Iedereen die zoekt naar een betaalbaar huis weet dat de wachttijd voor een huurwoning in de sociale sector minimaal tien jaar is. Dit geldt in veel landen. Niet allemaal. Deze post laat zien dat landen waarvan de overheden na 1980 het marktdenken hebben omarmd de grootste woningnood kennen.
Alt Erla (links) en Karl Marx hof (rechts) in Wenen
Wonen in de stad wordt steeds meer een voorrecht voor het rijkere deel van de bevolking. Daarbij besteedt meer dan een miljoen Nederlanders veel meer dan het maximaal wenselijk geachte percentage van hun inkomen (40%) aan huisvesting, nutsvoorzieningen en vervoer. Voor Amerikanen geldt dit in nog extremere mate.
Betaalbaar, gezond, veilig en zeker wonen is een mensenrecht en dat wordt op steeds grotere schaal geschonden.
Het tekort aan betaalbare woningen neemt ook buiten Nederland toe. In de VS neemt het zelfs dramatische vormen aan. Zo’n 40 miljoen burgers lopen het risico uit hun huis te worden gezet, omdat ze de huur of de aflossing van de hypotheek niet meer kunnen betalen. De situatie in Oostenrijk is gunstiger en dat is geen toeval. De stad Wenen investeert 1% van de belastingopbrengst in volkshuisvesting, waarvan 80% van de inwoners gebruik kan maken. De huurprijs ligt om en nabij 6 euro m2 per maand en de gemiddelde wachttijd is 14 maanden (in Amsterdam 14 jaar). De stad maakt er een ere zaak van om ook in architectonisch opzicht de hoogste standaarden te hanteren als het om volkshuisvesting gaat. Complexen als Alt Erlaa en Karl Marx-hof zijn daar voorbeelden van.
De teloorgang van de volkshuisvesting
Tussen beide wereldoorlogen en nog geruime tijd daarna verschilde de situatie in Nederland niet wezenlijk van die in Wenen. Onder de bezielende leiding van onder andere wethouder Floor Wiebaut kwamen er in Amsterdam ‘luxe’ wooncomplexen voor de werkende bevolking tot stand zoals het Schip, ontworpen door De Klerk. Ook elders en na de Tweede Wereldoorlog lieten meer dan 1000 woningbouwverenigingen zich gelden
Dat aan deze situatie een einde kwam is geen optelsom van onvoorziene gebeurtenissen, zoals de toename van het aantal huishoudens en groeiende vraag naar woningen. Deze was in de naoorlogse periode aanzienlijk groter.
Er liggen bewuste beleidskeuzen aan ten grondslag.
De belangrijkste was dat overheden vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw een terugtrekkende beweging in de volkshuisvesting maakte en de bouw van sociale woningen steeds meer overliet aan de markt.
In plaats van een voldoende aanbod van betaalbare huurwoningen te garanderen stimuleerden regeringen de aanschaf van een koophuis. In het Verenigd Koninkrijk kende Margret Thatcher huurders het recht toe om de (sociale) huurwoning waarin ze woonden te kopen. Het gevolg was dat de woningcorporaties 2,5 miljoen woningen moesten verkopen. Overigens is inmiddels 40% daarvan opgekocht door investeerders, die deze huizen tegen een veelvoud van de oorspronkelijke huurprijs verhuren aan wie zich dat kan permitteren. In Nederland hebben de woningcorporaties tussen 2009 – 2020 ruim 200.000 woningen verkocht. In Amsterdam ging het om ruim 30.000 woningen, ondanks het nijpend tekort aan sociale woningen.
Nu wil de overheid het opgelopen tekort aan woningen gaan inlopen. Los van de vraag of zo veel bouwen wel mogelijk is, gaat dit alleen lukken als tegelijkertijd de woonlasten omlaag gaan. Dat is misschien nog wel een lastigere opgave dan het bouwen van huizen.
Bij het schrijven van deze post heb hierbij dankbaar gebruik gemaakt van het boek Uitgewoond van de stadsgeograaf Cody Hochstenbach, die al jarenlang onderzoek doet naar de woonsituatie van minder bedeelde groepen.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
De overheid geeft al tientallen jaren miljarden uit om de leefbaarheid van zogenaamde probleemwijken te vergroten. Met weinig resultaat. Deze post gaat dieper in op het in mijn ogen verkeerde uitgangspunt van het beleid.
Ontwikkeling gemiddelde score leefbaarometer 2002 vanuit de positie 2020 gezien (bron: Leefbaarheid in Nederland 2020
Vrijwel elke beleidstekst noemt de eenzijdige bevolkingssamenstelling van buurten en wijken als oorzaak is van de zwakke leefbaarheid. Meer variëteit in het woningbestand zou daarom de sleutel tot verbetering van de leefbaarheid zijn. Integratie door differentiatie, zo heet dat. De veronderstelling is dat er tussen de kansarme groepen en de nieuwe middenklasse-inwoners contacten ontstaan en dat de eerste zich optrekken aan de nieuwkomers
Nu het wijkenbeleid terug lijkt van weggeweest, is het raadzaam stil te staan bij het effect van het differentiatiebeleid. Was het wel zo effectief?
In zeker opzicht wel. Het beleid in de periode 1990 – 2010 heeft geleid tot wat wordt genoemd versterking van de stedelijke woonmilieus. Dit houdt in dat de aantrekkingskracht van de stad voor hogere- en middeninkomens is toegenomen, de kwaliteit van de woonomgeving gemiddeld is verbeterd en de criminaliteit is verminderd. In veel ‘aandachtswijken’ is het gemiddelde inkomen gestegen omdat midden- en hogere inkomensgroepen hun weg daarheen gevonden hebben.
Uit deze studies blijkt ook dat de differentiatie van de woningvoorraad zelden een positieve impact had op de kwaliteit van het leven van de oorspronkelijke bewoners, noch op de sociale cohesie in de buurt en vaak zelfs een negatieve. Deze bewoners werden over een groter gebied verspreid en sociale contacten gingen teloor.
Om de kwaliteit van het leven van de oorspronkelijke bewoners te verbeteren moet hun probleem op de juiste wijze worden benoemd.
Dit is eerder hun achtergestelde maatschappelijke positie dan de kwaliteit van de leefomgeving.
De achtergestelde positie uit zich in armoede, een marginale positie op de arbeidsmarkt, gebrek aan erkenning, financiële afhankelijkheid en vaak in discriminatie, depressiviteit, problemen in de relationele sfeer en met kinderen en soms in ruzie met buurtgenoten, drank- en drugsmisbruik en criminaliteit. Niet te vergeten zijn (geestelijke) gezondheidsklachten. Mensen in armoede leven gemiddeld zeven jaar korter.
Reinout Kleinhans stelt daarom dat we niet in de eerste plaats zitten te wachten op een nieuw wijkenbeleid: Arme wijken zijn de vindplaats van achterstanden, maar lang niet altijd de oorzaak daarvan.
De sleutel tot een oplossing ligt bij baanzekerheid en/of een menswaardig inkomen.
In de tijd dat de ‘paarse kabinetten’ op grote schaal banen creëerde (Melkertbanen) was deze oplossing in zicht, maar de filosofie van de terugtredende overheid heeft deze aanpak doen verdwijnen.
Gelukkig krijgt armoede steeds meer aandacht, anders dan het afkopen of camoufleren ervan door toelagen en voedselbanken. Een voorbeeld is de ‘armoedecoalitie’ in Utrecht. Deze geeft maakt noden van mensen met een laag inkomen zichtbaar en zet zich in voor oplossingen ervan.
Parallel daaraan is er uiteraard ook het nodige te doen om de woon- en leefomgeving van deze groep te verbeteren en te verfraaien. Afbreken van huizen en deze vervangen door duurdere huizen voor middengroepen draagt hiertoe niet bij.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Deze post illustreert de meest succesvolle aanpak van de verbetering van de leefbaarheid van slums, namelijk ‘upgrading’ in plaats van afbraak en herplaatsing van de bevolking elders.
Impressies van upgrading in Bario 31, Buenos Aires, Argentinië
Om de huisvesting van slumbewoners te verbeteren is hun betrokkenheid essentieel. Dit valt in de praktijk niet mee omdat het om een zeer gevarieerde groep gaat, variërend van naar verhouding draagkrachtige personen die een paar huizen bezitten en verhuren, tot clans met een duidelijke hiërarchie en ook criminele groepen die baat hebben bij de status quo. Dan zijn er ook nog grondbezitters, waartoe veel lokale politici behoren. De meeste slumbewoners willen het liefst blijven wonen, hun huizen zelf opknappen als ze uitzicht hebben op een langdurig legaal gebruik van hun stukje grond. Ook betere voorzieningen (water, elektriciteit, sanitair, onderwijs en gezondheidszorg zijn prioriteiten.
Een goed voorbeeld is Bario 31, een slumgebied dat tegen het centrum van Buenos Aires ligt. De fotocollage geeft een beeld van het resultaat. Uitgangspunt was om het gebied te blijven bestemmen voor de huidige bewoners en er een reeks verbeteringen aan te brengen. Deze omvatten legalisering van het verblijf, aanleg van basale voorzieningen (elektriciteit, verlichting, water en riolering) en de bouw van scholen en gezondheidscentra. Bewoners konden een lening krijgen met een looptijd van 30 jaar om hun huis te verbeteren. De gemeente heeft aan de rand van het gebied 1200 nieuwe huurwoningen gebouwd voor wie daar de voorkeur aan gaf. Ook omdat er sowieso minder plaats was door de bouw van scholen en andere voorzieningen. Verder biedt de gemeente beroepstrainingen en geeft ze vergunningen af voor het uitoefenen van bedrijvigheid, binnen en buiten het gebied. Alleen de huidige bewoners kunnen voor 30 jaar gebruiksrecht krijgen voor de grond om gentrificatie tegen te gaan. Dit alles gebeurde in nauw overleg met bewonerscomités.
De bovenstaande afbeeldingen stemmen mij optimistisch. Ze tonen betere huisvesting, de aansluit bij de leefgewoonten van de bewoners en die de sociale verhoudingen in de buurt respecteert. Vooral belangrijk is het beroep op zelfredzaamheid en inzet van de bewoners . Dit in tegenstelling tot de in mijn ogen weerzinwekkende beelden van hoogbouw in het kader van de slum rehabilitation housing (zie mijn vorige post).
Het succes van deze aanpak is afhankelijk van participatie door de gemeenschappen binnen de slums en projectleiding die oog heeft voor de wensen en belangen van bewoners.
Het is een gecompliceerde aanpak die vele jaren kan duren en veel geduld en toewijding vraagt van alle betrokkenen. Er zijn inmiddels de nodige resultaten te zien, zoals in het al genoemde Barrio 31-project maar ook in India, in delen van het slumcomplex Orangi (Pakistan) en in Indonesië en Vietnam.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Deze post gaat over het verwijderen van slums in India door herhuisvesting van de bewoners. Politici zien dat als een oplossing; veel bewoners niet.
Slum rehabilitation housing nabij Mumbay
In veel landen zit de politiek met de handen in het haar als het om slums gaat. Meer nog dan veel bewoners zelf. Eerst werden ze genegeerd, toen brak de fase van de gewelddadige ontruimingen aan, gevolgd door ambitieuze plannen om de bewoners te herhuisvesten. In India gebeurt dit als onderdeel van het streven naar een ‘toekomst zonder slums’. In Mumbai alleen al zijn in 2004 naar schatting 300.000 – 450.000 mensen uit slumgebieden verplaatst naar speciaal voor hen gebouwde hoogbouw. In Delhi betrof het 200.000 van de 3 miljoen slumbewoners van die stad. De reden hier was het vrijmaken van land voor de spelen van het Gemene Best in 2010.
De staat Mahatashtra was in 1995 begonnen met de bouw van ‘slum rehabilitation housing’ (SRH). Het betreft hoogbouw, oplopend tot 20 verdiepingen (Zie afbeelding).
Deze gebouwen worden door investeerders gebouwd, die beloond worden met een deel van het grondgebied van een voormalige slum, dat ze commercieel kunnen bebouwen.
Ronita Bardham, onderzoeker aan de Universiteit van Cambridge heeft studie maakt van dit project. Het project verbetert de drinkwatervoorziening en het sanitair, maar een groot probleem zijn de vochtigheid en toenemende hitte, ondanks de open constructie van de huizen. Bovendien is de kwaliteit van de woningen slecht.
Een ander probleem is dat het leven in deze nieuwe omgeving de sociale netwerken die in de loop van de jaren zijn ontstaan doorbreekt: “SRH has taken the flexibility out of crucial spaces,” schrijft ze. ‘Cultural norms haven’t been translated into the design and the livability factor has been lost. When design doesn’t respond to the social network, people start getting alienated. This seems to have been completely overlooked in the policy’s development”. Voorts is geen rekening gehouden met de bedrijvigheid van de bewoners. Hiervoor is in de nieuwe ‘verticale slums’ geen plaats. De meerderheid van de bewoners zou veel liever in de oude slumgebieden zijn blijven wonen, maar dan met betere voorzieningen, eigendomsrechten en wat geld om hun huizen op te knappen. Dat lijkt ook de toekomst te worden, maar daarover een volgende keer meer.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Veel mensen zijn op zoek naar een plek om gelukkig en veilig te zijn. Maar als ze die gevonden hebben stijgt de huur en moeten ze weer vertrekken. New York spant de kroon, waar grote groepen binnen een generatie meermaals hun toevlucht elders moesten zoeken. Daarover gaat deze post
Harlem, gezien vanaf het oude fort in het Central Park, New York Public Library
Migratie is niet alleen een beweging van plattelandsbewoners naar de stad of tussen steden. Dat dit een kwestie van geld is gaat op voor de hele wereld, ook voor Amsterdam, Kopenhagen en Barcelona, steden met een vooruitstrevend imago maar met een chronisch gebrek aan betaalbare woningen.
Neem de Harlem in New York. In 1910 was de bevolking van Central Harlem ongeveer voor 10% zwart. In 1930 was dat 70%. In de jaren 1920 en 1930 was Centraal en West Harlem het middelpunt van de Harlem Renaissance en heette het Heaven en Black Mecca. Kort daarna werd de buurt hard getroffen door de Grote Depressie. De armoede hield de navolgende decennia aan. In de jaren zeventig verlieten bewoners die aan de armoede konden ontsnappen de buurt, op zoek naar betere scholen en huizen en veiliger straten en nam de armoede verder toe. Het gemeentebestuur begon in 1985 zijn eigendommen in Harlem openbaar te veilen, wat het begin was van een enorme gentrificatie, wat vooral snel stijgende huur betekende en daling van het aandeel van de zwarte bevolking van 87,6% tot 54,4% in 2010. Degenen die de stijgende huur niet konden betalen, verruilden Harlem voor de Bronx of Brooklyn. Hier gebeurt al enige tijd hetzelfde. Queens is nog een optie, maar velen verlaten de stad, wat door de coronapandemie nog eens is versterkt. Een substantiële groep die huur of hypotheek niet meer kan betalen, wordt uit huis gezet. De cijfers zijn verbluffend: alleen al in 2016 werden er volgens onderzoekers van de Princeton University in de VS ongeveer 2,3 miljoen huisuitzettingen aangevraagd bij Amerikaanse rechtbanken.
In de naoorlogse periode waren betaalbare huizen in Europa ook schaars en moesten jonge stellen jaren wachten voordat er een huis beschikbaar kwam. Om de huizencrisis na de oorlog te bedwingen, hebben regeringen de bouw van huizen aangejaagd en kwamen er op grote schaal goedkope huizen beschikbaar. Toen kon dat. Aan deze relatief gunstige situatie is de laatste decennia van de 20ste eeuw een einde gekomen. Daarvoor zijn veel redenen. De belangrijkste reden is, zoals ik in een volgende post nog zal laten zien, de overheid zelf.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Ik schrijf al geruime tijd over de humane stad. En ik publiceerde ook over de slimme stad, de deelstad, de veerkrachtige en de inclusieve stad. Maar het gebruik van simplificerende adjectieven stuit me steeds meer tegen de borst. In deze post leg ik uit waarom.
Sloop goede woningen in de Rotterdamse Tweebosbuurt
Slimme steden bestaan niet, maar ook alle andere adjectieven zijn per definitie eenzijdig. In plaats daarvan voel ik er meer voor om steden vanuit een complexiteitsperspectief te benaderen. De complexiteitsbenadering gaat ervan uit dat de eigenschappen van de steden het onvoorziene en vaak ongewilde resultaat zijn van een eindeloos aantal interacties tussen mensen met uiteenlopende bedoelingen, invloed, denkbeelden, macht en bindingen, een proces dat vaak emergentie wordt genoemd. Wie vanuit het perspectief van complexiteit naar steden kijkt, ziet een Babylonisch aandoende discussie over problemen, het benoemen ervan en hun oplossing. Problemen zijn bijvoorbeeld: een deel van de bewoners is slecht gehuisvest, het verkeer loopt vast en de arme wijken langs de rivier overstromen steeds vaker. Als er al overeenstemming is over de aanpak van zo’n probleem, dan betekent dat geenszins dat een oplossing in het verschiet ligt. Omdat veel problemen onderling samenhangen maar onze kennis verkokerd is, zien we die samenhang niet en is de gekozen oplossing niet effectief.
Dit is de eerste aflevering van een reeks korte posts over uiteenlopende aspecten van huisvesting, variërend van betaalbare woningen, suburbs, yimbyism, new urbanism en slums.
Het ligt voor de hand om gebrek aan voldoende woningen in eerste instantie te willen oplossen door meer woningen te bouwen. Maar helpt dat? Als die nieuwe woningen ook onbetaalbaar zijn, schieten de meeste mensen daar niets mee op. Wat ons tevens te doen staat, is te bekijken of er meer aan de hand is? Bijvoorbeeld armoede of ongelijkheid of winstbejag en een excessief gebruik van de ruimte. Maar ook de juistheid van denkbeelden van politici. Als dat zo is, zal de manier waarop het probleem eerder was geformuleerd veranderen en daarmee ook de oplossingsrichting. Bijvoorbeeld door de vraag te beantwoorden waarom de prijs van het wonen zo snel is opgelopen, er goede woningen worden afgebroken, of er zo veel mensen zijn die geen huis kunnen betalen. Maar ook wat de gevolgen voor de natuur zijn als we zonder verder te kijken dan onze neus lang is overal nieuwbouw plannen. Pas als een probleem vanuit verschillende invalshoeken wordt benoemd en herbenoemd komt een volwaardige oplossing in zicht. In het geval van huisvesting zijn dat in elk geval de maatschappelijke positie van de bewoners, de werking van het marktmechanisme, de waan van de politiek en het beslag van de bouwplannen op grondstoffen en ruimte.
Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.
Volgens Diederik Samson, kabinetschef van eurocommissaris Frans Timmermans is de Europese Green Deal – het plan om de Europese Unie voor 2050 te transformeren tot een klimaatneutrale, circulaire en grondstofefficiënte unie – pas geslaagd als de ambities op een rechtvaardige manier worden gerealiseerd. Daarvan is nu nog geen sprake.
Het Stockholm Environment Institute heeft onderzoek verricht naar de consumptie-gerelateerde emissies van verschillende inkomensgroepen in de EU tussen 1990 en 2015. Een paar tot nadenken stemmende uitkomsten:
Gemiddeld is de CO2-emissie in de EU is sinds 1990 met 12% gedaald. Dit is toe te schrijven aan daling van emissies afkomstig van Europese burgers met een lager en gemiddeld inkomen.
Her rapport laat zien dat de rijkste 10% van de EU-burgers verantwoordelijk was voor meer dan een kwart (27%) van alle CO2-uitstoot. Dit is evenveel als de armste helft.
40% van de Europeanen met een ‘middeninkomen’ was verantwoordelijk voor 46% en de rijkste 1% voor 7% van de CO2-uitstoot.
De CO2-uitstoot van de armste helft van de Europeanen verminderde met bijna een kwart (24%) en die van de ‘middeninkomens’-burgers met 13%. De CO2-uitstoot van de rijkste 10% van de Europeanen steeg met 3%, bij de rijkste 1% was dat 5%.
Om zeker te stellen dat de wereld niet meer dan 1,5 °C opwarmt, moet de CO2-voetafdruk van de rijkste 10% van de Europeanen in 2030 tien keer kleiner zijn dan nu. Die van de rijkste 1% moet zelfs 30 keer minder worden dan nu. De CO2-uitstoot van de armste 50% van de Europese bevolking moet worden gehalveerd.
Een ander heikel punt is de verdeling van de kosten van het klimaatbeleid. Recente cijfers hierover ontbreken. Het onderstaande is daarom gebaseerd op een onderzoek van CE Delft (2018) over de verdeling van de baten en lasten van het klimaatbeleid, voor en na het Regeerakkoord van Rutte III.
Vergeleken worden de kosten per ton uitgestoten CO2 voor vijf verschillende huishoudensgroepen naar inkomen. De armste huishoudens dragen als percentage van het besteedbaar inkomen de zwaarste lasten van het klimaatbeleid. Het beleid in het Regeerakkoord zorgt ervoor dat de klimaatlasten voor de armste 20% huishoudens verder oplopen van 2,2% van het besteedbaar inkomen naar 4,2%, een toename met 2,0%-punt. Voor de rijkste 20% huishoudens is de toename 0,4%-punt: zij gaan van 0,8 naar 1,2%.
Deze cijfers hebben ertoe geleid dat de regering het aandeel van de klimaatlasten van het bedrijfsleven heeft vergroot ten opzichte van de huishoudens. Hierdoor is de verdeling binnen de huishoudens minder scheef geworden.
Beviel deze blogpost? De inhoud is gebaseerd op het dossier Duurzame energie, dat een veelheid van feiten en zienswijzen bevat over de energietransitie. Je kunt dit e-boek (145 p.) hier gratis downloaden.
Dit is de inhoud:
Feiten om te onthouden
Bronnen van duurzame energie in Nederland
Openstaande keuzen
Hoeveel zonnepanelen passen in Nederland?
Energietransitie mogelijk dankzij de zonnecel
Van zonnepaneel naar zonnedak en zonnepan
Zonnepanelen kunnen (bijna) overal liggen
Recycling zonnepanelen: naar de maan en terug
Manieren om netverzwaring te voorkomen
Smart grids: waar techniek, digitale en sociale innovatie samenkomen
Samenwerken in een energiecoöperatie
Duurzaam maken van je woning. Voor jezelf en de aarde
De 16de aflevering van de reeks ‘Bouwen aan duurzame steden – De bijdrage van digitale technologie’ laat zien wat er kan gebeuren als de kracht van kunstmatige intelligentie op onverantwoordelijke wijze wordt gebruikt.
De misdaadbestrijding in de Verenigde Staten is al jaren het toneel van misbruik van kunstmatige intelligentie. Zoals zal blijken, is dat niet alleen het gevolg van bias. In aflevering 11 liet ik zien waarom kunstmatige intelligentie een wezenlijk nieuwe vorm van het gebruik van computers is. Tot dan toe werden computers geprogrammeerd om bewerkingen uit te voeren, zoals structureren van gegevens en nemen van beslissingen. In het geval van kunstmatige intelligentie worden ze daartoe getraind[1]. Het blijven mensen die de instructies (algoritmen) ontwerpen en er verantwoordelijk voor zijn voor het resultaat, al is de manier waarop de computer de berekeningen uitvoert steeds vaker een ‘blackbox’.
Toepassingen van kunstmatige intelligentie bij de politie
Ervaren rechercheurs zijn van oudsher getraind om de ‘modus operandi’ van misdaden te vergelijken om zo daders op het spoor te komen. Vanwege het arbeidsintensieve karakter van de handmatige uitvoering daarvan, rees al vlug de vraag of computers daarbij behulpzaam konden zijn. Een eerste poging daartoe in 2012 in samenwerking met Het Massachusetts Institute of Technology resulteerde in het groeperen van misdaden uit het verleden tot clusters waarvan de kans groot was dat deze door dezelfde dader(s) begaan zijn. Bij het maken van de algoritme gold de intuïtie van ervaren politiemensen als vertrekpunt. Het resultaat is dat soms kon worden voorspeld waar en wanneer een inbreker mogelijk zou kunnen toeslaan, wat tot extra toezicht en een arrestatie leidde.
Deze eerste pogingen werden al snel verfijnd en opgepakt door commerciële bedrijven. De twee meest gebruikte technieken die eruit resulteerden zijn voorspellend politiewerk (PredPol) en gezichtsherkenning.
In het geval van voorspellend politiewerk krijgen patrouilles aanwijzingen in welke wijk of zelfs straat ze op een gegeven moment moeten patrouilleren omdat berekend is dat de kans op misdaden (vandalisme, inbraken, geweldpleging) dan het grootst is. Iedereen die zich ‘verdacht’ gedraagt loopt dan de kans te worden aangehouden. Gezichtsherkenning speelt daarbij een belangrijke rol.
Zowel voorspellend politiewerk als gezichtsherkenning zijn gebaseerd op een ‘leerset’ van tienduizenden ‘verdachte’ personen. Op een gegeven moment beschikte de politie in New York over een database van 42.000 personen. 66% daarvan was zwart, 31,7% Latino en slechts 1% was blank. Deze samenstelling heeft alles te maken met de werkwijze van de politie. Ofschoon drugsgebruik in steden in de VS in alle wijken voorkomt, richt de politie op basis van PredPol en soortgelijke systemen der aandacht op enkele wijken. Het is dan niet verwonderlijk dat daar dan ook de meeste aan drugs gerelateerde misdaden worden gerapporteerd en als gevolg daarvan de samenstelling van de database nog schever wordt.
In deze gevallen is ‘bias’ de oorzaak van het onethische effect van de toepassing van kunstmatige intelligentie. Algoritmes weerspiegelen altijd de aannames, zienswijzen en waarden van hun makers. Ze voorspellen geen toekomst, maar zorgen ervoor dat het verleden wordt gereproduceerd. Dit geldt overigens ook voor toepassingen buiten de politie[2]. De St. George Hospital Medical School in Londen heeft minstens een decennium lang buitenproportioneel veel blanke mannen in dienst genomen, omdat de leerset een afspiegeling was van de zittende staf. Ook het bekritiseerde Nederlandse Risico Indicatiesysteem gebruikt historische data over onder andere boetes, schulden, uitkeringen, onderwijs en inburgering om effectiever te zoeken naar mensen die uitkeringen of toeslagen misbruiken[3]. Dit is op zich niet verwerpelijk maar zou nooit mogen leiden tot het ‘automatisch’ beschuldigen zonder nader onderzoek en het uitsluiten van minder voor de hand liggende personen[4].
Het simpele feit fat de politie buiten proportioneel aanwezig is in vermeende hotspots en daar zeer gespitst is op elke vorm van verdacht gedrag, maakt dat het aantal confrontaties met gewelddadige afloop snel is toegenomen. Alleen al in 2017 leidde politieoptreden in de VS tot een ongekend aantal van 1100 slachtoffers, waarvan slechts een beperkt aantal blanken. Bovendien houdt de politie zich al tientallen jaren bezig met raciale profilering. Tussen 2004-2012 heeft de New Yorkse politie meer dan 4,4 miljoen inwoners gecontroleerd. Het leeuwendeel van deze checks resulteerde niet in verdere actie. In ongeveer 83% van de gevallen was de persoon zwart of Latino, hoewel de twee groepen samen goed zijn voor iets meer dan de helft van de bevolking.
Er is hierdoor een groeiend risico – althans in sommige landen waaronder de VS, dat de politie zelf een onevenredige bron van geweld wordt en een organisatie die delen van de bevolking onderdrukt[5]. Voor de meerderheid van de gekleurde burgers in de VS vertegenwoordigt de politie niet ‘het goede’, maar is zij onderdeel geworden van een vijandige staatsmacht[6].
In New York werd in 2017 een gemeentelijke bepaling aangenomen om het gebruik van kunstmatige intelligentie te reguleren, de Public Oversight of Surveillance Technology Act (POST)[7]. In tegenstelling tot vergelijkbare verordeningen in San Francisco en Oakland vereist de wet van New York City alleen dat de politie informatie beschikbaar stelt over de technologie die wordt ingezet.
Het Legal Defence and Educational Fund, een prominente burgerrechten-organisatie in de VS, drong er bij het stadsbestuur van New York op aan het gebruik van gegevens te verbieden die beschikbaar zijn gekomen ten gevolge van een discriminerend of bevooroordeeld handhavingsbeleid[8]. Deze wens is in juni 2019 ingewilligd en dit leidde ertoe dat het aantal personen dat is opgenomen in de database van 42.000 is teruggebracht naar 18.000. Het betrof alle personen die zonder concrete verdenking in het systeem waren opgenomen[9].
San Francisco, Portland en een reeks andere steden zijn een paar stappen verder gegaan en zij hebben het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie en andere openbare instanties verbood[10]. Experts erkennen dat de kunstmatige intelligentie die aan gezichtsherkenningssystemen ten grondslag ligt nog steeds onnauwkeurig is, vooral als het gaat om het identificeren van de niet-blanke bevolking[11].
Voorbij bias
Er is inmiddels de nodige kennis over hoe bias in algoritmen voorkomen kan worden[12], maar in plaats van dat daarmee het probleem wordt opgelost, ontstaat er zicht op een veel dieperliggend probleem. Dit betreft de oorzaken van misdaad zelf en het inzicht dat de politie deze nooit kan wegnemen[13].
Criminaliteit en recidive hangt samen met ongelijkheid, armoede, slechte huisvesting, werkloosheid, alcohol- en drugsgebruik en onbehandelde psychische aandoeningen[14]. Dit zijn dan ook de belangrijkste kenmerken van buurten waar veel criminaliteit voorkomt. Bewoners van deze buurten kunnen hierdoor geen menswaardig leven leiden[15]. Het zijn stressoren die tevens de kwaliteit van de ouder-kindrelatie beïnvloeden: hechtingsproblemen, onvoldoende ouderlijk toezicht, ook op het gebruik van alcohol en drugs, gebrek aan discipline of een overmaat aan autoritair gedrag. Alles bij elkaar vergroten deze omstandigheden de kans dat jongeren te maken krijgen met criminaliteit en ze verminderen het vooruitzicht op een succesvolle carrière op school en elders.
De ultieme maatregelen om misdaad op langere termijn terug te dringen en veiligheid te verbeteren zijn: voldoende inkomen, adequate huisvesting, betaalbare kinderopvang, vooral voor ‘gebroken gezinnen’ en ongehuwde moeders en ruime mogelijkheden voor onderwijs aan meisjes. Maar ook aandacht voor jongeren die voor het eerst met criminaliteit in aanraking zijn gekomen om hen ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Dit lost de problemen op de korte termijn niet op. Een groot deel van degenen die de politie in de VS oppakt is verslaafd aan drugs of alcohol en is psychisch ernstig gestoord, kampt met ernstige problemen in de huiselijke omgeving – voor zover aanwezig – en heeft de hoop op een betere toekomst opgegeven. Vanuit dit inzicht heeft de politie in Johnson County in Kansas al jaren geleden hulp ingeroepen van hulpverleners in plaats van arrestanten meteen in de boeien te slaan. Deze aanpak is succesvol gebleken en trok de aandacht van het Witte Huis ten tijde van de regering van Obama. Lynn Overmann, werkzaam als senior-adviseur in het bureau van de chief technology officer is daarom het Data-Driven Justice initiative gestart. De directe aanleiding was dat de gevangenissen overvol zaten met ernstig gestoorde patiënten. Toevallig beschikte Johnson County over een geïntegreerd datasysteem waarin zowel criminaliteitsgegevens als gegevens over gezondheid zijn opgeslagen. In andere steden worden deze bewaard in onvergelijkbare datasilo’s. Samen met het University of Chicago Data Science for Social Good Programwerd met kunstmatige intelligentie een analyse gemaakt van een bestand van 127.000 personen om op basis van historische gegevens te achterhalen wie van de betrokkenen de komende maand de grootste kans had om te worden gearresteerd. Dit niet met de bedoeling om met voorspellende technieken een arrestatie te bespoedigen, maar om hen in plaats daarvan gerichte hulpverlening te bieden. Dit programma werd in een reeks steden opgepakt en in Miami leidde het tot 40% minder arrestaties en het sluiten van een gevangenis.
Wat leert dit voorbeeld? De opkomst van kunstmatige intelligentie deed Chris Anderson, hoofdredacteur van het tijdschrift Wire, uitroepen dat deze het einde van de theorie betekent. Hij kon niet meer ongelijk hebben! Theorie is nooit weggeweest, hooguit verdwenen uit het bewustzijn van degenen die met kunstmatige intelligentie werken. Ben Green drukt het kernachtig uit. The assumption is: we predicted crime here and you send in police. But what if you used data and sent in resources? (The smart enough city, p. 78).
Waar het om gaat is de vervanging van het dominante paradigma van het opsporen, berechten en opsluiten van criminelen door het paradigma van het tijdig vinden van potentiële daders en hen de hulp te geven die ze nodig hebben. Dat is nog goedkoper ook, zo blijkt. De noodzaak van het gebruik van kunstmatige intelligentie wordt er niet minder om, maar de training van de computers, inclusief de samenstelling van de trainingssets verandert wezenlijk. Aanbevolen wordt daarom om divers samengestelde teams zo’n trainingsprogramma te laten ontwerpen op basis van wetenschappelijk gefundeerde zienswijzen op het onderliggende probleem en deze taak niet bij de politie zelf te beleggen.
Dit artikel is een beknopte versie van een eerder artikel: De veilige stad[16] (september 2019), aangevuld met gegevens uit hoofdstuk 4 Machine learning’s social and political foundations uit het boek The smart enough city van Ben Green (2020).
Onlangs hebben Henk Donkers en ik een artikel geschreven over de kindvriendelijke stad in het tijdschrift Geografie (september 2021). Dat was een onderdeel van de reeks over de (lange) weg naar de humane stad. In vier posts op deze blog diep ik dit artikel verder uit. Deze laatste post gaat over gemeenten die een kindvriendelijke stad willen worden en hoe ze in dat verband jongeren in het stedelijk bestuur laten participeren.
Veel kinderen hebben het niet makkelijk. Ook in rijke landen niet. In de VS alleen al is 40% van kinderen slecht- of ondervoed. Hun ouders hebben weinig van de welvaarstoename gemerkt, de woonomstandigheden zijn slecht en de vooruitzichten ook. In de rijke landen van Noordwest-Europa staan de zaken er wat beter voor, maar dan nog: In 2015 leefde in Vlaanderen 12% van alle kinderen in een huishouden met een inkomen onder de armoededrempel. In Nederland is dat 10% en in een allesbehalve arme stad als Gent 20%. Hier verlaat 1 op de 7 jongeren het onderwijs zonder diploma en 20% van hen is werkloos, waarvan het merendeel een migratieachtergrond heeft.
Tegen deze achtergrond hebben de Verenigde Naties in 1996 het Child Friendly City Initiative genomen.
De aangesloten steden beloven zich in te zetten voor kinderrechten zoals verwoord in het Verdrag over de Rechten van het Kind. Dat betekent volgens het Child Friendly Cities Handbook dat de mening, de behoeften, prioriteiten en rechten van kinderen (< 18 jaar) een integraal onderdeel vormen van het beleid in de aangesloten steden. Een aantal steden in Europa, waaronder Gent en Leuven zijn voorlopers, net als de Canadese stad Surrey, die een uitgesproken kind- en jongerengericht beleid hebben. Kinderen en hun ouders hebben daar op grote schaal aan meegewerkt. Overigens heeft Rotterdam ook zo’n beleid zonder zich bij deze beweging te hebben aangesloten.
In het Child Friendly Initiative wil een verandering van het denken over deze groep. Uitgangspunt daarbij is kinderen te zien als volwaardige burgers.
Zij moeten op hun eigen wijze bijdragen aan de kwaliteit van de stedelijke samenleving en daarom politiek actief zijn en een rol spelen in beleid op alle terreinen, die voor hen van belang zijn.
De pijlers van een kindvriendelijke stad
Participatie
Betrokkenheid bij de totstandkoming van plannen, bijvoorbeeld door workshops.
Aandacht te vragen voor hun belangen en worden gehoord.
Deelnemen aan politieke besluitvorming, bijvoorbeeld via jongerenraden, jeugdoverleg, discussieforums.
Deelnemen aan activiteiten binnen en buiten de woonbuurt die als doel hebben sociale cohesie te versterken.
Respectvolle bejegening door medeburgers en gemeentelijke diensten.
Voorzieningen
Zelfstandige en tijdige toegang tot programma’s en diensten die de gezonde ontwikkeling bevorderen, ongeacht het inkomen of de achtergrond van de ouders.
Voldoende gelegenheid in de directe omgeving en daarbuiten om leeftijdsgenoten te ontmoeten.
Kunnen beschikken over een aantrekkelijk aanbod van festiviteiten, kunst en cultuuruitingen.
De mogelijkheid om een passende opleiding te volgen en werkervaring op doen en gebruik te kunnen maken van een aantrekkelijk aanbod van banen.
Veilig te kunnen leven, zonder buitengesloten, gediscrimineerd of uitgebuit dan wel slachtoffer van criminaliteit te worden.
Wonen en leefomgeving
Het recht om te wonen in betaalbare woningen in een aantrekkelijke, schone en veilige omgeving.
Leven in familiaire omstandigheden, waar genegenheid, acceptatie en respect wordt ervaren en waar voldoende geld is voor een levenswaardig bestaan van alle gezinsleden.
De mogelijkheid om zich op een veilige manier te verplaatsen tussen de woning en relevante voorzieningen.
Toegang te hebben tot de natuur, groenvoorzieningen en plaatsen voor sport en spel.
Zorgen voor schone lucht en conserveren van de natuur en groene ruimten.
Hieronder komen enkele vormen van jongerenparticipatie aan de orde. Onderscheiden worden: deelname aan besluitvorming en betrokken zijn bij de totstandkoming van beleid.
Deelname aan de besluitvorming
Voor dit doel kennen veel steden jongerengemeenteraden (de foto bij de aanhef is van een bijeenkomst van de jeugdgemeenteraad van Raalte), jongerenraden, consultaties en discussiefora. Hier worden geregeld politieke issues besproken die voor kinderen van rechtstreeks belang zijn. Dit gebeurt meestal in aanwezigheid van een of meer wethouders en ambtenaren.
Jongeren vragen voor veel meer zaken aandacht dan voor ruimte om te spelen of voor ‘hangplekken’. Dit bleek op de in Rotterdam gehouden ‘jongerentop’ (fotocollage boven) die uiteraard sterk onder invloed stond van de impact van Covid-19. Gewezen werd op de jongeren die psychische problemen hebben, geen stageplaats kunnen krijgen, het gevoel hebben een jaar onderwijs te hebben verloren en bovenal hun sociale netwerk hebben zien verdampen. Op de foto rechtsonder overhandigt Young010-voorzitter Chaimae Fadis de belangrijkste conclusies van de dag (‘de eerste lessen’) aan burgemeester Aboutaleb. Het gemeentebestuur wordt gevraagd te doen wat het kan op het gebied van onderwijs, jeugdzorg en het ‘heropenen’ van de stad.
Deelname aan beleidsvoorbereiding
De meest toegepaste manier om jongeren bij stedelijke ontwikkeling te betrekken zijn workshops, waarbij er parallel groepen voor verschillende leeftijdsklassen aan het werk kunnen. Uitgangspunt is een concreet probleem dat van betekenis is voor de jonge deelnemers, zoals de aanleg van nieuwe fietspaden. Daarbij gaan kinderen eerst het probleem inventariseren. Op straat maken ze foto’s van gevaarlijke situaties en op school interviewen ze kinderen die met de fiets naar school komen. Een expert van de gemeente helpt hen zo nodig daarbij. Aan de hand van foto’s discussiëren ze over wat de veiligheid van een fietspad bepaalt en als ze voldoende informatie hebben tekenen ze de ideale situatie, eventueel samen met een professionele ontwerper.
Sommige gemeenten organiseren een netwerk van enige tientallen jongeren, die doorgeefluik zijn van wat er in hun omgeving leeft. De leden van dit netwerk kunnen eventueel zelf gesprekken organiseren met leeftijdsgenoten en de resultaten daarvan gevraagd of ongevraagd aan de gemeente doorbrieven. Omwille van de continuïteit, is het verstandig als de betrokken gemeente af en toe de contactpersonen uitnodigt om gezamenlijk over de bevindingen en de effectiviteit van de aanpak te praten.
Succesfactoren
Er moet worden voldaan aan een reeks voorwaarden om deelname aan de besluitvorming en aan de beleidsvoorwaarden tot een succes te maken:
Zorgen dat raden of werkgroepen een goede vertegenwoordiging zijn van jongens en meisjes en van etnische groepen.
Geef nieuwe leden de tijd om ‘al doende’ te leren en daardoor geleidelijk minder perifeer te gaan functioneren.
Stel vragen die aansluiten aan bij de directe belevingswereld van de deelnemers.
Stel duidelijke rollen met bijbehorende taken vast voor volwassenen, die deelnemen aan het proces (neutrale voorzitter, adviseur, ‘deskundige’).
Deelnemende docenten kunnen de rol van facilitator op zich nemen. Ze moeten het proces zo weinig mogelijk beïnvloeden door te gaan doceren.
Institutionaliseer deelname van kinderen aan beleidsvoorbereiding en besluitvorming, zodat de overige politieke organen gewend raken ermee rekening te houden.
Bied, voor zover noodzakelijk, scholingsmogelijkheden aan de deelnemers aan.
Vraag kinderen niet om nota’s te schrijven, maar om visualisaties zoals maquettes, tekeningen en filmpjes te maken. Laat ze deze presenteren en toelichten.
Beoordeling door de kinderen zelf
Kinderen blijken groepsgewijs deelnemen aan het politieke proces te waarderen. Vooral de discussie met ‘echte’ experts, het zelf doen van onderzoek, het maken van een plan en het discussiëren daarover, waar mogelijk samen met gemeenteraadsleden. Of het proces bestendig is, hangt ervan af of de politiek het resultaat serieus neemt. Met (een delegatie) van de betrokkenen in gesprek gaan met gemeenteraadsleden is soms al voldoende. Uitleg krijgen over waarom een voorstel niet kan, is ook nodig.
De belangstelling van de neemt sterk af als ‘inspraak’ slechts een verpakking is van het gewone leren, bijvoorbeeld een ‘nagespeelde’ gemeenteraadsbijeenkomst binnen de school.
Hiermee rond ik het vierluik over het thema jongeren en stedelijke ontwikkeling af. Er moet nog veel werk worden gedaan om de stedelijke ruimte eerlijker met hen te delen. In de eerste twee afleveringen van de reeks illustreerde ik dat aan de hand van de mogelijkheden om te spelen en te bewegen, de verkeersverbindingen en de gebouwde omgeving zelf. In het derde artikel vatte ik een aantal studies samen van wat kinderen er zelf van vinden en in deze laatste aflevering kwam aan de orde hoe jongeren onderdeel van de besluitvormig kunnen worden.
De drie hartenkreten van jongeren die in elk van de artikelen terugkomen zijn: meer ‘natuurspeelplaatsen’, gezellige plekken om te chillen en veilige autovrije verbindingen in de wijk.
Onlangs hebben Henk Donkers en ik een artikel geschreven over de kindvriendelijke stad in het tijdschrift Geografie (september 2021). In viertal posts diep ik de stedenbouwkundige aspecten van dit artikel verder uit.
Het onderstaande gaat over hoe de leefomgeving spelen en bewegen beperkt, maar ook kan stimuleren. In de navolgende posts sta ik stil bij de vraag hoe gebouwde omgeving aantrekkelijker kan worden voor gezinnen in het algemeen en voor kinderen in het bijzonder. Hoe weten we wat goed is voor kinderen en wat ze zelf willen? Om die vraag te beantwoorden komt in de derde blogpost onderzoek daaromtrent aan de orde. Tenslotte ga ik na hoe jongeren meer betrokken kunnen worden bij de ontwikkeling van de leefomgeving.
Ik vat het begrip kinderen ruim op, tot ongeveer 15 jaar. Zij zullen in steeds grotere getale opgroeien in een stedelijke omgeving. De VN heeft in het verdrag voor de rechten van het kind vastgelegd dat hun belangen gelijkwaardig zijn aan die van volwassenen en spreekt gemeenten daarop aan, bijvoorbeeld in het Childfriendly cities and communities handbook. Los daarvan, steden moeten verdichten om de groeiende vraag naar wooneenheden op te vangen en de omringende groene ruimte te ontzien. Voeg dit bij de noodzaak van een afname van de broeikasgassen in de dampkring, dan kun je zachts gezegd spreken van een uitdagende opgave.
In plaats kindvriendelijk wordt vaak de term ‘beweegvriendelijk’ gebruikt: voldoende en veilige ruimte om te spelen en te bewegen. Ook belangrijk voor volwassenen trouwens. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat spelen en bewegen belangrijk zijn voor lichaam en geest. De omgeving is beweegvriendelijk ingericht. Ze nodigt uit tot beweging, sport en spel. Ze zet aan tot een actieve, gezonde levensstijl en tot zachte verplaatsingen. Zo staat te lezen in het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Er is nog heel wat te doen voordat deze toestand is bereikt.
Obstakels voor een beweegvriendelijke inrichting van de ruimte
Spelen en bewegen omvat een reeks van activiteiten met een bijbehorend ruimtebeslag. Het gaat daarbij om veel plekken van beperkte omvang in de nabijheid van woningen tot een kleiner aantal omvangrijke voorzieningen op buurt- en wijkniveau. Belangrijk is dat deze met elkaar in verbinding staan via veilige loop- en fietsroutes. Tal van voorbeelden en suggesties zijn te vinden in de publicatie Sport en ruimte in beweging.
Bij vrijwel alle voorstellen om voldoende en veilige ruimte om te spelen en te bewegen te creëren zitten er minstens twee dingen in de weg.
Dat is de auto in de eerste plaats. De meeste woonwijken zijn aangelegd vanuit de gedachte van bereikbaarheid met de auto. Het wordt vanzelfsprekend beschouwd dat elk huis of appartementengebouw tot aan de voordeur met de auto bereikbaar is, dat straten in de eerste plaats zijn voor auto’s en elke wooneenheid minstens twee parkeerplaatsen nodig heeft.
Het tweede ding dat in de weg zit zijn groenvoorzieningen. Dat mag vreemd klinken. Met groenvoorzieningen wordt vooral siergroen bedoeld. Grote grasvelden rondom flatgebouwen (balspel verboden!), aangeharkte perken en struiken. Ook een groot deel van de (voor)tuinen – voor zover al niet versteend – hoort ook hierbij, gelet op de spastische reacties van sommige bewoners als de bal van de buurkinderen in hun tuin terechtkomt.
‘Groen’ moet zeker worden behouden en uitgebreid, maar meer worden aangelegd vanuit het perspectief van beweegvriendelijkheid.
Hieronder volgt eerst aantal goede voorbeelden. Achtereenvolgens komen aan de orde: voortuinen, toepassing van speeltoestellen, straten en pleintjes, speelplaatsen en schoolomgeving, water, pleinen en parken, speeltuinen en grootschalige voorzieningen. Het tweede deel bevat een aantal reflecties op wat jeugdigen en andere jongeren willen.
Voortuinen
Vaak zijn voortuintjes ‘voor de sier’, soms voorzien van een bankje en met een hek of haag afgescheiden van de buren. Kinderen spelen op de stoep of tussen geparkeerde auto’s.
Maar ook zie je op vooralsnog beperkte schaal, dat buren van hun voortuinen een (gezamenlijke) speelruimte maken. Voortuinen zijn voor dit doel beter geschikt dan achtertuinen omdat zij ontmoetingen stimuleren van wisselende groepjes kinderen uit de buurt. Achtertuinen kunnen dan ook kleiner zijn en gebruikt worden om te zitten en te eten in gezinsverband.
Voor wie met een of meer buren en met de gemeente aan de slag wil, de publicatie Kinderen en voortuinen, biedt volop bouwstenen en inspiratie voor een dergelijk project
Speeltoestellen
In alle voorbeelden hieronder komen speeltoestellen voor. Daarom licht ik ze er even uit.
Het belang van speeltoestellen moet niet worden overschat. Voor veel kinderen bestaat het ideale speelpleintje uit hopen grof zand, water, klimbomen en pallets. Het oogt voor de omwonenden ongetwijfeld rommeliger dan een veldje met wipkippen. Goede speeltoestellen lokken creatieve actie uit en zijn voor meer dan een doel te gebruiken. Je kunt erop klimmen er vanaf glijden, verstoppertje spelen en meer. Van de eenvoudige apparaten zijn (schotel)schommels en klimrekken favoriet.
Speelstraten en -pleintjes
De meeste wijken hebben een saai rechthoekig stratenpatroon, ook als er nauwelijks doorgaand verkeer is. Een aantal straten kan periodiek als speelstraat worden gebruikt, maar beter is om het parkeren te concentreren in de uiteinden van de straten en daartussen ruimte te maken om te spelen, te chillen, te zonnen. Plaatsing van een beperkt aantal speeltoestellen kan, maar ook hier geldt dat een deel van de ruimte ‘open’ en enigszins ruig houden de voorkeur heeft. Als de ruimte groot genoeg is, dan zijn voetbalkooien het overwegen waard. Speelpleintjes kunnen onderling verschillen. Voor de kleinste is gewoon gras, een ondiepe waterpartij en bankjes daaromheen voor de ouders te overwegen, voor wat oudere kinderen een complex klimtoestel.
Speelplaatsen en schoolomgeving
Steeds meer scholen vervangen kale betegelde vlakten, zogenaamde speelplaatsen, door zorgvuldig ontworpen plekken waar plaats is voor een grote verscheidenheid aan activiteiten, ook in samenhang met de lessen. Het gaat om schooltuinen, afgebakende ruimte voor verschillende typen balspelen, zitjes, een klein amfitheater, een gebied om hutten of anderszins te bouwen. Vaak gaat er aan zo’n herinrichting een inspraakronde vooraf, waarbij de leerlingen een eerste ontwerp maken dat zij samen met professionals afwerken. Idealiteit blijft zo’n ‘speeltuin’ ook na schooltijd open, maar overwegingen met betrekking tot veiligheid en vandalisme beperken dit.
Ook de schoolomgeving is voor verbetering vatbaar. Allereerst dient te worden voorzien in een naadloze aansluiting op het netwerk van loop- en fietsroutes. Vanaf een jaar of zes zouden jeugdigen in principe alleen naar huis moeten kunnen komen, lopend en later eventueel op de fiets.
Leerlingen van scholen voor het voortgezet onderwijs waarderen het als er in de directe schoolomgeving een aantal ‘ontmoetingsplekken’ zijn, waar ze desgewenst kunnen afspreken om wat te na te kletsen of te chillen.
Water
Veel woonwijken worden doorkruist door beken en kunstmatige waterlopen, bedoeld als regenwaterbuffer. Oevers zijn uitgelezen plaatsen voor de aanleg van wandel- en looppaden, (cross)parcoursen, aanleg- en verhuurplaatsen voor bootjes, strandjes, plekken om te chillen maar niet voor kinderspel. Hekjes of een dikke ondoordringbare haag van rietsoorten zijn daarom gewenst.
Dat ligt anders bij ‘wadi’s’. In steeds meer straten worden deze kleine waterloopjes aangelegd om overtollig (regen)water af te voeren. Zeker waar er wat meer ruimte is, bijvoorbeeld op pleintjes, kunnen deze wadi’s worden verbreed tot ondiepe waterpartijen die uitnodige tot uiteenlopende (fantasie)spellen. Maar ouderlijk toezicht op de jongste kinderen blijft nodig.
(Speel)pleinen en -parken
De meeste pleinen zijn vaak grote kale vlakten, waar je het liefst omheen loopt. In elke wijk hoort een plein ter grootte van een hectare, maar dan als plek waar uiteenlopende vormen van spel en bewegen zich concentreren. Middenin is plaats voor een multifunctionele ruimte – smaakvol betegeld of voorzien van (kunst)gras – voor balspel, manifestaties, muziekoptreden, markten en eventueel verplaatsbare banken. Idealiter ligt het centrale deel wat lager, zodat er een talud is om op te zitten, te beklimmen en af te glijden. Aan de rand is ruimte is plaats voor talloze activiteiten, zoals verschillende vormen van balspel, een ruig deel, met klimbomen, ontmoetingsplekken, ruimten om zich te verstoppen, ruimte om te barbecueën en muren om te beschilderen maar ook horeca en een of meer terrassen. In de avond is verlichting gewenst, eventueel af en toe (gekleurde) stemmingsverlichting. Er is ruimte voor onverwachte en onvoorziene activiteiten, zoals een foodcar, straatmuzikanten, wisselende kermisattracties en een salsaband die er wekelijks komt repeteren.
Zo’n plein kan eventueel worden geïntegreerd in een park dat – afgezien van zijn waarde als groenvoorziening – sowieso al mogelijkheden biedt voor kinderen om te spelen. Toevoegen van expliciete spelvoorzieningen maakt parken nog aantrekkelijker.
Bij zowel speelpleinen als parken zijn veilige loop- en fietsroutes naar de woningen een absolute must. Kinderen vinden parken vaak ontoegangelijk omdat ze drukke verkeerswegen moeten oversteken om er te komen.
Speeltuinen
Naast openbare concentraties van spelactiviteiten, zoals speelpleinen en parken is er ook behoefte aan plaatsen met uitdagende speeltoestellen, die meer toezicht vergen en daarom niet in de publieke ruimte geplaatst kunnen worden. Te denken valt aan kabelbaantjes ook fantasieprikkelende voorzieningen als forten, klimtorens, water(speel)partijen met vlotten en roeiboten, banen voor elektrische autootjes, rodelbanen, hindernisbanen en spectaculaire klimvoorzieningen en glijbanen, maar ook een eenvoudig zwembad.
Ook de hiervoor beschreven parken lenen zich voor gezinsuitstapjes, zeker als er ook mogelijkheden zijn voor begeleiders om zich aangenaam te verpozen. Naarmate het aantal vrij toegankelijke spelvoorzieningen daar toeneemt, zal de populariteit van speeltuinen afnemen. Om te blijven voortbestaan verdient hun onderscheidende vermogen alle aandacht.
Grootschalige voorzieningen
Een aantal voorzieningen, betaald of vrij toegankelijk, laat zich het best op gemeentelijk niveau organiseren. Hierbij gaat het om gebruikelijke voorzieningen als zwembaden, jongerencentra, lasergames en dergelijke. Tot deze categorie hoort ook de middenberm van de Westblaak in Rotterdam die over een aanzienlijk deel is omgevormd in een skatepark. Het ontwerp van Lagado Architects is samen met skaters tot stand gekomen. Daarbij is ervoor gezorgd dat ook BMX’ers en inliners aan hun trekken komen.
Niet alle kinderen zijn hetzelfde
De behoeften binnen de leeftijdsgroep tot 15-jarigen lopen sterk uiteen. Vaak worden drie groepen onderscheiden. Huismussen, die hun (vrije) tijd het liefst binnenshuis doorbrengen. Soms met lezen; vaker met games of (steeds minder) naar de televisie kijken. Dan zijn er de ‘socializers’ die naar buiten gaan als zien dat een leeftijdsgenoten op straat zijn die ze kennen. Op jongere leeftijd wordt er dan snel een spel gekozen, later wordt er meer gekletst en gelachen. Bij meisjes begint dat eerder, maar na een jaar of negen laten zich een stuk minder op straat zien. De derde groep zijn outdoor kids; zij zijn vaak buiten omwille van het buiten zijn, ook omdat er thuis weinig valt te beleven.
Hele jonge kinderen spelen vaak alleen of met een vriendje of vriendinnetje vlak bij huis. Het kan knikkeren zijn of stoepkrijten. Naarmate ze ouder zijn gaan ze ook met andere kinderen spelen. De actieradius neemt geleidelijk toe van de eigen straat naar de omliggende straten en pleintjes. Favoriet zijn verstoppertje, wat rondfietsen en de ruimte het enigszins toelaat een partijtje voetbal. Soms doen tieners volop mee, soms trekken deze zich met leeftijdgenoten terug op plekken die zich daarvoor lenen en waar meer jongeren samenkomen. Bij tieners gaan spel, kletsen en chillen makkelijk in elkaar over. Ze kruipen bijvoorbeeld nog graag op een (schotel)schommel. Ouderen hebben het vaak over ‘rondhangen’, maar jongeren zelf over socializen of chillen. Naarmate er meer plekken zijn die zich daarvoor lenen – fantasievol ontworpen zit meubilair in plaats van een gore keet, slaat de verveling minder snel toe en daalt de kans op overlast.
Door voorzieningen voor verschillende leeftijdsgroepen vooral in samenhang te zien, ontstaan er ‘weefsels’ voor uiteenlopende doelgroepen. Dit zijn favoriete plekken en de verbindingen daartussen. Het kinderweefsel omvat vooral speelplekken dicht bij huis, via veilige paden verbonden met speelpleintjes in de nabije omgeving. Voorzieningen speciaal voor tieners kunnen het beste wat afgelegen zijn gesitueerd, maar niet geïsoleerd. In wezen willen ze ‘erbij’ horen. Het tienerweefsel omvat verder plekken waar iets te eten valt, maar verder ook uiteenlopende voorzieningen om te sporten en op een gegeven moment omvat het de hele gemeente. Ook nu blijven veilige fietsroutes van belang maar ook het ov, mitst frequent en dichtbij wordt graag gebruikt.
Naarmate er een grotere variatie van plekken en weefsels is, zijn speciale voorzieningen voor meisjes niet nodig. Rond de leeftijd van negen à tien doen jongens het liefst regelspelen, waarbij een aanzienlijk deel van de tijd gaat zitten in het bediscussiëren, aanvechten en vaststellen van spelregels. Meisjes zijn wat meer op zoek naar avontuur en zijn gecharmeerd van torens en spannende glijbanen, maar als gezegd, spel gaat snel over in socialiseren, in eerste instantie nog liefst onder mekaar. Zelf geven ze aan geen eigen voorzieningen te willen – ze vinden zich even stoer als jongens – als er maar voldoende plekken zijn, want ze voelen zich soms wel door ‘grote’ jongens uitgesloten. Ze gaan ook minder snel naar plekken die ze niet kennen of het moet met een groep vriendinnen zijn.
Jeugdigen en jongeren zitten vol ideeën. Dat blijkt als er wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar hun gedroomde’ leefomgeving, maar ook als de politiek hen bij de inrichting van de ruimte betrekt. Daarover later.
Bij het schrijven van deze post heb ik dankbaar gebruik gemaakt van publicaties van Kind en Samenleving: Een Vlaamse organisatie die door onderzoek, ontwikkeling en advisering ouders en gemeenten helpt om steden meer kindvriendelijk te maken. Veel foto’s zijn afkomstig van de Pinterest pagina’s van Kind en Samenleving. Deze foto’s alleen al stimuleren om aan de gang te gaan.