Het World Economic Forum (WEF) noemt de oplopende sociale ongelijkheid in de westerse landen, gepaard aan toenemende inkomensverschillen, een van de vijf ontwikkelingen die de wereld het meest bedreigen[1].
De tabel hieronder illustreert dit fenomeen aan de hand van de GINI-index.[2] Overigens zijn Nederland en Duitsland een van de weinige uitzonderingen[3].
Het is boeiend om de ontwikkeling van de inkomstenverdeling in een breder perspectief te plaatsen. Daarvoor leent zich de volgende tabel. Deze geeft een beeld van de veranderende inkomensverhoudingen wereldwijd in de periode 1988 – 2008. Er blijken twee groepen ‘losers’ te zijn: De armste bevolking op aarde, met name in Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara en de middengroepen in de westerse landen en daarbinnen nog eens extra degenen die jonger zijn dan 40. Bij de laatstgenoemde groep is de werkloosheid structureel hoger, zij hebben torenhoge studieschulden, komen lastig aan een eigen huis en als ze dat al hebben is de kans groot dat dit ‘onder water’ staat en zij betalen voor de pensioenen van de oudere generatie. De ‘winners’ daarentegen zijn de middengroepen in de opkomende landen en de meest verdienende 10% (in het bijzonder het meest verdienende percentiel) binnen de rijke landen.
De meest verdienende 10% in de westerse landen heeft niet te klagen. In de VS is hun aandeel in het totale inkomen in 25 jaar toegenomen van 33% naar 50%. Deze groep bestaat vooral uit de hogere managementlagen van de Fortune 500 bedrijven, bankiers en advocaten. Het meest opzienbarende cijfer komt uit Het Verenigd Koninkrijk: Van de totale – overigens bescheiden – inkomensgroei in de periode 2008 – 2012 is 95% terechtgekomen bij de 1% topverdieners.
Al spreken de cijfers boekdelen, het achterliggende patroon en de gevolgen voor de toekomst zijn belangrijker. Kort door de bocht heeft de groep mensen die de financiële en economische crisis heeft veroorzaakt goed voor zichzelf gezorgd en doet dat nog steeds. De arbeidsmarktpositie van de middengroepen is drastisch verslechterd. Productiviteitsstijging heeft de banengroei beperkt en veel banen zijn verplaatst naar de ‘opkomende’ landen. Het aanbod van arbeid is wereldwijd overvloedig en dit drukt de lonen[4]. Tweeverdieners is pure noodzaak. De arbeid zelf wordt gekenmerkt door toenemende automatisering en versimpeling, althans voor de meeste werknemers. Daarnaast beschikt het management over een groot arsenaal fysieke, elektronische en psychologische middelen tot control.
De ‘winners’ in de opkomende landen moeten overigens oppassen dat hen niet hetzelfde overkomt: Wereldwijd verplaatsen grote ondernemingen (ook Chinese) nu al de productie naar goedkopere landen (Noord Korea, Eritrea, Madagaskar!) of robots vervangen arbeiders (innovatie zij geprezen).
Wereldwijd is de ontwikkeling van de arbeid gekenmerkt door aanzienlijke schaalvergroting, die in de VS de hele traditionele middenstand heeft weggevaagd. Iets soortgelijks gebeurt ook in andere rijke landen en gaat in de opkomende landen gebeuren. De werkgelegenheid staat hierdoor onder druk, terwijl alleen al om het huidige niveau van werkgelegenheid te handhaven wereldwijd 600 miljoen nieuwe banen nodig zijn voor 2030. Waar die vandaan moeten komen is een raadsel.
De laatste tabel, de ontwikkeling van de topinkomens gedurende de laatste 100 jaar, plaatst het bovenstaande in een nog breder perspectief. Deze tabel laat zien dat het aandeel van de topinkomens in de periode 1945 – 1990 relatief laag was. We zien het aandeel thans weer groeien in de richting van het niveau van de Victoriaanse tijd, het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Ook de hiervoor geschetste globalisering van de economie toont veel overeenkomsten met het kolonialisme van toen. Er zijn ook parallellen op het sociale vlak; zelfvoldaanheid, intolerantie, egoïsme, alle resulterend in verdamping van sociaal kapitaal. Het is niet verbazingwekkend dat het WEF deze ontwikkeling als uitermate bedreigend ziet
Een prominent kenmerk van de Victoriaanse tijden is nog niet genoemd: de opkomst van het socialisme en het communisme, waarvoor de asociale verhoudingen uit die tijd een goede voedingsbodem waren. Persoonlijk zit ik niet te wachten op een herhaling van wat dit teweeg heeft gebracht, althans niet in zijn autoritaire en bloedige vorm. Maar het moge wél duidelijk zijn dat – eufemistisch gesproken – een trendbreuk noodzakelijk is. Het gaat daarbij niet in de eerste plaats om een ombuiging van de inkomensverdeling; deze is een symptoom en geen oorzaak. Nodig is bovenal ingrijpende sociale innovatie: arbeid moet worden teruggegeven aan de mensheid. Mensen moeten weer nuttige dingen kunnen maken en daar zelf verantwoordelijkheid voor krijgen. Om dat mogelijk te maken is een economie nodig die is gericht op menselijke ontplooiing in plaats van op zelfverrijking van het topmanagement.
[1] De andere vier zijn: de opwarming van de aarde, de problematiek van de wereldwijd veranderende leeftijdsopbouw, het toenemende watertekort (mede als constraint voor de voedselproductie) en de bekostiging van de collectieve lasten, waartoe ook de grootschalige belastingvermijding door bedrijven wordt gerekend) Bron: Rapport Global Compatitiveness Index 2013.
[2] Stijging van de index-cijfers wijst op toenemende ongelijkheid.
[3] De drie tabellen zijn afkomstig uit de Financial Times van 24 december 2013.
[4] President Barack Obama verklaarde onlangs: “As good manufacturing jobs automated or headed offshore, workers lost their leverage, and jobs paid less … The top 10 per cent no longer takes one-third of our income – it now takes half. Whereas in the past, the average chief executive made about 20 to 30 times the income of the average workers, today’s CEO makes 273 times more”