
De hedendaagse stedenbouw staat in het teken van verdichting, ongeacht de vraag of alle nieuwe woningen in stedelijk gebied zullen worden gebouwd. De VS lopen voorop als het gaat om de uitbreiding van het verstedelijkt gebied. Maar Nederland kon er ook wat van: De onderstaande kaarten tonen de groei van Amsterdam. Tussen 1900 en 2000 steeg het inwonertal van Amsterdam van 317.000 naar 727.000 bewoners. Het oppervlak nam toe van 560 naar 11.500 hectare.

De uitbreiding van het verstedelijkt gebied en de radicale scheiding van wonen, werken, winkelen en recreatie die daarmee gepaard ging, had tal van ongewenste gevolgen: Monotone gebieden, afhankelijkheid van de auto, enorme uitbreiding van het wegennet en desondanks steeds meer congestie, luchtverontreiniging, uitstoot van broeikasgassen en druk op de natuur.
Er is nog een tweede groep argumenten voor verdichting, afkomstig van onder andere Jane Jacobs en Jan Gehl. Een rijk stedelijk leven vraagt om een voldoende dichte bebouwing. Dit schept draagvlak voor voorzieningen op loopafstand en frequent openbaar vervoer. Straten spelen hierbij een wezenlijke rol. De hoogte van de huizen moest zodanig zijn dat ouders ook nog vanaf de bovenste verdieping contact met de kinderen op straat kunnen hebben. Dit soort straten komt nog ruimschoots voor in alle grote steden, maar verkeer voert er de boventoon en veel huizen verkeren in slechte staat of zijn dure appartementen geworden.
Uit een samenvattende studie van 300 onderzoeksprojecten door de OECD blijkt dat compactheid in alle opzichten tot een efficiënter gebruik van voorzieningen leidt , maar dat er ook nadelen zijn op het gebied van gezondheid en welbevinden, meestal samenhangend met luchtvervuiling en verkeersdrukte.
In vergelijking met de urban sprawl in de VS, is de stedelijke bebouwing in Nederland een toonbeeld van verdichting. Maar de dichtheid van een gemiddelde Vinexwijk valt in het niet in de dichtheid in delen van Manhattan, laat staan die van Kow Loon Walled City (20.000 inwoners/hectare). David Montgomery, de auteur van Happy Cities. schrijft over hoe hij zich beklemd voelde in zijn kleine Eastside appartement waarin 24 uur per dag de hectiek van het stadsleven doordrong. De vraag is dan ook in hoeverre en onder welke voorwaarden verdichting mogelijk is, ook om gezinnen met kinderen voor de stad te behouden. In het navolgende zoek ik naar een antwoord.
Wat is dichtheid?
Dichtheid is een maat voor de relatie tussen een gebiedseenheid en het aantal woningequivalenten . Hierbij kan een verschil worden gemaakt tussen de ervaren en de fysieke dichtheid. Bij de berekening van de fysieke dichtheid gaat het om het totale oppervlak (A; area), de hoeveelheid bebouwd oppervlak (B; built) en het aantal verdiepingen (F; floors).
Van deze drie maten kunnen drie verhoudingsgetallen worden afgeleid:
• GSI (ground space index); de verhouding tussen het bebouwde en het totale oppervlak
• OSR (open space ratio); de verhouding tussen het onbebouwde en het totale oppervlak
• FSI (floor space index) de verhouding tussen het oppervlak van alle verdiepingen samen en het bebouwde oppervlak.
Deze drie verhoudingsgetallen en het aantal verdiepingen typeren elk één vormaspect. Uit de onderstaande figuur blijkt dat een FSI van bijvoorbeeld 1 weinig zegt over het uiterlijk van een buurt en het aantal bewoners ervan. Een blok bestaande uit een torenflat omringd met veel ‘siergroen’ kan evenveel wooneenheden bevatten als eenzelfde aantal eengezinswoningen, ieder met een eigen tuin en nog wat groen langs de staat. Pas als het aantal verdiepingen, en de FSI en de GSI groter en de OSR kleiner worden, neemt de dichtheid in termen van woningequivalenten toe.

Deze afbeelding laat zien hoe combinaties van verschillende dichtheidsmaten kunnen leiden tot uiteenlopende ruimtelijke structuren. Bron: Meta Berghauser Pont & Per Haupt: Space, Density and Urban Form. Academisch proefschrift, TU Delft 2010.
Door het bovenstaande viertal maten samen te brengen in een figuur kunnen alle denkbare verschijningsvormen binnen de bestaande ruimte worden getypeerd. Dit is op de onderstaande afbeelding gedaan voor 11 voorbeelden. De afzonderlijke punten groeien uit tot velden, als voor elk van de vier maten een beperkt aantal klassen wordt onderscheiden, zoals minder dan 2, minder dan 5 en meer dan 8 verdiepingen. Het resultaat is dat er clusters van niet al te sterk van elkaar verschillende typen gebouwen ontstaan. Als uitgangspunt voor het maken van stedelijke plannen zijn vijf à tien van dit soort typen voldoende. Hiermee kunnen bestemmingsplannen ‘ingekleurd’ worden. De indeling zegt nog niets over de stedelijke functies (wonen, werken, detailhandel). De neiging is steeds meer om van een mix uit te gaan.

Als de opdracht is een zo hoog mogelijke verdichting te realiseren, gaan stedenbouwkundig ontwerpers aan de slag voor het gegeven type de hoogste waarden voor FSI en GSI in combinatie met de laagste waarde voor OSR te realiseren. Op deze manier kan ook binnen een bestaande wijk op esthetisch verantwoorde wijze een verdichtingsplan worden gemaakt. Bijvoorbeeld door middelhoge vrijstaande appartementen toe te voegen aan een wijk die bestaat uit laagbouw in staatvorm door gebruik te maken van het vaak overvloedig aanwezige ‘siergras’. Zonder slag of stoot zal dit doorgaans niet gaan.
Plezierig wonen, ook bij hoge dichtheden
Een hoge OSR (open space ratio) geldt vaak als een indicator voor de leefbaarheid van een buurt, tenzij er vooral sprake is van wegen en ‘siergras’. Maar een hoge dichtheid leidt, binnen de overheersende vormen van stedelijk ontwerp tot een lage OSR. Om deze reden verlaten vooral gezinnen met kinderen de centrale delen van steden. Zij zouden best in de stad willen blijven als er maar voldoende voorwaarden zijn voor kinderen om nabij de woning te spelen en zich veilig te kunnen verplaatsen.
Architecten zoeken naar oplossingen voor dit probleem door binnen een blok of buurt het aantal verdiepingen sterk te variëren binnen de vastgestelde grenswaarden. Hierdoor kan een deel van de daken aan als grondoppervlak worden beschouwd, met een lagere OSR als gevolg. Een prachtig voorbeeld hiervan is het Plan Papenvest in Brussel (zie onder). De dichtheid van ongeveer 300 wooneenheden per hectare is meer dan tienmaal zo groot als die van een gemiddelde Vinexwijk.

Dit plan voorziet in afbraak van vijf bestaande flats van 9 verdiepingen (314 appartementen op 1,13 hectare en hun vervanging door 325 levensloopbestendige woningen, waarvan vele met een ruim dakterras. Het onbestemde ‘siergroen’ tussen de flats wordt vervangen door een besloten gemeenschappelijke groene (speel)ruimte en het straatpatroon wordt hersteld.
Dichtheden van 300 woningen per hectare zijn lang niet overal nodig. In plaats daarvan zouden alle steden moeten beschikken over een aantal kernen, naast het centrum, waarbinnen zich voorzieningen concentreren en waar hoge dichtheden worden bereikt. Met andere woorden, het concept van de vijftienminutenstad, waarover Henk Donkers en ik ook hebben gepubliceerd (Geografie, mei 2021) in het verlengde van ons artikel De verdichte stad (Geografie, maart 2001). Maar ook dorpen en kleine steden bieden op deze manier veel meer ruimte voor woningen en bedrijven.
De spacemate kan helpen om soorten blokken, buurten of wijken te ontwerpen waarin de menselijke maat overheerst.
In hoofdstuk 8 van mijn boek Steden van de toekomst. Humaan als keuze. Smart waar dat helpt ga ik uitvoeriger in op wat de meeste mensen ervaren als ‘menselijke maat’.
Dit boek kun je bestellen € 20,00 t storten op bankrekening IBAN NL35INGB0001675550 ten name van H. van den Bosch. Het boek wordt dan per kerende post verstuurd.