Moedig besluit World Economic Forum: De ‘global competitiveness index’ wordt herzien.

De Global Competitiveness Index is in de ogen van de opstellers (World Economic Forum) aan herziening toe. Deze post beschrijft waarom en geeft de richting aan van de gewenste en verwachte richting

Onlangs publiceerde het World Economic Forum de global competitiveness Index (GCI) 2016-2017[1]. Voor wat het waard is: Nederland stijgt van de vijfde naar de vierde plaats. De score is berekend door de gemiddelde scores te nemen van 122 indicatoren verspreid over 12 onderwerpen (‘pijlers’), die in verband gebracht kunnen worden met concurrentiekracht. Een van deze pijlers is innovatie. Op deze pijler nam Nederland een 8ste plaats in; dit jaar een 7de. De onderstaande afbeelding laat de 12 pijlers en de afzonderlijke indicatoren zien.Samenleving - competitiveness 4Bij de presentatie van de vorige editie van het rapport toonden de opstellers van de GCI zich kritisch over de berekening van de index. Dit jaar is aangekondigd dat in de nabije toekomst een groot aantal indicatoren wordt verwijderd en vervangen. Er zijn thans maar liefst 5 indicatoren van diverse tropische ziekten. Er komen daarnaast nieuwe indicatoren die onder andere verwijzen naar de rol van de financiële markten, het ontstaan van nieuwe consumptiemodellen en de snelheid van technologische verandering.

Samenleving - competitiveness 3
GCI 2015-2016

Het grootste bezwaar tegen de huidige GCI gaat over de manier waarop innovatie wordt gemeten. Ik sta hier kort bij stil en ga vervolgens in op de nieuwe aanpak.

De score op de pijler innovatie is – net als de scores op andere pijlers – een cocktail van indicatoren. In dit geval zijn er dat zeven. Zes daarvan corresponderen de onderstaande vragen. Deze zijn voorgelegd aan en op een zevenpuntsschaal beantwoord door managers van bedrijven in de afzonderlijke landen.

  1. Beschikken bedrijven in uw land over de capaciteit om te innoveren?
  2. Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek in uw land?
  3. In welke mate investeren bedrijven in uw land in R&D?
  4. In welke mate werken in uw land bedrijven en universiteiten samen op het gebied van R&D?
  5. In welke mate stimuleert het inkoopbeleid van de overheid in uw land innovatie?
  6. In hoeverre zijn er in uw land voldoende technisch geschoolde hoger opgeleiden aanwezig?

De zevende indicator betreft het aantal patenten per 1.000.000 inwoners en hiervoor zijn bestaande statistieken gebruikt.

Deze zeven vragen zijn uitermate willekeurig en de betrouwbaarheid van de antwoorden is twijfelachtig. De score op de pijler innovatie verandert dan ook meteen als andere indicatoren worden gebruikt. Dat bleek nadat ik een herberekening had gemaakt voor 15 landen, waarbij aan de zeven indicatoren werd toegevoegd: De kwaliteit van het onderwijs, het gemak om geld te lenen, de absorbtiecapaciteit van bedrijven en de bereidheid om de macht te delen (horizontaal georganiseerde bedrijven zijn meestal meer innovatief). Het resultaat was een forse verschuiving binnen de rangorde. De VS, Zweden en Noorwegen scoorden dankzij de toegevoegde indicatoren een stuk beter. Voor Zwitserland, Israël en Denemarken gold het omgekeerde. Nederland bleef stabiel op de 8ste plaats.

Het fundamentele probleem ligt echter dieper dan de selectie van de juiste indicatoren. Geen enkele ranking is namelijk gebaseerd op een rechtstreekse meting van innovatie[2]:

The implementation of a new or significantly improved product (good or service), a new process, a new marketing method or a new organizational method in business practices, workplace organization, or external relations[3].

Gegevens om deze definitie op het niveau van landen te operationaliseren zijn er blijkbaar niet. Hiervoor in de plaats verzamelt men zo veel mogelijk ‘proxi’s’. In dit geval zijn dat gegevens over ‘het klimaat’ waarin innovatie gedijt en ‘de infrastructuur’ die voor innovatie nodig is. Om deze aanpak enig realiteitsgehalte te geven, is het nodig op zijn minst te expliciteren op grond waarvan de indicatoren zijn geselecteerd.

Innovatie - Europese landen eigen berekening 2Een stap in de goede richting is het European Innovation Union Scoreboard. Hier worden 25 indicatoren gebruikt die worden gegroepeerd in drie categorieën: enablers, firm activities en outputs. In een andere post[4] heb ik laten zien dat geen van de indicatoren van de pijler innovatie in de Global Competitiveness Index hoort tot de categorie ‘outputs’, die de definitie van innovatie nog het meest benadert. Ik heb vervolgens de afzonderlijke scores berekend van alle Europese landen met betrekking tot enablers, firmactivities en output aan de hand van data die het European Innovation Union Scoreboard gebruikt. Zie daarvoor de nevenstaande tabel.

De tabel bevat opmerkelijk resultaten. Ierland en Luxemburg zijn – uitgaande van output – de meest innovatieve landen en niet Zwitserland en Zweden. Hun scores op het gebied van enablers en firmactivities behoren tot de middelmaat. Duitsland scoort hoog op output en firmactivities, maar veel lager op enablers. Bij Zwitserland, Zweden, Noorwegen en Finland en in zekere zin ook Nederland en België is het tegenovergestelde het geval. Deze landen danken hun hoge score – ook op de Global Competitiveness Index – aan de kwaliteit van hun enablers en/of firmactivities.

Zo lang innovatie niet rechtstreeks kan worden gemeten, blijven we aangewezen op gebruik van proxi’s. Maar dan moeten deze wel beredeneerd worden geselecteerd en evenwichtig worden verdeeld over een aantal hoofdcategorieën. Dit is precies wat het World Economic Forum gaat doen bij de herberekening van de Global Competitiveness Index.

Een belangrijke overweging is dat de gekozen indicatoren meer recht doen aan nieuwe inzichten en gebruik maken van de nieuwste data. Na de financiële crisis zijn er bijvoorbeeld gegevens beschikbaar gekomen over de gezondheid van de bancaire sector. Bovenal moeten de indicatoren een sterkere oriëntatie op de toekomst krijgen. Om deze reden krijgt de ICT-infrastructuur maar ook het verwerven van beroepsvaardigheden in het onderwijs een sterker gewicht.

Onderstaande figuur toont de nieuwe structuur voor de berekening van de GCI. Het meest in het oog springt is de herziening van de berekening van innovatie.

screenshot-6De selectie van indicatoren is minder dan voorheen ingegeven door de idee dat innovatie het gevolg is de omzetting van technische kennis in vernieuwende producten. Daarentegen vindt innovatie plaats in een ecosysteem waarin bedrijven, wetgeving, waarden en normen het aangaan van verbindingen, creativiteit ondernemerschap, samenwerking en het gebruik van de nieuwste technieken bevorderen. Dit met het oog op de ontwikkeling van nieuwe ideeën en het naar de markt brengen van nieuwe producten en diensten. Ook de vernieuwing van het onderwijssysteem speelt daarbij een rol: Leven lang leren en nadruk op kritisch denken, meer diversiteit, minder hiërarchie.

Er zijn ook al nieuwe berekeningen gemaakt op basis van deze nieuwe inzichten. Deze bieden een boeiend perspectief. Hierop ga ik mijn volgende post op in.

[1] Zie voor een kritische bespreking van de waarde van deze index: De wankele basis van de innovatieranking: http://wp.me/p32hqY-fB

[2] Zie overigens ook mijn recente post over het innovatiespook, waarin ik de tot dusver meest valide innovatieranking bespreek: De ‘Global innovation index 2016’ kan hier ingezien of gedownload worden: https://www.globalinnovationindex.org/gii-2016-report

[3] Definitie ontleend aan de Oslo manual, die ook de makers van de Global Innovation Index gebruiken.

[4] De volatiliteit van innovatierankings: http://wp.me/p32hqY-fH

Vooruitgang is meer dan concurrentiekracht en innovatie

Het World Economic Forum (WEF) heeft behalve concurrentiekracht ook de duurzaamheid van de ontwikkeling van landen gemeten. De berekening is verdienstelijk, maar de manier waarop het WEF concurrentiekracht en duurzaamheid in elkaar schuift is conceptueel onjuist.

Het World Economic Forum (WEF) – de instelling achter de Global Competitiveness Index – mag een brede kijk op de wereld niet worden ontzegd. Het is nog niet lang geleden dat bijeenkomsten van het WEF zich naast de komst van de top van het bedrijfsleven, tevens kon verheugen op die van duizenden demonstranten. Tegenwoordig zijn de demonstranten vervangen door honderden vertegenwoordigers van NGO’s die de discussie over welzijn en duurzaamheid voeden. Misschien zijn het wel dezelfde personen.

De berekening van de Global Competitiveness Index 2014 – 2015 ging vergezeld van een poging om de duurzaamheid van landen in kaart te brengen. Een jaar later is een proeve gedaan met een nieuwe maat: Inclusieve groei. Deze blogpost gaat over de verhouding tussen concurrentiekracht en duurzaamheid. De volgende blogpost zal gaan over inclusieve groei.

Voor het WEF is het een uitgemaakte zaak dat concurrentiekracht nodig is voor economische groei én voor een duurzame samenleving in sociaal opzicht en met betrekking tot het milieu. Vandaar wordt gesproken over sustainable competitiveness: institutions, policies and factors that make a nation productive over the longer term while ensuring social and environmental sustainability.

Samenleving - social and environmental sustainability;Er is meer nodig dan concurrentiekracht voor de ontwikkeling van sustainable competitiveness. Daarvan is volgens het WEF nog onvoldoende sprake: Vervuiling, aantasting biodiversiteit en klimaatverandering gaan nog steeds door en wereldwijd nemen binnen de landen de sociale tegenstellingen toe.

De box hierboven beschrijft hoe het WEF beide duurzaamheidspijlers operationaliseert[1]. Er zijn voor 112 landen gegevens verzameld en aan de hand daarvan zijn voor deze landen indexen opgesteld.

Samenleving - sustainability enhanced GCIDe cruciale vraag was hoe deze indexen gekoppeld kunnen worden aan de Global Competitiveness Index. Daartoe heeft men anale landen op de social sustainability index en de environmental sustainability index een waarde toegekend tussen 0,8 – 1,2. Deze waarden zijn vermenigvuldigd met de GCI van dat land. Deze vermenigvuldiging leidde tot twee nieuwe indexen: een Social sustainability adjusted GCI en een Environmental sustainability adjusted GCI. Door deze te middelen ontstond de Sustainability adjusted GCI. Zie bovenstaand model.

De hele operatie leidt tot weinig verschuivingen in de oorspronkelijke index[2].

Het ontbreekt het WEF niet aan verbeeldingskracht en ook niet aan politieke moed, al is het zonneklaar dat de beide duurzaamheidsindexen politieke compromissen zijn.

Met deze berekening slaat men de plank helaas volledig mis. Alle landen danken hun concurrentiekracht aan aantasting van het milieu en hun bewoners profiteren nergens ter wereld in gelijke mate mee van de vruchten van de groei. De Sustainability adjusted GCI kan daarom onmogelijk hoger zijn dan de oorspronkelijke GCI. Denkbaar is een vermindering die van land tot land verschilt.

De winst van zo’n negatief bijgestelde GCI is dat de kosten van de economische groei zichtbaar worden.

Hier schuilt tevens het probleem; een bijgestelde GCI maakt in feite niets zichtbaar. De index blijft een resultaat van het optellen en vermenigvuldigen van sub-indexen, die elk op hun beurt ook een cocktail van indicatoren zijn. Ik pleit er daarom voor om de drie indexen Global competitiveness, Social sustainability en de Environmental sustainability gewoon naast elkaar te presenteren. Hetzij in de vorm van een rating, hetzij als indexcijfers, variërend van 1 – 7 per land. Alleen dan is de negatieve bijwerking van concurrentiekracht in een oogopslag duidelijk.

[1] Zie voor beschrijving en berekening van de parameters: http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2014-2015/appendix-a/

[2] Zie voor het resultaat: http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2014-2015/the-measurement-of-sustainable-competitiveness/ Table 1, p. 68.

De volatiliteit van innovatierankings

Deze blogpost laat zien dat de plaats van landen in Europa op innovatieranking aanzienlijk verandert als niet naar voorwaardenscheppende activiteiten wordt gekeken maar naar de hoeveelheid innovatieve producten en diensten.

In mijn vorige blogpost uitte ik twijfels over de manier waarop het Global Competitiveness Rapport 2015-2016 de innovatieprestatie van landen berekent. De samenstellers van het rapport delen deze twijfels en ze zijn van plan het aantal indicatoren – nu zeven – volgend jaar drastisch uit te breiden[1]. Het is maar zeer de vraag of dit een oplossing is.

Innovatie - Innovation Scoreboard 2015De makers van een andere innovatieranking, het European Innovation Union Scoreboard (zie boven), kampen met hetzelfde probleem[2]. Zij hanteren 25 indicatoren, verdeeld in drie groepen: enablers, firm activities en outputs.

Enablers verwijst naar voorwaardenscheppende activiteiten. Deze liggen onder andere op het gebied van de hoeveelheid academisch afgestudeerden, de wetenschappelijke output en de financieringsmogelijkheden.

Firmactivities verwijst onder andere naar activiteiten van bedrijven die verband houden met innovatie, zoals investeringen in R&D, samenwerkingsactiviteiten en voortgebrachte patenten.

Outputs verwijst naar het meest naar tastbare resultaten activiteiten, waartoe onder andere behoren het aantal bedrijven dat innovatieve producten vervaardigt, de hoeveelheid innovatieve producten en het aandeel daarvan in de export.

Elk van de drie groepen is gebaseerd op een reeks indicatoren (zie onderstaand overzicht).

Innovatie - Innovation Scoreboard 2015 2Het valt onmiddellijk op dat geen enkele indicator van innovatie op de Global Competitiveness Index behoort tot de categorie ‘outputs’ (Zie overzicht daarvan in mijn vorige blogpost). De ranking van landen is daardoor uitsluitend gebaseerd op voorwaarden om te innoveren en bedrijfsactiviteiten die daar mogelijk toe kunnen leiden.

Dit roept de vraag op hoe een ranking uitziet die uitsluitend op output is gebaseerd, bijvoorbeeld de hoeveelheid innovatieve producten en diensten van een land. Voor dit doel heb ik de afzonderlijke scores berekend van alle Europese landen met betrekking tot enablers, firmactivities en output aan de hand van data die het European Innovation Union Scoreboard gebruikt. Zie daarvoor de onderstaande tabel. De tabel bevat opmerkelijk resultaten.

Innovatie - Europese landen eigen berekening 2Ierland en Luxemburg zijn de meest innovatieve landen, als je in tegenstelling tot de bovenstaande tabel alleen naar de output kijkt. Hun scores op het gebied van enablers en firmactivities behoren tot de middelmaat. Duitsland scoort hoog op output en firmactivities, maar veel lager op enablers. Bij Zwitserland, Zweden, Noorwegen en Finland en in zekere zin ook Nederland en België is het tegenovergestelde het geval. Deze landen danken hun hoge score – ook op de Global Competitiveness Index – aan de kwaliteit van hun enablers en/of firmactivities. Hun score ligt duidelijk lager als je uitsluitend kijkt naar de hoeveelheid innovatieve goederen en diensten die ze produceren.

Deze cijferexercitie leidt tot twee conclusies.

De waarde van een ranking die is gebaseerd op een cocktail van heterogene indicatoren, is twijfelachtig. Het gaat vooral om een pr-instrument, vooral als het resultaat goed uitpakt. Publiceren van clusters van indexcijfers die verwijzen naar verwante indicatoren, zoals enablers, firmactivities en output, is in elk geval voor beleidsmakers veel waardevoller.

Een wetenschappelijk gefundeerd model van onafhankelijke, intermediërende en afhankelijke variabelen wordt node gemist. Zo’n model zou uitsluitsel kunnen geven over de rol die enablers, firmactivities en mogelijk andere variabelen spelen en ook wat we precies dienen te verstaan onder output. Nu vullen beleidsmakers en politici deze relatie op opportunistische wijze in; bijvoorbeeld door te verwijzen naar het belang van wetenschappelijk onderzoek voor innovatie. De bovenstaande gegevens wijzen op de betrekkelijkheid van dit verband.

Veel belangrijker voor innovatie dan de ‘enablers’ zijn mijns inziens de capaciteit van bedrijven om kennis te absorberen, de beschikbaarheid van technisch afgestudeerden, de hoeveelheid R&D door bedrijven en de samenwerking op onderzoeksgebied tussen universiteiten en bedrijven.

[1] Zie hoofdstuk 2 uit het Global Competitiveness Report 2015-2016: http://reports.weforum.org/global-competitiveness-report-2015-2016/introduction-2/

[2] In 2013 heeft de Europese Unie een herberekening gepubliceerd van het innovatieve gehalte van de landen van Europa. Deze bevatte alleen indicatoren die rechtstreeks met innovatie verwant waren. Het resultaat was een sterk afwijkende ‘rating’, waarbij Nederland naar de middenmoot tuimelde. Het is bij een eenmalige exercitie gebleben. Weaarvan de resten zelfs van de websiute zijn verdwenen. Geïnteresseerden zijn daarom aangewezen op de blogpost die ik indertijd aan deze exercitie heb gewijd: http://wp.me/p32hqY-5d