21. Werken, ook in de wijk

De 21de aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit gaat over de combinatie van wonen en werken in dezelfde wijk. Dit idee staat op het ogenblik hoog op de agenda van mening stadsbestuur. 

Voordelen voor de kwaliteit van de leefomgeving

Als er nabij de plek waar mensen wonen ook werkgelegenheid is, zal mogelijk een aantal bewoners gewoon lopend naar het werk kunnen. Dat zal maar voor betrekkelijk weinigen opgaan. Stedenbouwkundigen denken dat wonen en werken dichter bij elkaar brengen ook voor de overige bewoners de levendigheid van de wijk zal vergroten. Maar er worden meer redenen genoemd: onder andere kruisbestuiving, delen van ruimtes, (over de tijd) gedeeld gebruik van infrastructuur, een groter veiligheidsgevoel en minder criminaliteit. Of al die redenen grondig onderbouwd zijn valt te betwijfelen. 

Het draagt in elk geval bij aan een breder aanbod van woonmilieus en er is zeker een groep die gemengd wonen en werken een aantrekkelijk idee vindt. De bovenstaande illustraties tonen ontwikkelingen in verschillende gemeenten (met de klok mee): Deventer (Havenkwartier), Den Haag (Blinckhorst), Leiden (Bioscience Park),  Amersfoort (Oliemolenterrein), Amsterdam (Ravel) en Hilversum (Wybertjesfabriek).

Breuk met het verleden

Le Corbusier dacht daar indertijd heel anders over. In zijn visie moesten alle dagelijkse benodigdheden van bewoners van de verticale dorpen die hij in gedachten had dicht bij huis te krijgen zijn, maar de afstand tot de werklocaties kon niet groot genoeg zijn. Overigens heel begrijpelijk vanwege het vervuilende karakter van de industrie in de eerste helft van de 20ste eeuw. Dat laatste argument gaat tegenwoordig veel minder op. Naar schatting 30% van de bedrijven die gevestigd zijn op bedrijfsterreinen, hebben geen enkele negatieve milieu impact. Locatie in een woonwijk hoeft dan ook op geen enkel bezwaar te stuiten. De keuze voor een bedrijfsterrein is vooral ingegeven omdat de grond daar veel goedkoper is. En daar wringt dan ook de schoen. De belangrijkste reden om plaats voor woningbouw op bedrijfsterreinen te zoeken is de schaarste aan binnengemeentelijke woonlocaties. Anders dan velen denken is het oppervlak van bedrijventerreinen is de afgelopen decennia sterker is gegroeid dan dat van woonlocaties. De laatste jaren is deze tendens overigens omgekeerd.

Bedrijven aarzelen nog

Bedrijven staan in het algemeen gereserveerd tegenover woningbouw in hun directe omgeving.  Behalve de reële verwachting dat de grondprijs zal stijgen, vrezen ze dat dit ten koste zal gaan van ruimte die ze in de toekomst nodig denken te hebben om te groeien en die dan ongetwijfeld ook veel duurder zal zijn geworden. Deze vrees is terecht: tussen 2016 – 2021 is in Nederland 4600 hectare aan bedrijfsterrein verdwenen. Een andere begrijpelijke bedenking is dat ze vrezen dat toekomstige ‘buren’ gaan protesteren tegen ‘overlast’ die deze bedrijven kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld door het verkeer dat ze aantrekken. De mate van ‘overlast’ zal overigens vooral afhangen van de schaal waarop het mixen plaats zal vinden. Als dat op blok niveau gebeurt – bijvoorbeeld in het geval van wonen boven bedrijven – is die kans groter dan als het om de vestiging van woonbuurten in een bedrijfsmatige omgeving gaat. Maar als gezegd, van veel bedrijven – kantoren, laboratoria – hoeft geen substantiële overlast te worden gevreesd. Ook zien bedrijven ook wel de voordelen van het mixen van wonen en werken, zoals een grotere veiligheid. 

Zoeken naar aantrekkelijke combinaties van wonen en werken

Projectontwikkelaars zien de vraag stijgen en de prijzen ook, wat een prikkel is voor de bouw van compacte multifunctionele gebouwen, waarbinnen functies worden gemengd. Om ook in de toekomst voldoende ruimte voor bedrijvigheid, en dus ook voor werkgelegenheid te creëren, pleiten ze om van alle woonlocaties 30% voor bedrijfsruimte te reserveren. De gemeente Rotterdam stelt daar een ‘no net loss’ beleid met betrekking tot bruto vloeroppervlak voor bedrijvigheid tegenover.

Geleidelijk komen er aantrekkelijke voorbeelden van gemengde woon-werkgebieden. Park More (van Thomas More), het entreegebied van het Leiden, dat zal bestaan uit woningen, universitaire voorzieningen op het gebied van bioscience en een hotel (foto rechtsboven). De idee is dat in deze omgeving in de toekomst ook plaats zal zijn voor de opslag van regenwater, het telen van voedsel en het opwekken van de eigen energie. 

Een ander voorbeeld, dat waarschijnlijk op meer plaatsen navolging kan vinden is de transformatie van het Havenkwartier Deventer naar een gemengde woon- en werkwijk, al is een deel van de voormalige bedrijvigheid vertrokken en worden de panden als industrieel erfgoed herbestemd (foto linksboven). Hierbij is het uitgangspunt dat ondanks honderden nieuwe woningen het gebied zijn industriële en commerciële karakterbehoudt, al klagen sommige bewoners over het ‘vertrutten’ van het gebied. Wonen en werken blijft een uitdagende combinatie, mede afhankelijk waar de klemtoon ligt. In dit opzicht is menig oog gericht op de uitwerking van de plannen voor Amsterdam Havenstad.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

Hoe lang houden we de zee buiten het land? Deel 2

Ze zeespiegel stijgt. Er is een reeks mogelijkheden om daarmee om te gaan. De komende decennia moeten keuzen worden gemaakt. Deze post beschrijft de opties.

Het begrip oplossingsruimte verwijst naar het scala van maatregelen dat op een gegeven tijdstip (nog) mogelijk is om het land tegen de stijgende zee te beschermen. Het begrip adaptatiepad betreft de opeenvolging van keuzen, die gaandeweg de oplossingsruimte inperken.  Het is daarom verstandig voor de komende decennia maatregelen te kiezen die de oplossingsruimte zo veel mogelijk open laten (adaptieve planning).  

Te lang mag er ook weer niet worden gewacht met de invulling van een adaptatiepad. De ervaring met de Deltawerken wijst immers uit dat de uitvoering van plannen in ons deel van de wereld decennia duurt.

Adaptatiepaden

Er zijn vier adaptatiepaden

Het eerste van de vier adaptatiepaden is radicale versterking van de bestaande bescherming tegen overstroming van de zee en de rivieren. Voor dat doel worden de dijken verhoogd en de riviermondingen afgesloten met dammen (en sluizen). Deze dammen moeten beschikken over pompen met een gigantische capaciteit om het rivierwater af te voeren in tijden dat de waterstand in het voormalige mondingsgebied lager is dan de zeespiegel.

De tweede is een variant op de eerste. Hierbij wordt de Zeeuwse kust opengehouden en alle rivieren wateren in deze richting af. Dit brengt met zich mee dat veel rivierdijken versterkt moeten worden.

De derde oplossing gaat zeewaarts: een nieuwe kustlijn een aantal kilometers uit de kust of een extreme variant, een dam tussen Noorwegen, Engeland en Frankrijk. Het is onwaarschijnlijk dat voor deze laatste variant voldoende zand en gesteente beschikbaar is.

De vierde oplossing – meebewegen – vloeit voort uit het gedachtengoed van natuurinclusief ontwerpen en houdt in verplaatsing van activiteiten in oostelijke richting, veel ruimte voor de natuur in het westen, desnoods drijvende of ingedijkte steden.

Voor de korte termijn kan worden bevorderd dat de kustbescherming langs natuurlijke weg aangroeit door de vorming van wadplaten en duinen

Keuzen nog even uitstellen

Het is niet waarschijnlijk dat iemand staat te trappelen om nu al een keuze te maken uit een van deze adaptatiepaden. Deze keuze kan worden uitgesteld tot met moment waarop er meer duidelijkheid ontstaat over wanneer de stijging van de zeespiegel boven de meter gaat uitkomen.

Voorlopig is het reëel om uit te gaan van een zeespiegelstijging van een meter in 2100 en dan vanaf 2050 maatregelen voor te bereiden voor na 2100.

Voor zo’n gefaseerde aanpak heeft Deltares een reeks bouwstenen ontworpen. Een ‘bouwsteen’ is een maatregel die samen met andere maatregelen vormgeeft aan een adaptatiepad. Aan te raden is om op korte termijn te beginnen met bouwstenen die de oplossingsruimte niet aanzienlijk inperken en dus in verschillende adaptatiepaden bruikbaar zijn (‘no regret’).

Stijging van de zeespiegel zal over de hele wereld overstromingsgevaar vergroten. Zeker in Nederland, waar al hoge dijken en andere kunstwerken zijn gebouwd, zal afwenden van dit gevaar steeds lastiger worden. Als het water meer stijgt dan twee meter zijn diepingrijpende maatregelen nodig en zullen waarschijnlijk delen van Nederland aan het water prijsgegeven moeten worden.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Wat nu!? Lees het nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels

In mijn vorige post heb ik in grove trekken de inhoud samengevat van ‘Wat Nu!?’, het nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels. In deze post diep in enkele aspecten in gesprek met Thijs Homan verder uit.

Thijs Homan en Rob Wetzels zijn respectievelijk emeritus hoogleraar verandermanagement aan de Open Universiteit en kerndocent duurzaamheid aan de Nyenrode Business School. 

Ben politiek actief, betrokken bij de milieubeweging of zet je je in voor veranderingen van geheel andere aard? Dit boek moet je lezen en laat je vooral niet afschrikken door de omvang (bijna 400 pagina’s), want het blijft boeien tot de laatste pagina. In deze post ga ik dieper in op het nieuwe boek en ik heb Thijs Homan gevraagd te reageren op een paar kritische kanttekeningen. 

Dankzij Thijs ben ik al indertijd anders tegen management gaan aankijken. Dat was niet pijnloos.

Hij was collega, maar als decaan van de faculteit managementwetenschappen was ik ook zijn baas. Ik gedroeg me precies als de ‘zadelzitters’ die Thijs en Rob in hun boek beschrijven. Ik dacht dat acceptatie van mijn plannen ‘vanzelf’ tot de gewenste veranderingen zou leiden. Niet dus. Thijs maakte me duidelijk dat echte veranderingen kunnen emergeren in gesprekken tussen mijn collega’s, studenten onderling en met mij. Dit impliceert dat je als manager nooit volledig in control bent. Zeker niet als ‘zadelzitter’.

Mijn eerste vraag aan Thijs is om de parallel tussen organisatieverandering en grootschalige verandering met het oog op het klimaat nog eens uit te leggen.

(Thijs) Het is volgens ons zo, dat veel partijen in het klimaatveld, de overheid, de milieubeweging en de klimaatontkenners vanuit een ‘zadelzittende’ manier proberen gedragsverandering te bewerkstelligen. Het uitgangspunt hierbij is dat je vanuit een buitenstaanderspositie door de juiste acties, interventies en regels in staat bent om het gedrag van grote groepen anderen te veranderen (’wij-gaan-hen-veranderen’). Net zoals managers en bestuurders dat in organisaties aan het doen zijn. Met dit boek hebben we duidelijk willen maken dat (grootschalige) gedragsverandering op een heel andere manier tot stand komt.

Gedragsverandering ontstaat in lokale en concrete conversaties die plaatsvinden in talloze gremia, variërend van je gezin, vriendenclub, bedrijf of organisatie (‘wij-veranderen’). 

Een kenmerk van het huidige klimaatdebat is volgens ons, dat er in het klimaatveld sprake is van een grote verzameling partijen, gremia, instanties en organisatie, die vanuit een wij-gaan-hen-veranderen-insteek een niet aflatende stroom aan publicaties, blogs, tv-uitzendingen, boeken, rapporten en artikelen en en noem maar op aan het produceren zijn. Deels betreft dit broadcasting (boek, p. 303), waarbij men zich richt op het brede publiek. Deels gaat het om narrowcasting (p. 303), waarbij men zich op specifieke doelgroepen richt om die te overtuigen van de eigen standpunten. Hoe goed bedoeld ook; bij elkaar opgeteld leidt dit tot een kakafonie van geluiden, perspectieven en verhalen, waar de gemiddelde burger (manager, bestuurder, ouder) maar lastig chocolade van kan maken (zie p. 308 voor een voorbeeld). De concrete betekenis die men aan al deze informatie geeft wordt volgens ons niet bepaald door de inhoud en vormgeving van die ’castings’zelf. Dergelijke betekenisgevingen ontwikkelen zich in ‘chocolade-makende’- lokale conversaties, waarbij reeds aanwezige betekenisgevingen, interactiepatronen en ervaringen uit het verleden van grote invloed zijn op datgene wat men met al die informatie doet. Hoe zich uit dergelijke lokale gesprekken grootschalige gedragspatronen ontwikkelen en hoe diezelfde patronen veranderen, daar gaat het boek over.

(Herman) Maar hoe kijken jullie dan tegen de overheid aan? En – breder – tegen bestuurders, leiders en managers? Die hebben toch formele posities en bevoegdheden om regels, plannen en doelen aan hun ‘onderdanen’ op te leggen? De overheid heeft door de wet bepaalde taken en bevoegdheden, wordt parlementair gecontroleerd of ze ‘in control’ is en beschikt over een aanzienlijke uitvoeringsmacht. De mensen moeten toch gewoon doen wat de overheid (of hun managers, etc.) hen opdragen? 

(Thijs) Op zich klopt het natuurlijk helemaal van die formele taken en bevoegdheden. Maar het sociale complexiteitsperspectief zoals wij dat in het boek uiteenzetten, kijkt hier toch anders tegen aan. Naar ons idee is er namelijk nooit sprake van een een-op-een relatie tussen datgene dat formele partijen aan anderen opdragen enerzijds en wat die anderen vervolgens doen anderzijds. Opnieuw zijn het ook hier weer de lokale conversaties die met wit spelen. Hoe heeft men het over die formele regels en opdrachten? Welke betekenis geeft men eraan? Kijk in dit verband maar eens naar de ontwikkelingen in het stikstofdebat.

Formeel gesproken liggen de doelen (zeker op Europees niveau) vast. Maar dat wil niet zeggen dat die doelen dan een-op-een gaan leiden tot gedragsveranderingen.

Ik gaf al aan dat er sprake is van een kakafonie van geluiden, visies en optieken als het om het klimaat gaat. Bij het in lokale conversaties chocolade proberen te maken van al dit ‘lawaai’ is er steeds opnieuw sprake van ‘selecteren’ en ‘waarderen’. Als je met een paar collega’s, je gezingsleden of in een managementteam met elkaar zit te praten, dan is als eerste dat ‘selecteren’ aan de orde. Concreet: het zoveelste IPCC-rapport is verschenen, waarbij er opnieuw wordt gehamerd op de noodzaak voor drastische ingrepen. ‘Selecteren’ gaat over de vraag of wij het in ons eigen gesprek überhaupt over dat rapport gaan hebben. Besteden we er aandacht aan of zijn andere dingen belangrijker? Als we dat rapport in ons gesprek inderdaad aan de orde stellen, dan is de tweede stap ‘waarderen’: welke betekenis geven we eraan?

(Herman) Dus eigenlijk zeggen jullie dat je als overheid en als formele manager en bestuurder maar beter kan stoppen omdat je geen invloed hebt? 

(Thijs) Dat zeggen we juist niet! Gegeven hun positie, maken de boodschappen (‘castings’) van overheden (managers, bestuurders) een grotere kans om in lokale conversaties geselecteerd te worden, dan de boodschappen van veel van de andere ‘casters’. Maar hoe men deze boodschappen vervolgens waardeert; welke betekenis men er aan geeft, ontwikkelt zich in de daarop volgende interacties waarbij de lokale betekeniswolken die er al leven van grotere invloed zullen zijn dan de castings-zelf. 

De implicatie van dit perspectief is dat het sec verzenden van (goedbedoelde) boodschappen over de klimaatproblematiek en over de noodzaak tot gedragsverandering, maar een klein onderdeel van het grotere verhaal is.

Dat grotere verhaal gaat over lokale interacties waar men in de onderlinge interacties betekenis geeft aan datgene dat jij (en parallel daaraan vele anderen) aan boodschappen verzendt. ‘Invloed’ op gedrag heeft volgens ons weinig te maken met ‘goed zenden’. 

Invloed heb je pas als je meedoet in lokale conversaties, waar betekenissen ontstaan over datgene dat men hoort, ziet, voelt en meemaakt. Daarom zul je als ‘zadelzitter’ verbinding met deze interacties moeten zoeken. En dat is hard werken. Nu is het ten enen male onmogelijk om deel te nemen aan al de lokale betekenisgevende gesprekken. Dit maakt dat er naar ons idee sprake is van een sturingsparadox: hoe kan ik als (formele) partij of persoon verantwoordelijk zijn voor het realiseren van bepaalde resultaten, terwijl ik feitelijk maar in beperkte mate in control ben? Harder gaan pushen, alleen nog maar meer gaan ‘casten’ heeft wat dat ‘in control-zijn’ betreft juist vaak een averechts effect. 

(Herman) Ik denk dat dit betekent dat je als Minister van Landbouw en Milieu bij wijze van spreken meer in gesprek bent met boeren(organisaties) en milieugroeperingen dan met je ambtenaren. Maar vooral dat je in die gesprekken ook geïnteresseerd bent in de consequenties van hun visie op het beleid en daar oprecht rekening mee wil houden.

(Thijs) Klopt. Maar ook daar valt volgens ons nog wel wat meer over te zeggen. Ons punt is namelijk dat gesprekken interactiedynamieken betreffen die ‘complexe’ kenmerken hebben. Dit maakt dat er zich in gesprekken dingen kunnen ontwikkelen die niemand van tevoren had bedacht, gepland of voor mogelijk had gehouden. ‘Geïnteresseerd zijn in de consequenties van jouw beleid’ suggereert dat er ‘objectieve’ consequenties zouden zijn, die iedereen op dezelfde manier ziet en ervaart. De clou is juist dat het gesprek niet alleen over die consequenties gaat, maar dat er ook daar een dynamiek van selecteren en waarderen aan de orde is. Wil jouw gesprekspartner het überhaupt wel over die consequenties hebben? En zo ja, welke betekenissen (emoties, reacties en acties) roept dat op; zowel bij die gesprekspartners als bij jouzelf?

Wie weet ontstaan er tijdens het gesprek bij jouzelf hele nieuwe betekenissen over datgene dat je van oorsprong belangrijk vond.

Het wij-gaan-hen-veranderen-perspectief zegt: ‘als ik nou maar voldoende interesse toon in hun visies, dan gaan ze op den duur wel mee’. Het wij-veranderen-perspectief maakt duidelijk dat gesprekken kunnen leiden tot hele nieuwe betekenisgevingen, doelen, afspraken en vervolgactiviteiten van allebetrokkenen; ook van jouzelf. Precies daar ligt ook onze hoop voor positieve ontwikkelingen in het klimaatdebat. 

(Herman) Zou de overheid zich misschien ook wat terughoudender moeten opstellen?

(Thijs) Het sociale complexiteitsdenken vat verandering op als een polycentrische dynamiek waarbij er nieuwe gedragspatronen ontstaan door en in al de lokale interacties van iedereen. Zoals ik al zei, stikt het in het klimaatveld van de verhalen, opinies, opvattingen, onderzoeken en interpretaties ervan en ga zo maar door. In het verlengde daarvan is het klimaatveld bezaaid met een enorme hoeveelheid gremia, organisaties, instanties, clubs en bewegingen. Er zitten dus veel meer partijen aan het stuur te trekken dan alleen de overheid en de formele bestuurders en bestuursorganen. Bovendien is ‘de overheid’ ook geen monoliet die als een soort coherente eenheid acties onderneemt, wetten en regels uitvaardigt, subsidies verstrekt et cetera. De overheid bestaat zelf ook weer uit een groot aantal verschillende organisaties, clubs, lagen, instanties en noem allemaal maar op. Ondanks het feit dat hetgeen overheden (en formele bestuurders) zeggen een wat grotere kans heeft om in lokale interacties geselecteerd te worden, wil het niet zeggen dat ‘de overheid’ als geheel meer invloed heeft dan al de andere partijen. Nog steeds ga je, als je er zo tegen aankijkt uit van het wij-gaan-hen-veranderen perspectief: hoe kan ik als individuele partij door de juiste dingen te doen andere partijen naar mijn hand zetten?

Er is volgens ons  – om een populaire term te gebruiken – geen ‘eindbaas’ die al dit geharrewar kan overzien en wiens directieven een-op-een door iedereen worden overgenomen, leidend tot uniforme grootschalige gedragspatroonveranderingen.

Wat er volgens ons is, is juist dat er sprake is van een grote hoeveelheid actoren (‘entiteiten’) die allemaal op hun eigen manier bezig zijn met het proberen invloed te krijgen op andere actoren; zònder dat een van de actoren dus de ultieme soevereine macht in handen heeft om anderen te laten doen wat zij nodig acht. 

Als je uitgaat van zo’n beeld (heel veel actoren die allemaal invloed aan het uitoefenen zijn op andere actoren) dan levert het complexiteitsperspectief naar ons idee juist veel accuratere inzichten op over grootschalige gedragspatroonverandering, dan het sturingsdenken dat ten grondslag ligt aan het wij-gaan-hen-veranderen-perspectief. 

Op het moment dat er wetgeving nodig is, is de overheid uiteraard aan zet. Maar of dat tot grootschalige gedragspatroonverandering zal leiden is zeker niet gegarandeerd. Andersom kan het ontstaan van patroonveranderingen juist ook plaatsvinden zonder dat de overheid daar een leidende rol in speelt. In dit verband meen ik juist tal van nieuwe (grootschalige) patronen in het bedrijfsleven te ontwaren. Waarbij er steeds meer gesprekken worden gevoerd, waarbij winst en omzet niet meer de centrale legitieme thema’s vormen en er andere thema’s ‘legitiemer’ worden (zoals: hoe moreel verantwoord zijn we als organisatie bezig als we gif in de rivier lozen?’). 

(Herman) Ik zit nog met een andere vraag. Jullie hebben het over ‘betekeniswolken’. Deze bevatten, zo schrijven jullie, bepaalde visies, idealen, waarden, normen en gedragsintenties die grote groepen mensen met elkaar delen en in hun onderlinge interacties herhalen. Zeker als die wolken wat langer bestaan, ervaren diegene die onderdeel van die wolken uitmaken die visies en idealen (et cetera) als volstrekt waar, logisch en normaal. Jullie zeggen dan hierbij een pluralistisch perspectief te hanteren. 

Mijn vraag is nu betekent de keuze voor een pluralistisch perspectief op de ontwikkelingen in en van het klimaatveld dat alle uitspraken over hoe de wereld in elkaar zit die je in betekeniswolken over het klimaat aantreft, dezelfde mate van geldigheid hebben?

(Thijs) Nee. In het boek nemen we expliciet een bepaalde positie in. Je zou ook kunnen zeggen: we geven aan dat wij tot een bepaalde betekeniswolk behoren die wij als ‘geldiger’ ervaren dan veel van de andere betekeniswolken over de thematiek van het klimaat. Daarbij vatten we de klimaatverandering op als een reëel probleem, waarbij we aangeven dat er in het wetenschappelijke onderzoek daarvoor meer dan genoeg aanwijzingen zijn. Maar dit is niet de kern van ons betoog.

De term ‘pluralistisch’ ontlenen we aan het boek ‘The crooked timber of humanity’ van de Britse politicoloog Isaiah Berlin.

Berlin’s ‘pluralisme’ gaat ervan uit dat er voorafgaande aan al de interactiedynamieken in de maatschappij géén a priori, geprivilegieerde of formele patronen aanwezig zijn die vooraf bepalen hoe de interacties zouden moeten verlopen en welke patronen er zouden moeten ontstaan.

Patronen ontstaan pas in de (lokale, dagelijkse) interacties van en tussen al de entiteiten. Regels, waarden, wetten, instituties vormen zodoende geen formatieve inputs voor de interacties tussen alle entiteiten, maar zijn volgens ons juist het emergente resultáat daarvan. 

Dat de wetenschap en bijvoorbeeld ook de mensenrechten in het Westen belangrijke en dominante instituties zijn betwijfelen we niet. Tegelijkertijd zijn het instituties, waarvoor net als andere instituties geldt dat zij ‘are talked into existence’. Kort door de bocht geformuleerd worden dergelijke instituties (door veel mensen) als waar en geldig ervaren; niet omdat ze per sé ‘objectief’ aantoonbaar en bewijsbaar zijn, maar omdat veel mensen het er in hun eigen conversaties op die manier over hebben.

Het pluralistische uitgangspunt maakt bovendien de weg vrij om te laten zien dat er naast de gebruikelijke betekenisgevingen over de klimaatproblematiek ook andere betekenisgevingen bestaan, die de wetenschappelijke inzichten soms gewoon naar de prullenbak verwijzen. Aangezien ook dit soort betekenisgevingen door grote groepen mensen in hun onderlinge gesprekken worden herhaald, ervaren de betrokkenen deze visies en standpunten ook als waar en geldig. ‘Objectief’ gezien kan dit niet; het wetenschappelijke onderzoek toont overduidelijk aan dat het verkeerd aan het gaan is met onze planeet. 

Maar de ervaren realiteit (withness-perspectief, zie pp. 86 – 87) zal voor veel mensen een heel andere zijn. Denk in dit verband ook maar eens aan de hardcore Trump-aanhangers, die er totaal van overtuigd zijn dat het klimaatgedoe een truc van de Democraten (of reptielen) is om hen de ‘American way of life’ af te pakken. 

(Herman) In het verlengde hiervan is de  klimaat’discussie’ inmiddels steeds meer een gepolariseerd debat aan het worden, waarbij partijen zich opstellen als: ‘I am right, and you are an idiot’. Het boek ‘Wat Nu!? is wat mij betreft een spiegel voor alle deelnemers aan de klimaatdiscussie en geeft deze talloze aanwijzingen om die discussie op een hoger plan te brengen en zo meer effectief handelen mogelijk te maken. 

In deze discussie wijs ik persoonlijk twee posities af. In de eerste plaats de categorische ontkenning van de rol die ‘de mensheid’ in de opwarming van de aarde. In de tweede plaats ook het uitspreken van toekomstverwachtingen die niet door de bestaande kennis worden gerechtvaardigd. Deze leiden alleen maar tot angst, onzekerheid en ontkenning.  

Met verstokte ‘klimaatontkenners’ discussiëren heeft niet zo veel zin. Ik vrees dat ‘het Aardse’ (zie Thijs’ en Rob’s boek, p. 65) uiteindelijk het laatste woord heeft.

Klimaatontkenners zullen het steeds moeilijker krijgen om hun standpunt vol te houden naarmate de hitte, de bosbranden, de overstromingen en het watertekort ook in onze omgeving voelbaarder worden. 

Er zijn echter zo veel ànderen om in lokale conversaties en acties samen te zoeken naar manieren om de opwarming van de aarde te helpen matigen. Wil je voelsprieten ontwikkelen voor de machtsdynamieken en processen in jouw eigen interacties met hen, dan biedt Thijs’en Rob’s boek een schatkist aan inzichten, concepten en praktische voorbeelden. 

De klimaatdiscussie verzandt.  Wat Nu!? 

Op 9 juni verschijnt het nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels over de stagnatie van de strijd tegen de klimaatverandering. Lees hier mijn bespreking van dit boek

Wat Nu!? is de naam van een boek over grootschalige verandering van gedragspatronen met een focus op de klimaatproblematiek. De auteurs zijn Thijs Homan, emeritus hoogleraar organisatieverandering aan de Open Universiteit en Rob Wetzels, voormalig kerndocent duurzaamheid aan Nyenrode Business Universiteit. Het boek is vanaf 9 juni in de boekwinkel verkrijgbaar.

Het was een voorrecht en genoegen om als eerste lezer kennis te hebben mogen maken met de inhoud van dit boek. Het boeit direct en dat neemt tijdens het lezen alleen maar toe.

Het boek gaat over maatschappelijk uiterst relevante onderwerpen. In de eerste plaats de crisissen waarmee we worden geconfronteerd waaronder de klimaatproblematiek, die in het boek als casuïstiek wordt behandeld. In de tweede plaats grootschalige gedragsverandering die nodig is om aan dergelijke crisissen het hoofd te bieden en die vooralsnog maar mondjesmaat tot stand komt.

In het eerste deel van het boek stellen de auteurs het gangbare perspectief op veranderen, waarbij de veranderaar zich buiten het te veranderende veld plaatst (‘wij gaan hen veranderen’)  tegenover – deels naast – een alternatieve benadering (‘wij veranderen’). Daarbij kiezen ze geen toeschouwersperspectief (‘aboutness’) maar gaan ze uit van een ‘withness‘-perspectief: Wat maak je zélf mee als je met anderen interacteert en probeert verandering te weeg te brengen? Wat doe je precies?

‘Wij gaan hen veranderen’ 

Het gaat niet goed met de strijd tegen de klimaatverandering.  Maatregelen komen maar langzaam van de grond en roepen vaak hevig verzet op. Thijs Homan is maar al te bekend met deze processen. Veel opgelegde en uitgestippelde veranderprocessen in bedrijven en andere organisaties leveren niet het gewenste effect op. Medewerkers verzetten zich er vaak tegen en kennen talloze manieren om aan de gevolgen ervan te ontsnappen. 

De auteurs ziet veel parallellen met het ‘klimaatveld’.  Ook hier roept een breed scala aan organisaties, variërend van overheid, politieke partijen en milieuorganisaties, burgers op hun gedrag te veranderen. Dit boek toont aan dat de gangbare strategieën van grootschalige gedragsverandering een groot risico lopen te mislukken omdat ze voorbij gaan aan de essentie van dit soort veranderprocessen.  

In het gangbare sturingsmechanisme van veranderprocessen is sprake van een onderscheid tussen degenen die klimaatambities, -doelen, -akkoorden en -plannen opstellen en diegenen die als gevolg van deze plannen hun gedrag moeten veranderen. Dit ‘wij-gaan-hen-veranderen’-perspectief gaat ervan uit dat de beoogde grootschalige gedragsverandering het resultaat is van de juiste implementatiemethoden en transitiestrategieën door degenen die de verandering willen bewerkstelligen.

Geen enkele inwoner in een vrij land is echter bereid te veranderen, alleen omdat de bestuurders dat willen. 

‘Wij veranderen’

De auteurs geven de lezer daarom een aanvullend perspectief met het bijbehorende vocabulaire mee om in verandertrajecten te stappen die mogelijk wel effectief zijn.

Tegenover het ‘wij-gaan-hen-veranderen’-perspectief plaatsen Thijs Homan en Rob Wetzels het ‘wij-veranderen’-perspectief dat zij ontlenen aan het sociale complexiteitsdenken.  

Menselijk gedrag en de betekenis die dat voor de betrokkenen heeft, verandert alleen onder invloed van directe interactie-ervaringen met andere mensen, voornamelijk in de directe omgeving: Klimaatproblemen ‘are talked into existence’. Mensen zijn betrokken bij talrijke interacties en daarbij ontstaan gemeenschappelijke denkbeelden,  ‘betekeniswolken’ in de terminologie van Homan en Wetzels. Belangrijk vanuit een veranderingsperspectief is dat de manier waarop mensen over ‘het klimaat’ denken niet in beton is gegoten. Hoe het precies zit, weten ze soms niet en ook over de consequenties bestaan twijfels.  Op deze punten zijn ze gevoelig voor meningen van anderen: ‘The cracks where the light gets in’.

Hoe interacties tussen mensen in uiteenlopende groepsverbanden, variërend van huiskamergesprekken tot vergaderingen in directies van internationale ondernemingen, verlopen is de kern van deel 2 van het boek van Homan en Wetzels. De lezer maakt uitvoerig kennis met de talloze dynamieken die bij concrete interactieprocessen aan de orde zijn als er sprake is van gedragsverandering. Daarbij tonen ze aan dat het juist onze eigen concrete dagelijkse interacties zijn (inclusief alle gedachten en emoties die we daarbij zelf ervaren) die uiteindelijk de basis vormen voor grootschalige veranderingen met een wereldwijze strekking: ‘Real and lasting change is not imposed. It emerges’.

Machtsverschillen

In concrete interactiedynamieken tussen gesprekspartners ontstaan machtsverschillen, die op hun beurt een stempel drukken op de manier waarop men met elkaar verder praat; welke thema’s wel aan de orde kunnen komen en welke onderwerpen, visies en standpunten juist niet meer geaccepteerd worden. Hand in hand gaande met het ontstaan van machtsverschillen tekenen zich ook rollen en posities af en in het verlengde daarvan lokale sociale identiteiten: ‘wie ben ik hier in dit gesprek?’, ‘wat kan ik hier wel en wat kan ik hier niet maken?’. Precies dit zijn de gedragspatronen waar Homan en Wetzels het over hebben. Waarbij ze glashelder maken dat gedragspatroonverandering niet iets abstracts is, maar een-op-een te maken heeft met het veranderen van lokale machtsverhoudingen. Dergelijke machtsverhoudingen veranderen niet omdat een buitenstaander die managet of een interventie doet. Maar ze ontstaan als sommige gespreksdeelnemers spontaan of heel bewust andere dingen doen en zeggen, dan tot dan toe gewenst en gebruikelijk. Het hangt daarbij vervolgens van de reacties van de andere gespreksgenoten af welke betekenis deze andere activiteiten of uitspraken krijgen. Als anderen positief reageren ontwikkelt zich een ruimte voor het nieuwe idee of het nieuwe gedrag, wat zich dan verder kan gaan ontwikkelen. Eenmaal enthousiast geworden over de gedragsverandering zal men hierover met anderen in gesprek gaan. Ook in die gesprekken zijn precies dezelfde dynamieken aan de orde.

Als het nieuwe idee of gedrag ook daar postvat, zullen die ideeën en gedragingen op den duur in steeds meer gesprekken herhaald gaan worden, er toe leidend dat er zich in al die gesprekken bepaalde convergente gezichtspunten en gedragspatronen ontstaan.  

Ontwikkeling van patronen

Wereldwijd vinden miljarden ‘conversaties’ plaats, die uiteindelijk allemaal een lokaal karakter hebben waarbij concrete mensen met concrete anderen in gesprek zijn. Er is sprake van verandering van grootschalige gedragspatronen als er zich in al die gesprekken bepaalde nieuwe visies en betekenisgevingen aftekenen, die in steeds meer gesprekken herhaald gaan worden en (onder meer ondersteund door de sociale media) zo op den duur de hele wereld over kunnen gaan. De auteurs spreken in dit verband over ‘betekenisreizen’. Onderzoekers in de VS stelden vast dat in de VS in het denken over ‘klimaat’ zes grootschalige patronen zijn te herkennen (zie afbeelding). Deze patronen zijn door de jaren betrekkelijk stabiel en vanwege het ‘grensoverschrijdende’ karakter van een aantal ‘lokale groepen’, denk aan families, wetenschappers met internationale contacten, zakenrelaties, zullen deze patronen met de nodige nuances een wereldwijd karakter hebben. 

Aan de ontwikkeling van deze patronen is geen enkele vorm van regie voorafgegaan. Het gaat om ‘emergerende’ denkbeelden die ontstaan in lokale conversaties die zich wereldwijd uitkristalliseren. 

Overigens betekent dit niet dat mensen die hetzelfde ‘label’ opgeplakt krijgen ook allemaal precies hetzelfde denken en doen, daarvoor zijn de benamingen te abstract. Anderzijds hebben diezelfde grootschalige patronen wel degelijk effect op het dagelijkse gedrag omdat ze houvast geven, men zich ermee identificeert en ze een sociale status geven. In dit verband wijzen Homan en Wetzels erop dat er altijd sprake is van meerdere patronen die naast elkaar aanwezig zijn. Een kenmerkende tendens hierbij is dat men vanuit een toeschouwersperspectief andere patronen labels op gaat plakken vergelijkbaar met de ‘wappies’ uit het coronatijdperk.  Vanuit een withnin-optiek begrepen kan dat opgeplakt krijgen van een label pijnlijk worden ervaren. Het kan ertoe dat men het label als een soort geuzennaam gaat gebruiken, waarbij zich tussen de eigen groep en andere groepen polariserende interactiedynamieken  ontwikkelen. 

Betekenisvolken’ met betrekking tot klimaat (Homan en Wetzels, p. 228)

Gebruik en misbruik van wetenschappelijke argumenten

Het heeft geen pas om ‘anders-gelabelde’ personen categorisch als ‘idioten’ te betitelen. In lokale conversatie kan blijken dat achter zo’n ‘label’ een betekeniswolk schuil gaat die ook voor een andere groep, bijvoorbeeld de ‘gealarmeerden’ waardevolle inzichten bevat, bijvoorbeeld over de geldigheid van de redenering achter het klimaatbeleid.

Veel voorgestelde maatregelen in het kader van klimaatbeleid verwijzen naar wetenschappelijke inzichten. Dat is maar deels terecht.

Aan de ene kant zijn er onmiskenbare verschijnselen zoals de enorme concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer en de stijging van het zeeniveau en de temperatuurstijging op aarde.  Maar tussen deze waarnemingen en het klimaatbeleid – bijvoorbeeld boeren uitkopen om de stikstofneerslag nabij natuurgebieden uitstoot te verminderen – ligt een keten van complexe oorzaak-gevolg relaties met een wisselende mate van waarschijnlijkheid, die tot verschillende conclusies kan leiden.  

Ook de IPCC-rapporten, geschreven door de beste klimaatwetenschappers van de wereld, zijn gesteld in termen van grote en mindere waarschijnlijkheid van de effecten van de toekomstige opwarming van de aarde en het effect van de maatregelen die we nu nemen. Gewone burgers die doorgaans over een beperkt deel van de informatie beschikken en de gevolgen van de klimaatverandering nauwelijks ervaren maken hun eigen afwegingen, zeker als het beleid hun belangen rechtstreeks schaadt. Het zijn daarbij juist de betekeniswolken en grotere betekenispatronen waar men zelf onderdeel van uitmaakt en de emoties die men daarbij ervaart, die primair van invloed zullen zijn op de concrete reacties die men op de IPCC-rapporten en al de publicaties daarover zal geven. 

Een open discussie

Het mensenvolk wekt niet de indruk voortvarend bezig te zijn om zijn gedrag aan te passen aan wat in het gangbare klimaatdiscours noodzakelijk wordt geacht. Dit ondanks het feit dat veel partijen het daartoe in uiteenlopende bewoordingen oproept. Het lijkt er echter op dat deze oproepen vooral tot tegenreacties leiden en de klimaat’discussie’ polariseert. 

Het lezen van het tweede deel van het boek van Homan en Wetzels levert talrijke momenten van bewustwording op over de manier dat waarop wij ons in uiteenlopende conversaties ‘gedragen’ op een manier die niet bijdraagt aan zoals de auteurs dat noemen vruchtbare ‘ideeënsex’. 

Het relatief korte deel 3 van het boek bevat denkbeelden over de manier waarop de ‘klimaatdiscussie’ effectiever zou kunnen verlopen.  Maar iedereen die het tweede deel ‘met rode oortjes’ heeft gelezen, heeft dat dan al in de gaten.  

Een centraal begrip in deel drie is ‘reactorschap’, gebaseerd op ons vermogen tot inleving in de denkwereld van een ander en daaraan elementen uit onze eigen betekeniswolk te koppelen. Dit kan leiden tot een gezamenlijk onderzoek naar ieders vooronderstellingen en beelden van de klimaatwerkelijkheid en van elkaar. Maar ook tot het tastend aanvoelen van en inspelen op wat er in de context conversationeel mogelijk is.

Het boek verwijst naar een speciaal voor dit doel ontwikkeld online ‘tool’ dat daarvoor voelsprieten aanreikt en inspiratie bevat voor daaropvolgend reactorschap.

Met name ook degenen die zichzelf als ‘trekkers’ in de klimaatdiscussie beschouwen of door anderen dat predicaat opgeplakt hebben gekregen, kunnen veel leren van dit boek. Een minister die een ‘betekenisreis’ wil maken met zijn of haar ‘tegenstanders’ maakt de meeste kans begrepen te worden en anderen beter te begrijpen. Deze minister schuift dan – al is het maar een beetje – op van ‘wij-gaan-hen-veranderen’ naar ‘wij-veranderen’.  

Hou op met die zogenaamde verticale bossen

Op zoek naar uitbreiding van stedelijk groen was daar ineens de hype van het stapelen van bomen. Het verticale bos. Een onzinnig idee. Waarom leg ik uit in deze post.

Ik pak de reeks over natuurinclusieve steden weer op, na deze een maand te hebben onderbroken voor de publicatie van posts naar aanleiding van het laatste IPCC-rapport. 

Begin juni introduceer ik het dan te verschijnen nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels ‘Wat nu!?’ In dit boek motiveren de auteurs het uitblijven van brede acceptatie van veranderingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Vervolgens gaan ze uitgebreid in op de vraag ‘Wat nu?’

Steeds meer steden opteren voor een zogenaamd verticaal bos. Het eerste was het Bosco Verticale in Milaanontworpen door de architect Stefano Boeri (zie collage, foto rechtsonder). Het bestaat uit twee torens van 110 en 76 meter waarop plaats is ingeruimd voor 20.000 planten en 900 bomen, variërend in lengte van 3 – 9 meter. 

Boeri is gevraagd om een qua vorm vergelijkbaar project te realiseren in China, de Nanjijng Green Towers, een stuk hoger maar met minder bomen (foto midden onder). Dit project zal naar verluid jaarlijks 25 ton CO2 absorberen. De stad Taipei wilde niet achter blijven. Voor deze stad, die al beschikt over het op een na hoogste gebouw ter wereld, ontwierp de Belgische architect Vincent Callebaut de Agora Garden (foto links boven).De 23.000 planten en bomen van dit gebouw, in de vorm van een DNA-molecuul, zullen per jaar 130 ton aan CO2 absorberen. In Melbourne wordt de ‘Green Spine’ toren gebouwd. Dit zal met 101 verdiepingen het hoogste verticale bos ter wereld moeten worden (foto rechtsboven). Het laatste voorbeeld is de Toronto Tree Tower van architect Chris Pecht. Deze is geheel van hout met bomen op de grote balkons (foto linksonder).

Ook Nederland doet mee (Zie onderstaande collage). Een ouder Nederlands voorbeeld is het stadskantoor van Venlo (foto linksonder), al is hier geen sprake van bomen maar van een groene muur met planten in zakjes. Nederland zal op afzienbare termijn nog meer groene gebouwen krijgen, onder andere de nog resterende toren van de Amsterdamse Bijlmerbajes (linksboven). In Utrecht is een vergelijkbaar project in voorbereiding, Wonderwoods, in samenwerking met Stefano Boeri (middenonder). Deze is ook betrokken bij de Eindhovens Trudo toren (rechts) Deze toren is, in tegenstelling tot de overige verticale bossen bestemd is voor sociale woningbouw.

Ik sta kritisch ten opzichte van deze hype. Bomen moeten wortelen in de volle grond omdat zich daar het bodemleven afspeelt en zij via het mycelium contact met elkaar kunnen zoeken en de groei van hun wortels dan aanpassen aan de beschikbare voedingsstoffen. In plaats van opgetakelde bomen, zie ik liever balkons ingericht als kleine tuinen, met een gevarieerde beplanting van heesters, vaste planten, grassen, varens, bollen en knollen zodat er in elke week wat te beleven valt. Een dergelijke groenvoorziening is aangelegd op de balkons bij The George op de Zuidas in Amsterdam. Plantenbakken zijn geïntegreerd in het gebouw.  Om de kwaliteit van het door Piet Oudolf ontworpen groen te behouden is het beheer daarvan uitbesteed. Begrijpelijk,  al zag ik toch liever dat de bewoner hier zelf aardigheid in kregen.

Verder zou ik ervoor kiezen om groen weer terug te laten komen tegen de muren, zie de derde fotocollage. Gangbare opvattingen over beheer van gebouwen hebben ertoe geleid dat dit soort groen minder wordt toegepast, omdat het de gevels zou beschadigen. De fraaie wingerds aan de Hobbemakade te Amsterdam (middenboven) zijn uitgroeiende boomstammen die van oudsher grote delen van de gevels bedekken, zonder schade te veroorzaken. Ik vind begroeide gevels met beplanting die wortelt in de grond, een van de mooiste vormen van stedelijk groen.


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

En nu dit weer: De temperatuur van de oceanen is vanaf begin maart gestegen naar de hoogste waarde ooit

Oceanografen en meteorologen luiden de noodklok omdat de temperatuur van de oceanen naar het hoogste punt ooit is gestegen. Wat dit betekent, lees je in deze post.

Mijn plan om de reeks over natuurinclusieve steden te vervolgen na drie ingelaste blogposts over de ‘laatste waarschuwing’ van het IPCC is weer uitgesteld omwille van de actualiteit.

Dat de temperatuur van de oceanen de laatste 15 Jaar evenveel gestegen is dan de 45 daaraan voorafgaande jaren was bekend. De laatste jaren is de stijging zelfs gedaald omdat we ons in een periode van ‘El niña’ bevinden, waarin de oceanen afkoelen en een matigend effect hebben op de opwarming van de aarde. Dit in tegenstelling tot perioden van  ‘El niño’, waarin de temperatuur van de oceanen stijgt. Het vorige hoogterecord was in 2016, maar dat was midden in een ‘El niño’-periode. Dit record is nu overtroffen, ondanks ‘El niña’.

De sterke stijging vanaf begin maart kwam als een onaangename verrassing (de zwarte lijn boven in de grafiek) . Ze is de oorzaak van hittegolven in het zuidelijk halfrond. Mogelijk is dit het begin van een nieuwe ‘El niño’ die voor een extra opwarming van de aarde zal zorgen en de nu al bekende symptomen zal verergeren: De bevolking in de hoorn van Afrika wacht al vijf jaar op regen. De bosbranden in Australië in 2019 waren erger dan ooit en in Pakistan overstroomde een gebied ter grootte van het verenigd Koninkrijk. En bovenal is daar het smelten van het ijs op de polen en de daarmee samenhangende stijging van de zeespiegel.

De reden van de plotselinge stijging van de temperatuur van de oceanen is vooralsnog onbekend. Oceanologen vrezen dat de oceanen die de afgelopen jaren een deel van de CO2-uitstoot hebben geabsorbeerd, verzadigd raken.  


Deze nieuwe onheilstijding versterkt de groeiende kritiek op het IPCC-rapport.  Het rapport concludeert op goede gronden dat beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5oC in 2050 zo goed als verkeken is. Toch benoemt het een illusionaire uitweg, namelijk de groei van het gebruik van fossiele brandstoffen tijdelijk tolereren, in afwachting van grootschalige toepassing  van nog uit te vinden technieken voor de grootschalige afvang en verwijdering van CO2

De enige manier op de opwarming van de aarde te beperken was een radicale afname van het wereldwijd nog steeds groeiend gebruik van fossiele brandstoffen.

Ik herhaal mijn eerdere conclusie. We moeten doorgaan met maatregelen die de opwarming van de aarde beperkten. Een temperatuurstijging van 3,2oC in 2100 is vermoedelijk het maximaal haalbare. Daarnaast is er veel meer aandacht nodig voor de gevolgen daarvan. Voor ons land hebben de stijging van de zeespiegel, omgaan met heftige regenval en hitte in stedelijke gebieden de meeste impact. 

Hoe beperken we de opwarming van de aarde tot 3,2C in 2100?

Beperking van de opwarming van de aarde tot 3,2C in 2100 zal de wereld de nodige moeite kosten. Dat geldt ook voor de aanpassing aan de gevolgen daarvan. Daarover gaat deze post.

Gemiddelde stijging van de temperatuur van de aarde in 2021

In mijn vorige blogpost ben ik ingegaan op de conclusie van het laatste rapport van het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change), namelijk dat de temperatuur van de aarde vrijwel zeker opgelopen zal zijn tot 3,2oC of hoger in 2100

Had het anders gekund?

Er zijn het afgelopen decennium minstens drie kansen (‘windows of opportunity’) geweest om de opwarming van de aarde te consolideren op 2oC. In 1½oC heeft volgens mij geen enkele partij die het Parijse akkoord ondertekende, ooit geloofd. 

– Onmiddellijk beginnen met wereldwijde vermindering van de winning en het gebruik van fossiele energie, gepaard aan krachtige vermindering van het gebruik van energie en andere grondstoffen. Geen investeringen meer in fossiele brandstoffen.

– Meer geleidelijke vermindering van de uitstoot van CO2 tot 2035 en gigantische uitbreiding van de capaciteit om CO2 af te vangen, uit te lucht te halen en op te slaan

– Volledig stoppen met ontbossing en herbebossing met minstens 400 miljoen bomen.

De eerste optie zou alleen mogelijk zijn geweest als de welvarende landen de rest van de wereld krachtig financieel hadden ondersteund met de uitvoering van zo’n beleid.

De tweede optie – de voorkeursoptie van ‘Big Oil’ en de zware industrie – was gebaseerd op onbewezen technologie, waardoor deze optie een zware wissel op de toekomst had getrokken.

– De derde optie – met name herbebossing – werpt pas na tientallen jaren vruchten af; bomen hebben immers tijd nodig om te groeien, en CO2 op te slaan.

In feite is ‘de wereld’ de tweede weg ingeslagen, maar dan zonder de middelen om de CO2-uitstoot af te vangen, uit te lucht te halen en op te slaan. Niettemin zal de uitstoot van CO2 in de welvarende landen de komende decennia afnemen. In landen als India en China is er daarentegen sprake van forse toename door economische groei, ook dankzij de productie van consumptiegoederen voor de rest van de wereld. 

Het had anders gekund als regeringen krachtdadig en eensgezind hadden gehandeld en de intenties van het verdrag van Parijs hadden uitgevoerd.

Hoe ziet de wereld er in 2100 uit?

Aan het beantwoorden van deze vraag komt geen glazen bol te pas.  Alle symptomen zijn er al en die zullen alleen maar erger worden. Bovendien, 3,2oC zal een gemiddelde zijn. Uit de bovenstaande kaart blijkt dat de temperatuur aan de westkust van de VS nu al bijna met 2,5oC is gestegen. De gevolgen zijn bekend: droogte, afgewisseld met perioden van hevige neerslag, mega-bosbranden, mislukte oogsten, tekort aan voedsel en (drink)water. Maar ook landen rond de evenaar, in het Verre Oosten en niet te vergeten de poolgebieden gaan al in de richting van 3oC.

Welke temperatuur kunnen mensen aan? Als het heet en vochtig is, zoals in de moessonlanden, is 35oC een fatale grens.  Bij die temperatuur kan het lichaam niet meer transpireren en koelt dus niet meer af. Bewoners zullen deze gebieden verlaten en een omvangrijke stroom klimaatvluchtelingen komt op gang. Nu al wordt de grens van 35oC plaatselijk benaderd in het zuidwesten van de VS, Mexico, Noord Afrika, de moessongebieden in het Verre Oosten en de noordkust van Australië. Bekijk hier een interactieve kaart.

In Nederland komt weliswaar meer en meer heftige neerslag en de temperatuur stijgt, maar we blijven buiten de risicozone.

Wat we wel gaan merken is de stijging van het zeeniveau (waarschijnlijk een halve meter in 2050 en een meter in 2100) en daarmee samenhangend ook van het peil van de rivieren. De huidige dijken – op deltahoogte – zijn te laag. Ook krijgen we in de steden te maken met steeds heftiger hitte-eilanden. Er zal vaker sprake zijn van smogvorming. Zoet water wordt schaars.

Wat nu?

De enige (theoretisch) mogelijkheid een temperatuurstijging van gemiddeld 3,2oC of meer alsnog af te wenden is wereldwijd met onmiddellijke ingang de volgende maatregelen in te voeren:

– afname van de productie van fossiele brandstoffen met minstens 10% per jaar;

– invoering van een forse CO2-taks, die kan worden afgekocht door CO2 af te vangen;

– vermindering van de hoeveelheid runderen jaarlijks met 7,5% en vlees belasten als alcohol; 

– invoeren van een maximumsnelheid van 80 km/u; de snelheid van auto’s begrenzen op 100 km/u. Verder beprijzen van kilometers in stedelijke gebieden;

 – verdubbelen van de bouw van windmolens, ook op land; eigenaren van huizen en gebouwen verplichten op alle bruikbare daken zonnepanelen te leggen. Als dat nog onvoldoende is, kerncentrales bouwen

– alleen nieuwbouw toe te staan als hergebruik van bestaande gebouwen niet mogelijk is; huizentekort opheffen door splitsing van woningen.

Dit alles gaat niet gebeuren, dus zal de aarde geleidelijk opwarmen met minimaal 3,2oC in 2100. We moeten ons daarom voortaan concentreren op twee concrete doelen: matiging van de CO2-uitstoot en aanpassing van onze manier van leven aan de gevolgen van de opwarming van de aarde. Wat het eerste doel betreft, de hiervoor beschreven maatregelen gelden daarbij in afgezwakte evenzeer als uitgangspunt. 

Aanpassing aan het veranderende klimaat

Aanpassing van ons leven, onze levensstandaard en de inrichting van het land zullen veel meer dan nu in het teken komen te staan van aanpassing aan de klimaatverandering. Daarbij gelden de volgende maatregelen:

– Bezien welk deel van het land eventueel aan het stijgende niveau van de zee en rivieren aan het water kan worden prijsgegeven en waar met hogere dijken steden, industriegebieden en essentiële infrastructuur kan worden beschermd.

 – Tegengaan van de hittestress in stedelijke gebieden door een drastische uitbreiding van het aantal bomen in en rond de steden, gecombineerd met plassen voor waterberging en verkoeling, deels op vrijkomende landbouwgrond; 

– Veiligstellen van de drinkwatervoorziening, die ook wordt bedreigd door verzilting van bodems in de kuststreek en beperking van het gebruik van drinkwater door aanleg van een afzonderlijke waterleiding voor dit doel;

– Vergroten van de zelfvoorziening van steden op het gebied van voedsel, door bosgebieden rond steden af te wisselen met landbouw en om in steden stadslandbouw te initiëren;

– Isolatie van huizen, nu ook om warmte buiten te houden; koele interieurs opnemen als eis bij -bouwplannen;

– Verminderen van de noodzaak van mensen om zich te verplaatsen, door 15-minutensteden krachtig te stimuleren.

– Afstemmen van de planning van buitensporten op de te verwachten weersgesteldheid

Voor Nederland hoeft een temperatuurstijging van de aarde tot 3,2oC niet dramatisch te zijn; voor grote delen van de wereld is dat wel het geval. Het is daarom hoognodig om een humaan immigratiebeleid voor klimaatvluchtelingen te initiëren en daarvoor financiële middelen vrij te maken.

In mijn e-boek over duurzame energie lees je alles over de vervanging van fossiele energie door duurzame energiebronnen. Je kunt het dossier Duurzame energie hier downloaden 

Vergeet dat de opwarming van de aarde beperkt blijft tot 1,5 graad Celsius

Het is nu vrijwel zeker dat de opwarming van de aarde in 2050 minstens 2oC zal zijn. De temperatuur zal daarna onvermijdelijk oplopen tot 3,2oC of hoger in 2100.  Op beperking van de temperatuurstijging tot 3,2oC, heeft ‘de wereld’ nog invloed. In deze en de volgende post licht ik deze conclusie toe.

Mijn post van 14 dagen geleden was een beknopte samenvatting van het laatste rapport van het ICPP (Intergovernmental Panel on Climate Change) getiteld Final Synthesis Report: Climate Change 2023_. Ons rest a rapidly closing window of opportunity to secure a livable and sustainable future for all.

De afgelopen dagen heb ik drie dagen in Sauerland gewandeld. Op weg erheen en terug werd ik met mijn snelheid van 120 km/u voortdurend ingehaald, met een snelheid die vaak hoger dan 200 km/h moet liggen. Zorg voor het klimaat leeft niet bij de mensen, denk ik dan. 

Toch moeten we iets doen met de conclusie van het IPCC rapport dat de 1,5oC in 2050 inmiddels zo goed als onbereikbaar is. Sterker nog, 1,5oC opwarming wordt al in de jaren ’30 bereikt. Vanaf het begin van de industriële revolutie heeft de wereld 1600 miljard ton CO2 in de atmosfeer gebracht. De laatste jaren komen hier jaarlijks 40 miljard ton bij. In Europa, Australië, de VS en Canada is er sprake van een lichte daling, mede ‘dankzij’ de oorlog in Oekraïne. In opkomende landen – India en China voorop – neemt de uitstoot van CO2 voorlopig sterk toe. Ook hier helpt de die oorlog een handje, omdat deze landen in Rusland spotgoedkoop olie kunnen kopen.

Nu de 1,5oC vrijwel zeker niet wordt gehaald in 2050, gaat alle aandacht uit naar wat er in de periode na 2050 gaat gebeuren.  Zeker is dat als gevolg van de aanhoudende CO2-uitstoot in de eerste helft van deze eeuw, de opwarming van de aarde in de tweede helft verder zal stijgen. William Nordhaus heeft de Nobel-prijs gekregen voor zijn berekeningen van de klimaatverandering. 

De bovenstaande figuur vat de essentie van zijn berekeningen samen. Het geeft vier scenario’s weer.  Met het groene en het rode kan de opwarming van de aarde lager uitkomen dan 2,5oC in 2100. Daarvoor moet de uitstoot van CO2 al in 2040 uitkomen op nul. Bovendien moeten we onmiddellijk starten met ‘negatieve emissie’, het uit de lucht halen van de miljarden tonnen aanwezige broeikaskassen. Dat gaat honderden miljarden kosten.

Hij ziet – en vele anderen – dat niet gebeuren, ook al omdat opschalen van de daarvoor vereiste technologie zo goed als onmogelijk is. De ‘baseline’ in de figuur geeft de hoeveelheid uitstoot aan als wereldwijd de groei van emissies tijdens het afgelopen decennium aanhoudt.  De blauwe lijn (‘optimal’) geeft het meest waarschijnlijke scenario weer. De emissies stijgen dan minder snel dan in de ‘baseline’, vooral dankzij het beleid dat de laatste jaren is ingezet. Dan piekt de CO2– uitstoot in 2050 en neemt hij langzaam af. Het ‘baseline’-scenario en ook dit scenario hebben grote gevolgen voor de aarde.

Die heeft een op economische groei gerichte wereld  vooral de laatste 40 jaar over zich afgeroepen, alle waarschuwingen ten spijt.

Velen zullen bij het zien van Nordhaus’s projecties uitroepen dat het toch allermaal veel sneller moet kunnen. Het had ook sneller gekund, maar de kans dat dit alsnog gaat gebeuren is minimaal. Recente gegevens illustreren dit. Ik doel op de jaarlijkse Energy Outlook , een publicatie van de Energy Information Administration, een bureau van de federale overheid van de VS.

De bovenstaande grafiek laat zien hoe de Energy Information Administration de verandering in het gebruik van primaire energiebronnen wereldwijd tot 2050 inschat. Dit zou uitkomen op een aandeel van 25% hernieuwbare energiebronnen. Dit percentage zal in Europa, Canada, Australië en zelfs de VS veel hoger zijn; diverse analisten denken aan 50%, maar in veel andere landen – denk aan India, is het aandeel van hernieuwbare energie voorlopig minimaal.

Uitvoering van het huidige beleid, een voorwaarde om de opwarming van de aarde in 2100 tot 3,2oC te beperken, zal al moeilijk genoeg zijn.  Neem als voorbeeld maar hoe lastig het is het is om in Nederland de stikstofuitstoot te beperken, nu de (virtueel) grootste politieke partij van Nederland de boeren zowat heilig heeft verklaard. Maar ook de weerstand tegen uitbreiding van zonneakkers en windmolenparken op land spreekt boekdelen.

En dan kom ik weer terug op het autogebruik, een van de grootse bronnen van broeikasgassen. Als ik in Nederland in mijn hybride met 100 km/u over de snelweg rijd, dan lijk ik zowat de enige.  Bekeuren van overtreders van de snelheidsbeperking lijkt geen prioriteit te hebben.  

Kortom; ik geloof er niet meer in dat de opwarming van de aarde tot 1,5oC beperkt blijft. Op wat dit betekent, ga ik in de volgende blogpost in.

Nota bene: Vanwege de actualiteit van deze en de volgende post onderbreek ik de reeks van posts over natuur in de stad. 

IPCC: Opwarming aarde in 2100 eerder 3,2°C dan 1,5°C

“Our final warning”. heet het laatste rapport van het IPCC. Een wezenlijke trendbreuk in de uitstoot van broeikasgassen moet de komende jaren plaatsvinden. Zo niet zal de opwarming van de aarde in 2100 eerder 3,2% zijn dan 1,5%.

Enkele weken geleden heeft het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) de zesde reeks onderzoeksrapporten (Assessment Reports) afgerond met de publicatie van het Final Synthesis Report: Climate Change 2023. Het IPCC  is een onderzoeksinstituut van de VN met als doel de aangesloten landen te informeren over de stand van het onderzoek naar klimaatverandering en de gevolgen daarvan. Dit rapport is de laatste waarschuwing.

Deze post bevat een korte samenvatting en bespreking van deze synthese, die bijna 100 pagina’s omvat.

Het syntheserapport is door zijn compactheid en vele verwijzingen lastig leesbaar.  Ook al omdat bij elke bewering de mate van zekerheid wordt aangegeven. De meest toegankelijke officiële samenvatting van het rapport kan hier worden gelezen. Ik heb bij het schrijven de samenvatting voor beleidsmakers en het volledige rapport gebruikt.

Het syntheserapport bestaat uit drie delen. Het eerste deel zet alle bekende feiten over de klimaatsverandering uiteen. Die geven weinig reden tot optimisme. Opmerkelijk is dat de pers hiervoor de afgelopen weken nauwelijks aandacht heeft gehad.  

Ik vrees dat de ‘ongemakkelijke waarheden’waarmee het IPCC ons herhaaldelijk confronteert weinig nieuwswaarde meer hebben.

Het tweede deel geeft een samenvatting van de veranderingen die de komende decennia in alle sectoren zijn vereist om opwarming van de aarde onder 2oC te houden. Het laatste deel gaat in op de sociale en politieke voorwaarden om deze veranderingen wereldwijd te realiseren.

Deel 1: De opwarming van de aarde en de gevolgen daarvan

De gemiddelde temperatuur van het aardoppervlak was in de periode 2011 -2020 gemiddeld 1,09°C hoger dan in de periode 1850–1900. De toename boven land was 1,59°C en boven de oceanen 088°C. 

58% van de totale emissie sinds 1850 vond plaats tussen 1850 en 1989 en ongeveer 42% tussen 1990 en 2019. In 2019 was de CO2-concentratie in de atmosfeer hoger dan in ten minste 2 miljoen voorafgaande jaren. Het staat vast dat de opwarming van de aarde het gevolg is van menselijke activiteiten.

Stijging van de gemiddelde jaarlijkse temperatuur van het aardoppervlak van 1,1oC in de periode 1850 – 2020

De wereldwijde broeikasgasemissies in 2019 bedroeg 59 GtCO2-eq en dat is 12% meer dan in 2010 en 54% meer dan in 1990. 79% van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen is afkomstig van de sectoren energie, industrie, transport en gebouwen samen en 21% van landbouw, bosbouw en ander landgebruik.

Het groeitempo van de uitstoot van broeikasgassen (CO2-equivalenten) tussen 2010 en 2019 bedroeg 1,3% per jaar, lager dan dat tussen 2000 en 2009 (2,1% per jaar jaar). 

In 2019 woont ongeveer 35% van de wereldbevolking in landen die meer dan 9 tCO2-eq per hoofd van de bevolking produceren en 41% in landen die minder dan 3 tCO2-eq per hoofd van de bevolking uitstoten.

De 10% huishoudens met de hoogste uitstoot per hoofd van de bevolking draagt 34-45% bij aan de wereldwijde, op consumptie gebaseerd emissie van huishoudens, terwijl het aandeel van de onderste 50% 13-15% is. 

Aanpassing

Op veel plaatsen in de wereld worden beschermende maatregelen genomen om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken. Voorbeelden zijn herstel van wetlands en venen, bovenstroomse bebossing, duurzaam bodembeheer en systemen van vroegtijdige waarschuwing. Op sommige plaatsen worden plannen gemaakt om de dijken te verhogen.

Beperkte financiële middelen, vooral in ontwikkelende landen, leiden tot een groeiende kloof tussen deze gevolgen van klimaatveranderingen en het effect daarop van deze maatregelen. De meeste adaptatiemaatregelen zijn gefragmenteerd, incrementeel, sectorspecifiek en ongelijk verdeeld over regio’s, waarbij lagere inkomensgroepen er het minste profijt van hebben. 

Matiging

Net als op het gebied van de aanpassing aan klimaatverandering hebben veel landen beleid geïnitieerd om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, zoals zonne- en windenergie en andere vormen van duurzame energie, elektrificatie, stedelijke groene infrastructuur, energie-efficiëntie en minder voedselverspilling en -verlies. Zonder deze maatregelen was de emissie sneller gestegen en in 2019 ongeveer 5,9 GtCO2-eq hoger geweest dan in werkelijkheid.

Desondanks gaat het huidige beleid en de daarin vastgelegde intenties bij lange na niet ver genoeg om de opwarming van de aarde tot 1,5°C te beperken. Ook 2°C raakt buiten bereik. Zonder een ingrijpende trendbreuk van het beleid wereldwijd, acht het rapport opwarming van de aarde rond 3,2oC tegen 2100 het meest waarschijnlijk.

Uitstoot groeikasgassen (CO2-equivalenten) onder vier verschillende scenario’s

Waargenomen veranderingen en effecten

3,3 – 3,6 Miljard mensen leven in gebieden waar klimaatverandering het meest merkbaar is. Ongeveer de helft van de wereldbevolking ervaart momenteel gedurende ten minste een deel van het jaar ernstige waterschaarste door een combinatie van klimatologische en niet-klimatologische factoren. Vaak wisselen een tekort en een overschot aan water elkaar in dezelfde gebieden af. Het zijn vooral, maar niet uitsluitend, ontwikkelingslanden en wereldwijd het armere deel van de bevolking dat hiervan de gevolgen ondervindt. 

Navrant is dat landen die het minst hebben bijgedragen aan de klimaatverandering onevenredig zwaar getroffen worden.

De zeespiegel 

Wereldwijd steeg het zeeniveau in de periode 1901 – 2018 met 20 cm. Het tempo van de zeespiegelstijging was 1,3 mm per jaar tussen 1901 en 1971, oplopend tot 1,9 mm tussen 1971 en 2006 en tot 3,7 mm tussen 2006 en 2018. Het is aannemelijk dat de stijging van de zeespiegel in 2050 50 cm zal bedragen en in 2100 een meter. In de komende 2000 jaar zal het zeeniveau tot 3 m stijgen als de opwarming beperkt zou blijven blijft tot 1,5 °C en tot 6 m bij 2 °C .

Bij aanhoudende opwarmingsniveaus tussen 2°C en 3°C gaan de ijskappen van Groenland en West-Antarctica in de loop van enkele millennia bijna volledig en onomkeerbaar verloren, waardoor de zeespiegel vele meters verder kan stijgen. 

Deel 2: Urgentie van klimaatactie op korte termijn

De schade van de klimaatverandering zal aanzienlijk groter zijn dan de kosten die een beperking van de klimaatverandering tot 2oC met zich mee zou brengen. Er zijn de komende 10 jaar snelle en vergaande transities in alle sectoren nodig om de stijging van de opwarming van de aarde alsnog tot 2oC te beperken en een leefbare en duurzame toekomst veilig te stellen. 

Energiesystemen
  • Halvering van het totale gebruik van fossiele brandstoffen voor 2030, de afvang en opslag van CO2 in de resterende fossiele brandstofsystemen; wijdverbreide elektrificatie; alternatieve energiedragers in toepassingen die minder vatbaar zijn voor elektrificatie; energiebesparing en efficiëntie.
  • Verder: diversificatie van energieopwekking (bijv. via wind, zon, kleinschalige waterkracht) en beheer van de vraagzijde (bijv. opslag en energie-efficiëntieverbeteringen).
Industrie en transport
  • Vergaande reductie van de uitstoot van broeikasgassen door de industrie door vraagbeheer, energie- en materiaalefficiëntie, circulaire materiaalstromen, reductietechnologieën en transformationele veranderingen in productieprocessen . 
  • Vermindering van de CO2-emissies van de scheepvaart, de luchtvaart en het zware landtransport met behulp van duurzame biobrandstoffen, waterstof en derivaten, waaronder ammoniak en synthetische brandstoffen. 
  • Vooruitgang in batterijtechnologieën die resulteert in de elektrificatie van alle auto’s, zware vrachtwagens inclusief en een aanvulling is op conventionele elektrische railsystemen. 
Steden, nederzettingen en infrastructuur
  • Rekening houden met de gevolgen en risico’s van klimaatverandering bij het ontwerp en de planning van de stedelijke bebouwing en de infrastructuur, waaronder verdichting, co-locatie van banen en huisvesting; ondersteuning van openbaar vervoer en actieve mobiliteit (lopen en fietsen),
  • Verminderen van energie- en materiaalverbruik en elektrificatie in combinatie met het gebruik van emissiearme bronnen.
  • Uitbreiding van de groenblauwe infrastructuur om de opname en opslag van koolstof te versnellen en de risico’s van extreme gebeurtenissen zoals hittegolven, overstromingen, hevige neerslag en droogte te verminderen.
Land, oceaan, voedsel en water
  • Behoud, verbeterd beheer en herstel van bossen en andere ecosystemen 
  • Maatregelen aan de vraagzijde (overgang naar duurzame, gezonde voeding en vermindering van voedselverlies/-verspilling) en verandering van de landbouw die resulteert in substantiële vermindering van de uitstoot van CO2, methaan en stikstof en land vrijmaakt voor herbebossing en herstel van ecosystemen. 
  • In de natuurlijke staat behouden en terugbrengen van ongeveer 30 – 50% van de land-, zoetwater- en oceaangebieden op aarde.
Gezondheid en voeding
  • Aanzienlijke uitbreiding van programma’s om de gezondheidssituatie en consumptie van grote delen van de wereldbevolking te verbeteren, 
  • Verbetering van de toegang tot drinkwater, verminderen van de blootstelling van water- en sanitaire systemen aan overstromingen, verbetering van vroegtijdige waarschuwingssystemen

Deel 3: Beleid en financiering

Om de opwarming van de aarde te beperken tot 2oC zijn het komende decennium en daarna investeringen nodig die een factor drie tot zes hoger zijn dan het huidige niveau.

Om deze investeringen mogelijk te maken zijn vereist politiek engagement, draagvlak bij de bevolking en maatschappelijk verantwoord ondernemen, minder gericht op winst dan op beperking van de eigen ecologische voetafdruk.

Noodzakelijk is verder meer internationale samenwerking en een aanzienlijke verhoging van de financiële steun vanuit ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden.

In regio’s die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen voor onder meer het genereren van inkomsten en werkgelegenheid, zijn hoge investeringen nodig voor diversificatie van de economie en de energiesector.  

Een substantieel deel van de bevolking in lage-emissielanden heeft geen toegang tot moderne energiediensten. Ontwikkeling, financiering en overdracht van duurzame technologie zijn noodzakelijk om significante emissiegroei te vermijden. 

Ambitieuze klimaatdoelstellingen impliceren grote veranderingen in de economische structuur, met aanzienlijke verdelingsgevolgen, binnen en tussen landen.

Verdelingsgevolgen binnen en tussen landen zijn onder meer grote verschuivingen van inkomen en werkgelegenheid tijdens de overgang van emissiearme naar emissiearme activiteiten. 

Na lezing…..

Het bovenstaande is gebaseerd op een vergaande compilatie maar ook vrij letterlijke vertaling van het syntheserapport. Ik vond het schokkend…

Wat Nederland betreft; alleen de inhoud van de verkiezingsprogramma’s van de meest klimaatbewuste partijen komt in de buurt van de klimaatacties en de daarvoor vereiste maatschappelijke veranderingen die volgens dit rapport. nodig zijn. De kans op een substantiële trendbreuk om alsnog de 1,5% te halen is vrees ik nihil.

Het meest realistische scenario is mijns inziens daarom het huidige beleid om de uitstoot van broeikasgassen te beperken in stand te houden. Dat zal een hele opgave zijn.

Beperking van de opwarming van de aarde tot 3,2oC (en niet nog hoger) hoort daarmee tot de mogelijkheden. Tegelijkertijd zal er veel meer aandacht moeten uitgaan naar aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals de stijging van de zeespiegel, de kans op overstromingen door meer heftige en frequente neerslag, hittestress en niet te vergeten toename van klimaatmigratie. 

Wie kan de klimaatverandering afremmen?

In deze post ga ik in op de verantwoordelijkheid van ons – consumenten – maar vooral die van Big Oil voor het afremmen van de klimaatverandering.

Als boeren voor 25% aansprakelijk zijn, voor de klimaatverandering, wie is dat dan voor het resterende deel?

Kijken we eerst naar onszelf, de consumenten: De vermindering van de uitstoot van broeikasgassen raakt ons allemaal: Wereldwijd moeten burgers besluiten om minder kinderen te krijgen, meisjes te laten studeren, energiebesparende apparaten te gebruiken, onze daken te bedekken met zonnepanelen, te investeren in isolatie en warmtepompen, doelmatiger te reizen en vooral dichter bij huis te blijven en ons consumptiepatroon te veranderen. Veel mensen in ontwikkelende mensen doen die laatste twee zaken al.

Maak van vlees desnoods een delicatesse en drink plantaardige zuivel!

Echter, de impact van deze beslissingen valt in het niet bij beslissingen die op bedrijfsniveau moeten worden genomen. In een tot nadenken stemmend artikel benadrukt Derrick Jensen dat in de VS het huishoudelijke energieverbruik in de periode 1994 – 2009 minder dan 25% van het totale energieverbruik bedroeg, dat 90% van het zoet water naar de landbouw en de industrie gaat en dat huishoudelijk afval slechts 3% van de totale afvalproductie omvat. 

Hij concludeert dat als alle Amerikanen er alles aan zouden doen om hun ecologische voetafdruk te verkleinen door geen auto te rijden en veganist te worden, de emissie van broeikasgassen in de VS met slechts 22% zou verminderen.

Een recent rapport van het Carbon Disclosure Project onthult dat 100 wereldwijd opererende olie- en gas producerende bedrijven direct of indirect verantwoordelijk zijn voor 71% van alle broeikasgasemissies sinds 1988. Het zijn uiteraard deze bedrijven die de belangrijkste sleutel in de hand hebben voor vermindering van de productie van koolstofhoudende brandstoffen. Dankzij de onderzoeksjournalistiek van Follow the Money weten we dat – net als andere oliemaatschappijen – Shell al vele jaren op de hoogte is van de desastreuze gevolgen van het gebruik van fossiele brandstoffen, zonder daaruit enige conclusie te trekken voor zijn investeringsbeleid.

Te denken geeft overigens ook dat in de jaren na de ondertekening van het Parijse akkoord financiële instellingen meer dan $478 miljard hebben geïnvesteerd in de exploitatie van kolen. Big-oil werd altijd gespaard gespaard vanwege zijn grote economische belang 

In de komende weken kom ik nog verschillende malen terug op wat er mijns inziens mis is in het hedendaagse boerenbedrijf en wat boeren hier zelf aan kunnen doen. En soms ook doen.


iel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden.