
Eind jaren ’80 nam Wouter Buikhuizen ontslag als hoogleraar aan de Universiteit van Leiden na jaren van getreiter, aantijgingen en bedreigingen. Dat vanwege zijn onderzoek naar het verband tussen erfelijkheid en gedrag. Zijn ontslag was een karaktermoord van links, met Hugo Brandt Corstius (Piet Grijs) als beul. Brandt Corstius en velen met hem, vond dat de oorzaak van criminaliteit en andere gedragsstoornissen in de eerste plaats binnen het kapitalisme moest worden gezocht. Het neuro-onderzoek had overigens nog andere tegenstanders, namelijk zij die de mens vooral als rationeel handelend wezen wilden neerzetten. Zij wisten ook niet hoe om te gaan met een genetische verklaring van het gedrag.
Onderzoek naar de werking van ons brein heeft na het ‘Berufsverbot van Buikhuizen lang stilgelegen, maar het is bezig aan een krachtig revival. Het eerherstel van Buikhuizen in 2009, die voor een uiteenzetting van zijn ideeën veel applaus van studenten kreeg, is hier één voorbeeld van. Het prachtige themanummer ‘Management, organisatie en ons brein’ van het ondergewaardeerde tijdschrift Management en Organisatie ook[1].
Het bezien van het gedrag van managers vanuit een neuro-wetenschappelijk perspectief staat in de kinderschoenen, maar leidt tot fundamenteel nieuwe inzichten, die ik voorzichtigheidshalve als belangwekkende hypothesen beschouw. In essentie wordt ons gedrag bepaald door de positieve gevoelens die door onze diepste drijfveren worden opgeroepen. Deze drijfveren zijn overleven, (macht), reproductie (seks) en samenleven (samenhorigheid. Prikkels uit de omgeving die als een bedreiging worden ervaren roepen een negatieve reactie op. Voor een hedendaagse manager gaat ‘overleven’ niet meer gepaard met fysieke strijd, maar openbaart zich in het streven naar groei of naar acquisitie van andere bedrijven of instellingen. Zijn hersenen stellen hem in staat om de wenselijkheid van dit streven aannemelijk te maken, niet in de laatste plaats voor zichzelf. Hersenonderzoekers als Swab en Lamme beschouwen een groot deel van de ‘verhalen’ waarvan managers zich bedienen of die hen door consultants worden aangereikt als een babbelbox. Deze verhalen verhullen dat het uiteindelijk gaat om het streven naar macht, zeker bij leiders met een overmaat aan narcisme en geldingsdrang[2]. Weick sprak al van ‘retrospective sensemaking’.
Dit nieuwe onderzoeksparadigma biedt eveneens een verklaring voor het feit dat vooral mannen leidinggevende posities ambiëren. Van de drie voornoemde drijfveren overleven, reproductie en samenleven zou bij vrouwen het accent veel sterker op de laatste twee liggen. Zij zijn hierdoor minder ‘machtswellustig’ en ze passen voor jobs die hier een beroep op doen.
De conclusie uit het voorafgaande mag niet zijn dat managers niet meer aansprakelijk gesteld kunnen worden voor hun daden. Velen doen hun best en handelen integer en nemen de babbelbox serieus. Groeiend inzicht in onze diepste drijfveren stelt het gedrag in een ander daglicht en maakt een etnische herbezinning op de ethische implicaties daarvan mogelijk. Hier ligt het grote belang van deze nieuwe onderzoekslijn.

Ik beschouw het nieuwe neuro-wetenschappelijke paradigma als een fascinerende bron van hypothetische inzichten en ik ben blij dat dit weer mag. Stel dat het waar is en dat veel gedrag van managers teruggaat op gesublimeerd streven naar macht. Dan is maar een conclusie mogelijk: Leiders moeten vooral géén gewin hebben bij de uitoefening van hun beroep. Misschien is dat achteraf de belangrijkste les uit het verhaal van Mozes; hij mocht jet Joodse volk uit Egypte leiden, maar hij mocht het beloofde land niet betreden.