederland is twee derde va het totale landoppervlak bestemd voor het agrarische bedrijf. Daarvan bestaat 71,9% uit weiden en akkerland ten behoeve van de teelt van veevoer. Desondanks is dit areaal na niet voldoende om alle koeien te voeden. Daarvoor wordt ook op grote schaal soja geïmporteerd. Nederland heeft daarom voor de productie van de eigen voedselbehoefte een areaal nodig van 1½ maal het beschikbare agrarische grondgebied

Op 1 april 2022 waren er 3,8 miljoen runderen geregistreerd, net zo veel het jaar daarvoor. Wereldwijd zijn er dat 1,6 miljard. De koeien zien de wei overigens maar zelden.  Zelfs de koeien die de zogenaamde weidemelk produceren staan maar 120 dagen per jaar, gedurende 6 uur per dag buiten.  

Op het resterende akkerland (28,1%) worden producten voor menselijke consumptie verbouwd. Deze zorgen voor 82% van het totale verbruik van calorieën en 63% van het verbruik van eiwitten.

Teloorgang van natuur en biodiversiteit

Vooral van de uitbreiding van het agrarisch gebied in de 20ste eeuw heeft de kwaliteit van de natuur in Nederland wezenlijk aangetast. Niet alleen uitbreiding van de steden. Als het gaat over de vermindering van de biodiversiteit hoeven we dus niet alleen te wijzen naar de kap van oerwouden voor de productie van palmolie.

De ontwikkeling van de grootschalige geïndustrialiseerde landbouw heeft ertoe geleid dat de meeste kleine landschapselementen zijn verdwenen, een van de oorzaken van de dalende biodiversiteit. Het gaat daarbij om houtachtige elementen zoals singels, bomenrijen, houtwallen, heggen, hagen, knotbomen, graften, grienden, kruidenrijke akkerranden en zo voort. Het zijn deze ‘kleine’ natuurelementen die het uiterlijk van het Nederlandse landschap in belangrijke mate bepaalden. Verder zijn bodems in het koeienrijk overbemest en er is zit bijna geen leven meer is. Als dit nog natuur is, is deze wel bijzonder schraal.

Maar ons voedsel dan?

Zouden Nederlanders de consumptie van rundsvlees en het gebruik van koeienmelk beperken, dan kan met een aanzienlijk kleiner agrarisch areaal worden volstaan: Om 100 gram eiwit te produceren uit soja (eetbaar in de vorm van tofu)  is ruim twee mland nodig. Voor eenzelfde hoeveelheid eiwit uit eieren is iets minder dan zes m2 nodig. Voor eiwit uit kippenvlees 7 m2, uit varkensvlees 10 m2. Voor 100 gram eiwit uit melk is gemiddeld 27 m2 nodig. Uit rundvlees gaat het om 163 m2 en uit lamsvlees 185 m2.

Vlees en melk zijn toch noodzakelijk? 

Volgens de meeste voedingsdeskundigen zijn vlees en vis volledig inwisselbaar voor bonen en noten. Dat geldt ook voor de consumptie van koeienmelk. Maar zo extreem is het niet. Het is al mooi als de vleesconsumptie de komende tien jaar wordt gehalveerd en vooral het aandeel van rundvlees daalt. Vervangen van melk en veel melkproducten zou al helemaal geen probleem hoeven te zijn. Kaas blijft ongetwijfeld populair.

In een volgende post ga ik in op het voeden van de wereldbevolking.  Dat zal niet lukken met het dieet dat we in Nederland en kennen en dat in nog extremere vorm in de Verenigde Staten gebruikelijk is.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Hoe lang houden we de zee buiten het land? Deel 2

Ze zeespiegel stijgt. Er is een reeks mogelijkheden om daarmee om te gaan. De komende decennia moeten keuzen worden gemaakt. Deze post beschrijft de opties.

Het begrip oplossingsruimte verwijst naar het scala van maatregelen dat op een gegeven tijdstip (nog) mogelijk is om het land tegen de stijgende zee te beschermen. Het begrip adaptatiepad betreft de opeenvolging van keuzen, die gaandeweg de oplossingsruimte inperken.  Het is daarom verstandig voor de komende decennia maatregelen te kiezen die de oplossingsruimte zo veel mogelijk open laten (adaptieve planning).  

Te lang mag er ook weer niet worden gewacht met de invulling van een adaptatiepad. De ervaring met de Deltawerken wijst immers uit dat de uitvoering van plannen in ons deel van de wereld decennia duurt.

Adaptatiepaden

Er zijn vier adaptatiepaden

Het eerste van de vier adaptatiepaden is radicale versterking van de bestaande bescherming tegen overstroming van de zee en de rivieren. Voor dat doel worden de dijken verhoogd en de riviermondingen afgesloten met dammen (en sluizen). Deze dammen moeten beschikken over pompen met een gigantische capaciteit om het rivierwater af te voeren in tijden dat de waterstand in het voormalige mondingsgebied lager is dan de zeespiegel.

De tweede is een variant op de eerste. Hierbij wordt de Zeeuwse kust opengehouden en alle rivieren wateren in deze richting af. Dit brengt met zich mee dat veel rivierdijken versterkt moeten worden.

De derde oplossing gaat zeewaarts: een nieuwe kustlijn een aantal kilometers uit de kust of een extreme variant, een dam tussen Noorwegen, Engeland en Frankrijk. Het is onwaarschijnlijk dat voor deze laatste variant voldoende zand en gesteente beschikbaar is.

De vierde oplossing – meebewegen – vloeit voort uit het gedachtengoed van natuurinclusief ontwerpen en houdt in verplaatsing van activiteiten in oostelijke richting, veel ruimte voor de natuur in het westen, desnoods drijvende of ingedijkte steden.

Voor de korte termijn kan worden bevorderd dat de kustbescherming langs natuurlijke weg aangroeit door de vorming van wadplaten en duinen

Keuzen nog even uitstellen

Het is niet waarschijnlijk dat iemand staat te trappelen om nu al een keuze te maken uit een van deze adaptatiepaden. Deze keuze kan worden uitgesteld tot met moment waarop er meer duidelijkheid ontstaat over wanneer de stijging van de zeespiegel boven de meter gaat uitkomen.

Voorlopig is het reëel om uit te gaan van een zeespiegelstijging van een meter in 2100 en dan vanaf 2050 maatregelen voor te bereiden voor na 2100.

Voor zo’n gefaseerde aanpak heeft Deltares een reeks bouwstenen ontworpen. Een ‘bouwsteen’ is een maatregel die samen met andere maatregelen vormgeeft aan een adaptatiepad. Aan te raden is om op korte termijn te beginnen met bouwstenen die de oplossingsruimte niet aanzienlijk inperken en dus in verschillende adaptatiepaden bruikbaar zijn (‘no regret’).

Stijging van de zeespiegel zal over de hele wereld overstromingsgevaar vergroten. Zeker in Nederland, waar al hoge dijken en andere kunstwerken zijn gebouwd, zal afwenden van dit gevaar steeds lastiger worden. Als het water meer stijgt dan twee meter zijn diepingrijpende maatregelen nodig en zullen waarschijnlijk delen van Nederland aan het water prijsgegeven moeten worden.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Moet het klimaatbeleid veranderen? 

De uitslag van de verkiezingen voor de provinciale roept de vraag op of het klimaatbeleid moet veranderen. Hier mijn antwoord, dat ik toelicht aan de hand van drie begrippen ‘kennis’, ‘democratie’ en ‘legitimiteit’.

Wat weten we van de klimaatsverandering

Dat het klimaat verandert als gevolg van de uitstoot van broeikasgassen is net zo zeker als dat de aarde om de zon draait. Maar hoe snel die verandering gaat en de gevolgen ervan merkbaar zijn (bijvoorbeeld de stijging van de zeespiegel), is veel lastiger te voorspellen. 

Veel mensen vertrouwen klimaatwetenschappers niet en denken dat het niet zo’n vaart loopt. Het is een bekend psychologisch verschijnsel dat mensen ‘geloven’ wat in hun kraam te pas komt. Zo zegt de voorman van de Farmers Defence Force’ dat het afgelopen moet zijn met die ‘stikstof flauwekul’. Dat zegt hij niet omdat hij enige studie heeft gemaakt van klimaatsverandering, maar omdat hij deze kennis (terecht) ziet als een bedreiging voor het voortbestaan van de agrarische sector in zijn huidige vorm. De BBB doet dat anders. Ze stelt eveneens de belangen van de boeren voorop en ziet deze als de helden van de Nederlandse voedselproductie. Maar de partij rept met geen woord over de bijdrage van de agrarische sector aan de productie van broeikasgassen en de afname van de biodiversiteit. 

Er is geen enkele reden om op basis van de verkiezingsuitslag anders over het klimaat te gaan denken:

Vijf sectoren – elektriciteit, voedsel en grondgebruik, industrie, transport en de bebouwde omgeving – veroorzaken het probleem en moeten erop aangesproken worden een evenredige bijdrage te leveren aan de oplossing ervan.

Hoe democratisch is het regeringsbeleid?

De uitslag van de statenverkiezingen heeft de verhouding tussen voor- en tegenstanders van het klimaatbeleid niet veranderd. De tegenstanders hebben wel een naam gekregen. Maar in de Eerste Kamer wordt het (uitgedunde) regeringsblok ter linkerzijde geflankeerd door een aantal linkse partijen en samen kunnen deze voor een meerderheid zorgen.  BBB zal dan wel over een ‘grof schandaal’ spreken, maar in een parlementaire democratie gaat het om het aantal stemmen dat vóór een wetsvoorstel wordt uitgebracht.  De linkse partijen zullen mogelijk tegen het beleid stemmen omdat het niet ver genoeg gaat.  Dan is er geen beleid meer en zal de regering aftreden. Ik weet zeker dat klimaatbeleid van de dan volgende rechtse regering (met BBB!) nog maar een schim is van wat het nu belooft te zijn.

Mochten de linkse partijen tegen het klimaatbeleid stemmen, dan is dat in elk geval niet slim.

Hoe ‘legitiem’ is het huidige beleid?

Legitimiteit betekent dat beleid draagvlak heeft. Een bestuur verwerft draagvlak door los van de vertegenwoordigende organen te luisteren naar wat er onder de bevolking leeft en daarmee rekening te houden bij het maken van beleid. Dit wordt ook wel met het woord ‘governance’ aangeduid. Het leek er even op dat Johan Remkes voor dit draagvlak had gezorgd, maar als dat er al was, is het vervolgens weer snel verdampt. Draagvlak leunt op drie zaken: de grondslag van het beoogde beleid uitleggen, het standpunt van anderen invoelend benaderen en tegenstanders een aanvaardbaar alternatief bieden. In dit geval zonder toe te geven aan de noodzaak om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, wat niet wil zeggen dat elk tussendoel in beton gegoten is. 

Wat betekent dit? 

 Ik zou er als regering niet voor kiezen om het huidige beleid met een kleine meerderheid te bekrachtigen, maar een brede parlementaire werkgroep in te stellen die samen met klimaatdeskundigen voorstellen doet om draagvlak in de samenleving voor het klimaatbeleid te vergroten. Een beleid dat recht doet aan alles wat we (zeker) weten over klimaatverandering en de wijze waarop deze ons allemaal, de boeren incluis, zal raken.

Afbeelding met tekst, gebouw

Automatisch gegenereerde beschrijving
Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Leven met de natuur en niet van de natuur

De komende maanden tref je hier korte en zo nodig geactualiseerde fragmenten uit mijn e-boek Leven met de natuur. Leven met de natuur staat tegenover leven van de natuur. In deze eerste aflevering lees je wat het verschil is.

De kap van oerbossen gaat gewoon door

In zijn magistrale boek Homo sapiens beschrijft Yuval Noah Harari hoe overal op aarde waar mensen verschenen een regionale uitsterfgolf van dierlijk leven heeft plaatsgevonden. Meestal was overmatige jacht daar de oorzaak van. Het zoeken naar nieuwe jachtgebieden is dan ook een van de redenen dat de homo sapiens zich snel over de aarde verspreidde. 

Vanaf de industriële revolutie nam de impact van mensen op ecosystemen niet alleen exponentieel toe, maar de aard ervan kreeg een wereldwijd karakter. Hierdoor werd het voortbestaan van de mensheid zelf op het spel gezet: Als de opwarming van de aarde ertoe leidt dat de bodems in de permafrostgebieden ontdooien, komt er zoveel CO2 vrij dat menselijk leven in grote delen van de aarde onmogelijk zal zijn door overstroming en temperatuurstijging. 

Lange tijd gingen mensen ervan uit dat ze de natuur met technische middelen naar hun hand konden zetten om al doende de schijnbaar onuitputtelijke natuurlijke bronnen te exploiteren. Veel van deze technische middelen blijken na verloop van tijd veronachtzaamde effecten te hebben. Stuwdammen houden bijvoorbeeld niet alleen het water tegen, maar ook het kostbate slib dat stroomafwaarts voor de bodemvruchtbaarheid zorgde. 

Milieuwetenschappers zien ecosystemen als natuurlijk kapitaal; ‘leveranciers’ van ‘diensten’. Deze maken menselijk bestaan mogelijk. De enige voorwaarde is dat de onderliggende ecosystemen intact worden gelaten. Deze bepalen ‘de grenzen van de groei’.  De uitstoot van CO2 had beperkt moeten blijven tot wat bodems, bossen en zeeën kunnen opslaan en het gebruik van fossiele brandstoffen had daarop afgestemd moeten zijn. Dat weten we, ook de bazen van Big Oil, allang. Vooral om redenen van winstbejag zijn de grenzen van de groei genegeerd. Dat eist nu zijn tol. Het repareren en herstel ervan wereldwijd gaat duizenden miljarden kosten. Dit is overigens minder de aardoliemaatschappijen al die jaren hebben verdiend met aanhoudend misbruik van ecosystemen. Helaas worden zij nauwelijks aangesproken om de rekening te betalen.

De blogposts die hier de komende maanden te lezen zijn gaan over wat het betekent om bij de inrichting van stedelijk en landelijk gebied beter aan te sluiten bij de werking van ecosystemen.

Daarvoor moeten ze eerst hersteld worden: Niet alleen de uitstoot van CO2 moet verminderen, COmoet ook uit de lucht worden gehaald. Dit vraagt grote inspanningen, inclusief veranderingen in de verdeling van de materiële welvaart. 

Deze visie komt overeen met de beginselen van de donuteconomie. Kate Raworth stelt dat de mensheid de aarde naar eigen inzicht kan inrichten zolang rekening wordt gehouden met de sociale ondergrens en de ecologische bovengrens.  Daartussenin ligt de humane ruimte. Eerdere publicaties van mijn hand waren pogingen om de grenzen van de humane ruimte in het vizier te krijgen. Dat geldt ook voor de posts die je de komende maanden hopelijk met interesse zult lezen.

Afbeelding met tekst, gebouw

Automatisch gegenereerde beschrijving
Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Hoe banken in de VS van de kredietcrisis profiteren

Deze post laat zien hoe banken in de VS vele miljarden aan de kredietcrisis hebben overgehouden, zoals te lezen is in een bloedstollend verslag in de New York Times

Het titelblad van de New York Times.publicatie over de nasleep van de zogenaamde kredietcrisis

In de VS heeft het gemak waarmee banken hypotheken verstrekten tot de kredietcrisis geleid. Wereldwijd moesten overheden de banken met miljarden belastinggeld overeind houden.

In de VS heeft het huisvestingsprobleem een ​​extra bittere dimensie. Miljoen eigenaren van huizen verloren hun eigendom tijdens de kredietcrises. Op verzoek van de banken stonden deurwaarders binnen de kortst keren voor de deur van degenen die hun hypotheek niet meer konden betalen. De meesten daarvan hadden in de voorliggende jaren een huis gekocht met een op het oog zeer voordelige hypotheek.  Het ging vooral om gekleurde mensen uit de lagere middenklasse, voor wie een eigen huis daarvoor niet was weggelegd en weinig financiële reserve hadden. De banken kwamen zo in het bezit van miljoenen huizen.

Na de crisis begonnen tientallen private equity firma’s met kortingen van 30 tot 50 procent panden van uitgezette bewoners op te kopen en te verhuren. Al tegen 2016 was 95 procent van de noodlijdende hypotheken in de boeken van Fannie Mae en Freddie Mac geveild aan Wall Street-investeerders. Hiermee was een meer dan lucratieve business gecreëerd: Verhuur van eengezinswoningen. Door deze transactie verschoof een totale waarde van $ 60 miljard deels in contanten naar de banken en in de vorm van onroerend goed naar de nieuwe eigenaren, die ineens mega-huisjesmelker werden. In een aantal gevallen verhuurden zij de huizen aan de voormalige eigenaren. Deze waren aanzienlijk duurder uit omdat de vastgoedprijzen gestaag stegen en de verhuurders het nodige rendement uit hun investering wilden halen.

In elk beschaafd land zou de overheid huiseigenaren hebben gesteund hij de herstructurering van slechte hypotheken of hun hebben geholpen hun kredietwaardigheid te herstellen. In plaats daarvan heeft de Amerikaanse regering de overdracht van rijkdom van burgers naar private equity-bedrijven vergemakkelijkt.

Nadien hadden de hypotheekbanken in de VS de smaak goed te pakken.  Er was een miljoenen business gecreëerd, die voor de kredietcrisis niet bestond, namelijk de verhuur van eengezinswoningen in de suburbs.  

Hiermee hebben de ‘wolven van Wallstreet’ de woningmarkt totaal ontwricht. De gemiddelde prijs van een woning is in de periode 2000 – 2020 gestegen van vier tot achtmaal het modale inkomen. Huisjesmelders verleiden bewoners om afstand te doen van hun huis met alle bijkomende zorgen. Het zijn bovendien vooral zwarte wijken waarop beleggers hun pijlen richten. Hier is inmiddels gemiddeld 30% van alle woningen door beleggers gekocht. New York City spant de kroon met meer dan de helft van alle verkochte particuliere woonhuizen. Meestal worden deze huizen gesplitst en tegen hoge prijzen verhuurd. Ook in Nederland zijn trouwens opkopers van huizen actief.

Daarnaast zijn banken zijn er als de kippen bij gebleven om huiseigenaren die de hypotheek niet kunnen betalen uit het huis te zetten. De overheid legde hen geen strobreed in de weg, tot aan de coronapandemie. Opnieuw konden miljoenen bewoners de hypotheeklasten niet mee betalen. Er kwam, zeer tegen de zin van de republikeinen, een moratorium op huisuitzetting dat nog maar met grote moeite in stand kan worden gehouden en ongetwijfeld zal worden versoepeld. Dan breken opnieuw gouden tijden aan voor baken, speculanten en huisjesmelkers.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Wonen is geen recht meer maar handel

In deze post beantwoord ik de vraag waarom woningen zo duur zijn geworden. De prijsstijging van de afgelopen jaren heeft maar ten dele te maken met het feit dat er minder nieuwe huizen worden gebouwd. In deze post ga ik in op wat dan wel de oorzaak is.

De prijzen van woningen stijgen al jaren sneller dan het gemiddelde inkomen. Tussen 2012 – 2022 steeg in Nederland de gemiddelde prijs van een woning van € 233.000 naar € 380.000. In Amsterdam verdubbelde de prijs in deze periode van € 280.000 naar € 560.000. Deze prijsstijging lijkt zijn hoogtepunt te hebben bereikt. Niettemin, om zo’n ‘gemiddeld huis’ te kunnen kopen op basis van 100% hypotheek tegen 3% rente is een jaarinkomen van meer dan € 100.000 vereist. Een nieuwbouwwoning kost in Nederland in 2021 gemiddeld € 450.000.

De belangrijkste oorzaak van de prijsstijging is de beschikbaarheid van een vrijwel onbeperkte hoeveelheid geld.

Geld om een woning te kopen komt in de eerste plaats van de kopers zelf. In Nederland was het krijgen van een hypotheek voor de aanschaf én de inrichting van een huis makkelijk genoeg. In 1990 was de hypotheekschuld van het Nederlandse volk nog 60% van het bbp; in 2009 was deze opgelopen tot 104%, hoger dan in welk land ter wereld. Daarna was er sprake van stabilisering.

De drempel voor hypotheekverstrekking is na de kredietcrisis weliswaar hoger komen te liggen, maar een aanzienlijk aantal twintigers en dertigers kan alsnog een huis kopen dankzij de te hulp geschoten overheid. Deze stond ouders toe eenmalig aan elk kind een ‘jubelton’ te schenken. Nederlanders zijn (gemiddeld) rijk genoeg: Samen hebben we ruim € 400 miljard spaargeld!

Maar ook investeerders zijn – gegeven de onzekerheid op de aandelenmarkt – wereldwijd steeds meer bereid grote sommen geld te steken in de aanschaf van bestaande huizen of in het verhandelen van bouwgrond. Het zijn vooral ‘hedgefondsen’ en andere particuliere beleggers die kansen zien. Hans de Geus legt in zijn boek Hoe ik toch huisjesmelder werd; Over woonarmoede en ongelijkheid uit hoe ook de banken daarbij volop meewerken.

Zelfs wie geen ‘gewone’ hypotheek krijgt, komt in aanmerking voor een ‘beleggingshypotheek’, dankzij de huur die zo’n pand gaat opleveren. 

Huren is in Nederland nauwelijks een alternatief. Zeker niet voor wie een betaalbare woning zoekt. Tegenover een forse daling van het aanbod van sociale woningen staat een stijging van het aantal huurwoningen in het ‘geliberaliseerde’ deel van de huurdersmarkt. Deze groei is niet alleen veroorzaakt door de snelle toename van het aantal particuliere koopwoningen maar door een ‘briljante’ interventie van de toenmalige minister Stef Blok die locatie en uitstraling liet meetellen bij het puntensysteem voor sociale huurwoningen.  Hierdoor ‘promoveerde’ een fors aantal sociale woningen naar het geliberaliseerde deel van de woningmarkt en konden de prijzen nog verder stijgen. In Amsterdam is de prijs van een huurwoning in de vrije sector per m2 gemiddeld gestegen van €17 in 2007 naar €24 in 2021.

De gevolgen laten zich raden. De huurlasten leggen een dermate groot beslag op het inkomen van veel huurders dat er te weinig geld over blijft voor minimaal levensonderhoud. Het gaat om 710.000 (23%) van de 3,1 miljoen mensen met een huurwoning. Voor mensen met een koopwoning ligt dit aantal veel lager 240.000 (5%) van de 4,6 miljoen eigenaar-bewoners. 

Inmiddels waait er een andere wind in Den Haag.  Is deze krachtig genoeg? Daarop ga ik de volgende posts in.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden

Woningnood = marktdenken

Iedereen die zoekt naar een betaalbaar huis weet dat de wachttijd voor een huurwoning in de sociale sector minimaal tien jaar is. Dit geldt in veel landen. Niet allemaal. Deze post laat zien dat landen waarvan de overheden na 1980 het marktdenken hebben omarmd de grootste woningnood kennen.

Alt Erla (links) en Karl Marx hof (rechts) in Wenen

Wonen in de stad wordt steeds meer een voorrecht voor het rijkere deel van de bevolking. Daarbij besteedt meer dan een miljoen Nederlanders veel meer dan het maximaal wenselijk geachte percentage van hun inkomen (40%) aan huisvesting, nutsvoorzieningen en vervoer. Voor Amerikanen geldt dit in nog extremere mate.

Betaalbaar, gezond, veilig en zeker wonen is een mensenrecht en dat wordt op steeds grotere schaal geschonden.

Het tekort aan betaalbare woningen neemt ook buiten Nederland toe. In de VS neemt het zelfs dramatische vormen aan. Zo’n 40 miljoen burgers lopen het risico uit hun huis te worden gezet, omdat ze de huur of de aflossing van de hypotheek niet meer kunnen betalen. De situatie in Oostenrijk is gunstiger en dat is geen toeval. De stad Wenen investeert 1% van de belastingopbrengst in volkshuisvesting, waarvan 80% van de inwoners gebruik kan maken. De huurprijs ligt om en nabij 6 euro m2 per maand en de gemiddelde wachttijd is 14 maanden (in Amsterdam 14 jaar). De stad maakt er een ere zaak van om ook in architectonisch opzicht de hoogste standaarden te hanteren als het om volkshuisvesting gaat.  Complexen als Alt Erlaa en Karl Marx-hof zijn daar voorbeelden van.

De teloorgang van de volkshuisvesting

Tussen beide wereldoorlogen en nog geruime tijd daarna verschilde de situatie in Nederland niet wezenlijk van die in Wenen.  Onder de bezielende leiding van onder andere wethouder Floor Wiebaut kwamen er in Amsterdam ‘luxe’ wooncomplexen voor de werkende bevolking tot stand zoals het Schip, ontworpen door De Klerk. Ook elders en na de Tweede Wereldoorlog lieten meer dan 1000 woningbouwverenigingen zich gelden 

Dat aan deze situatie een einde kwam is geen optelsom van onvoorziene gebeurtenissen, zoals de toename van het aantal huishoudens en groeiende vraag naar woningen. Deze was in de naoorlogse periode aanzienlijk groter. 

Er liggen bewuste beleidskeuzen aan ten grondslag.

De belangrijkste was dat overheden vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw een terugtrekkende beweging in de volkshuisvesting maakte en de bouw van sociale woningen steeds meer overliet aan de markt.

In plaats van een voldoende aanbod van betaalbare huurwoningen te garanderen stimuleerden regeringen de aanschaf van een koophuis. In het Verenigd Koninkrijk kende Margret Thatcher huurders het recht toe om de (sociale) huurwoning waarin ze woonden te kopen. Het gevolg was dat de woningcorporaties 2,5 miljoen woningen moesten verkopen. Overigens is inmiddels 40% daarvan opgekocht door investeerders, die deze huizen tegen een veelvoud van de oorspronkelijke huurprijs verhuren aan wie zich dat kan permitteren. In Nederland hebben de woningcorporaties tussen 2009 – 2020 ruim 200.000 woningen verkocht. In Amsterdam ging het om ruim 30.000 woningen, ondanks het nijpend tekort aan sociale woningen.

Nu wil de overheid het opgelopen tekort aan woningen gaan inlopen. Los van de vraag of zo veel bouwen wel mogelijk is, gaat dit alleen lukken als tegelijkertijd de woonlasten omlaag gaan. Dat is misschien nog wel een lastigere opgave dan het bouwen van huizen.

Bij het schrijven van deze post heb hierbij dankbaar gebruik gemaakt van het boek Uitgewoond van de stadsgeograaf Cody Hochstenbach, die al jarenlang onderzoek doet naar de woonsituatie van minder bedeelde groepen.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

De economie van de ‘slum’

In deze post laat ik zien dat zogenaamde ‘slums’ een onderdeel zijn van de stedelijke economie van ontwikkelende landen, waaruit blijkt hoe deze sociale ongelijkheid nodig heeft en versterkt.

Impressies van Dharavi, Mumbai, India

Iedereen die een beetje ‘wook’ is, zou te hoop lopen als ik het in mijn posts had over de achterbuurten van de Nederlandse steden in plaats van over buurten met kwetsbare bewoners. Aan de term ‘slum’ stoort niemand zich, behalve de bewoners, die zich misschien nog wel meer zouden storen aan de term ‘kwetsbaar’. Ik kom daar nog op terug. Voorlopig beperk me ertoe het woord ‘slum’ tussen aanhalingstekens te zetten.

Veel ‘slums’ zijn ontstaan door de trek vanuit het platteland naar steden als gevolg van de slechte omstandigheden op het platteland en de veronderstelde gunstige vooruitzichten van leven in de stad. De realiteit was anders; eenmaal aangekomen waren ‘slums’ vaak de enige plekken om te wonen en te werken. 

‘Slums’ zijn levendige en dichtbevolkte plaatsen met beperkte voorzieningen. De bedrijvigheid van de bewoners is onverbrekelijk verbonden met de economie van de buitenwereld. 

Dharavi, een gebied van 175 hectare grenzend aan het centrum van Mumbai met naar schatting 1 miljoen inwoners, is daar een levendig voorbeeld van. Het is een uitgestrekte wirwar van smalle straatjes, onderling verbonden huisjes en eenpersoonskamers die ook dienst doen als fabriekjes. De film Slumdog Millionaire is opgenomen tegen de achtergrond van Dharavi, enkele jaren voordat de families van de kinderen die een hoofdrol vertolkten in het kader van stadsvernieuwing uit hun huizen werden gezet.

Binnen de slum zijn pottenbakkers, makers van bakstenen, leerlooiers, wevers en zeepmakers werkzaam. Bewoners vergaren ook inkomen door de stad in te trekken als venter of straatveger. Dharavi is verder de thuisbasis van zo’n 30.000 verzamelaars van alles wat recyclebaar is:  Batterijen, oude computers en mobiele telefoons, gloeilampen, papier en karton, kleding, kabels en draden en vooral veel plastic. De plaatselijke vuilnisbelten zijn werkterrein is. De duizenden kleine bedrijfjes langs de steegjes van Dharavi verwerken meer dan 80% van het afval van Mumbai. De bijdrage van Dharavi daaraan bedraagt meer dan $ 1 miljard.

Als gevolg van de stijgende onroerend goed prijzen in Mumbai is er een grote druk op het stadsbestuur om de wijk af te breken en de bewoners te verplaatsen naar oorden ver buiten het stadscentrum. Plannen voor de herontwikkeling van Dharavi behelzen de bouw van woongebouwen van 10 – 20 verdiepingen, werkplaatsen, scholen, parken en wegen voor 57.000 gezinnen. Veel van de huidige bewoners verzetten zich fel tegen deze plannen omdat er voor veel bedrijfjes geen plaats meer zal zijn en omdat bestaande sociale verbanden uiteen zullen vallen. Maar de investeerders in onroerend goed dromen ervan dit gebied een betere bestemming te geven….. 

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Nood aan woningen.  De markt toont zijn werking

Volgens velen is het huidige tekort aan (betaalbare) woningen een voorbeeld van marktfalen. In deze post leg ik uit waarom het tegendeel waar is: De markt werkt uitstekend.

In Nederland verzagen woningbouwverenigingen lange tijd grote delen van de bevolking van degelijke goede en betaalbare woningen.  Maar dat zou veranderen: In de jaren ’80 omarmden achtereenvolgende regeringen – zowel rechts en links – het marktmechanisme, net als in veel andere landen gebeurde.

Woningcorporaties kregen de opdracht omzichtig te beperken tot woningen voor de armste groepen. Een taak die ze door het afnemende aanbod en de groeiende vraag tegenwoordig nauwelijks meer aan kunnen, met wachttijden die kunnen oplopen tot tien jaar en meer tot gevolg.  

Voor het overgrote deel van de bevolking werd huisvesting overgelaten aan de markt, waar speculatie en gunstige financiële regelingen van de overheid de prijzen opdrijven. 

Wie nog een huurhuis buiten de sociale huisvesting kan bemachtigen, betaalt hier een buitenproportioneel deel van het inkomen voor. Uit onderzoek van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) blijkt dat in de VS tussen 1981 en 2016 huisvestingskosten gemiddeld met bijna 40% zijn gestegen ten opzichte van het inkomen per huishouden. Elders is dat niet veel minder.

Vergelijk deze passieve houding van de overheid eens met de aanleg van wegen. Deze worden met publieke middelen aangelegd in de openbare ruimte, vaak na onteigening van de eigenaren daarvan. Stel je voor dat wegen privé-eigendom waren en eigenaren tol konden heffen, zoals in het verleden gewoon was. Als gevolg hiervan zouden de gebruikers van de weg voor trajecten waarop ze snelheid kunnen maken het meeste betalen en het minste op drukke wegen. Het gevolg is dat de rijken kunnen doorrijden en de armen vastzitten in de file. Blijkbaar wordt mobiliteit waardevoller geacht dan huisvesting. 

Kun je nu stellen dat de markt heeft gefaald als het om huisvesting gaat? Dat is geenszins het geval.  De markt heeft uitstekend gewerkt en een hoog rendement opgeleverd voor bezitters van onroerend goed. Wie gefaald heeft is de overheid, die het marktmechanisme in de volkshuisvesting heeft geïntroduceerd. Als de overheid de gevolgen daarvan niet zou hebben gewild, dan had ze makkelijk kunnen ingrijpen.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden: