1. Levendige straten en pleinen

Het zijn bezoekers die voor levendige straten en pleinen zorgen. In deze post tref je een aantal maatregelen aan om te zorgen dat die mensen komen. Dit is de eerste aflevering in een reeks van 25 posts over leefomgevingskwaliteit

Voor je ligt de eerste aflevering van een reeks van 25 posts over evenzoveel facetten van leefomgevingskwaliteit. Deze kun je tweemaal per week lezen.

De openbare ruimte is als een toneel. De Nederlandse architect en stedenbouwkundige Sjoerd Soeters, bekend van onder andere de Amsterdamse Houthavens,  mocht dit graag zeggen. Hiermee doelde hij erop dat het de bewoners en bezoekers van steden zijn die zorgen voor de levendigheid, maar dat straten en pleinen er dan wel voor moeten zorgen dat ze er komen Op de Rue Sainte-Catherine te Bordeaux (foto rechtsboven) is dat kennelijk goed gelukt.

Winkelvoorzieningen en horeca

Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van de winkelvoorzieningen, ook voor ‘funshoppers’, nog steeds het belangrijkste motief is om centrale delen van de stad te bezoeken. Op de tweede plaats komt een gevarieerd aanbod aan horeca (foto linksonder). Een welkome aanvulling vormen ruimtes met een niet-commerciële bestemming, zoals musea, laagdrempelige galerieën, kunstuitleen, voorlichtingscentra van gemeenten of bedrijven.

Stoepen

Stoepen zijn meestal veel te smal, vanwege de vermeende noodzaak om ruimte te bieden aan het gemotoriseerde verkeer. Een stoep in centrale delen van de stad moet minstens 6 meter zijn, zoals bijvoorbeeld die van Fillmore Street, San Francisco (foto linksboven) Er is dan voldoende plaats voor gevelbegroeiing, onbelemmerde doorgang voor passanten en tafeltjes of stoeltjes, billboards en straatverkopers, die een welkome bijdrage aan de levendigheid van de straat leveren. 

Gelegenheid om uit te rusten

Plekken die bewoners en bezoekers uitnodigen om te blijven ‘hangen’ verhogen de aantrekkelijkheid van het gebied en de kans op onvoorziene ontmoetingen (‘collision spaces’). Dat kunnen terrassen zijn, maar zeker ook niet-commerciële plekken zoals beboomde pleintjes met banken, spellen, straatmuzikanten (akoestisch) en een ijskar. Een van de meest bekende voorbeelden zijn de Spaanse trappen in Rome. Dergelijke ruimten ontstaan doorgaans ‘vanzelf’,  maar ze kunnen ook als zodanig worden ontworpen, zoals de getoonde pleintjes in Barcelona en Shanghai (foto’s midden- en rechtsonder), maar het is dan geenszins zeker dat ze ook als zodanig worden gebruikt. 

Verkeerslawaai beperken

In de meer centraal gelegen delen van een stad draagt ‘ruis’ bij aan de beleving, maar verkeerslawaai is een bron van overlast en verjaagt bezoekers. Doorgaand verkeer valt niet te rijmen met alle andere (binnen)stedelijke functies;  bestemmingsverkeer moet worden verminderd, gekanaliseerd en de snelheid daarvan dient beperkt te blijven. Maar ook het geluid bij evenementen moet ten behoeve van bezoekers, omwonenden en passanten een aanvaardbaar niveau te hebben, in de wetenschap dat deze veel mensen aantrekken, maar ook veel mensen kunnen afstoten.

Plekken met verschillend karakter

In een aantrekkelijke binnenstad tref je op hetzelfde moment plaatsen aan waar rust heerst en andere waar reuring is. Die rustige plaatsen kunnen kleine parkjes zijn met speelgelegenheid en met banken om uit te rusten, maar ook publiek-toegankelijke binnenplaatsen van woonblokken. Stadsleven bestaat bij gratie van menging van functies; een daarvan is even bijkomen.

Iconische plekken benutten

De meeste steden hebben plekken met bijzondere kenmerken.  Vaak is dat een historisch of juist modern gebouw.  Soms is het een alom bekend plein, zoals het Vrijthof in Maastricht. Soms zijn het ook de boulevard langs een rivier of bijzondere uitzichtpunten (foto middenboven) die zowel stedelingen als bezoekers graag in hun route opnemen en waar zij even blijven hangen.

Kunst

Alle delen van een stad met een centrumfunctie zouden ruim voorzien moeten zijn van kunst.  Hiervoor kunnen (tijdelijk) leegstaande winkels worden gebruikt, die ook als informatiecentrum worden gebruikt, kunst op straat (desnoods replica), boeiende schilderingen op blinde moren, wier aantal overigens beperkt moet zijn. ’s Avonds kan op de pleinen en pleintjes aan lichtkunst worden gedacht.

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

Nieuwe reeks: 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit     

Opvattingen over de kwaliteit van de leefomgeving veranderen. In deze nieuwe reeks komen 25 bouwstenen aan de orde om hieraan inhoud te geven.

                  

Voor je ligt de inleiding tot een reeks van 25 posts over evenzoveel facetten van leefomgevingskwaliteit. Deze kun je tweemaal per week lezen.

Opvallend is hoe eensgezind mensen zijn als het om de kwaliteit van hun leefomgeving gaat. Hoe vaak hoor je niet Ik zou het liefste willen wonen in een jaren ’30 huis. Helaas onbetaalbaar (zucht). Bijna altijd scoren oudere wijken hoger dan moderne, waar het volgens bewoners en bezoekers ontbreekt aan sfeer, gezelligheid en intimiteit. Stedenbouwkundigen, architecten en politici zouden dit graag willen veranderen en dat gebeurt ook. Langzaam.

In de stedenbouwkunde waait een nieuwe wind

Hoe steden in Europa tegenwoordig uitzien, gaat voor een groot deel terug op de denkbeelden van Le Corbusier door zijn rol in het toonaangevende Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM). Ook de Nederlandse architect en stedenbouwkundige  Cornelis van Eesteren was een prominent vertegenwoordiger van deze beweging. Dat blijkt uit de ruim opgezette naoorlogse woonwijken met hun rechthoekige verkaveling vol eengezinshuizen en middelhoogbouw. Het achterliggende idee is vormgeven van de functionele stad waarin wonen, werken, winkelen en recreëren elk hun eigen plaats hebben.

Langzaam maar zeker werd de stem van een nieuwe generatie stedenbouwkundigen luider. Hierin spelen Jane Jacobs en Jan Gehl een prominente rol. Zij verafschuwen de naoorlogse stedelijke expansie en pleiten voor menging van stedelijke functies. Zij vonden gehoor bij een groeiende groep stedenbouwkundigen, die het overigens lang niet in alles met elkaar eens zijn. Het tijdschrift Planetizen heeft dit jaar stadsactiviste Jane Jacobs, 70 jaar na het verschijnen van haar boek The Death and Life of Great American Cities, uitgeroepen tot meest invloedrijke stedenbouwkundige ooit, al heeft ze nooit een studie op dit gebied gevolgd. Jan Gehl, wel stedenbouwkundige van huis uit, staat op de tweede plaats. Trouwens, Anne Hidalgo, de burgemeester van Parijs staat op plaats zeven. Niet om wat ze heeft gestudeerd, maar om wat ze in praktijk heeft gebracht.

Bij de uitwerking van de ideeën van Jacobs en Gehl spelen vertegenwoordigers van New Urbanism een belangrijke rol. Zij hebben onder andere de basis gelegd voor de terugkeer naar de 15-minutenstad.  Een aantal van hen staat eveneens hoog op de lijst: Andres Duany, auteur van Suburban Nation (4) en Jeff Speck, auteur van Walkable City (10).

Leefomgevingskwaliteit centraal

Veel hedendaagse denkbeelden over stedelijke ontwikkeling in de geest van Jacobs en Gehl komen samen in het begrip leefomgevingskwaliteit. Een compacte definitie van dit begrip is bouwen aan menselijk welbevinden in een zich verdichtende stad

Diverse publicaties gaan in op de vraag waar leefomgevingskwaliteit vanaf hangt. Ik noem er vier. Wie nader wil kennismaken met de principes van New Urbanism en tal van uitwerkingen in de praktijk, kan hier gratis het fraai gedocumenteerd boek: 25 Great Ideas of New Urbanism (2018) downloaden. Toegespitst op de Nederlandse situatie zijn de catalogus van 36 doelstellingen voor leefomgevingskwaliteit, bijeengebracht door de vereniging Deltametropool, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2022) en de  56 principes voor een ‘metro mix’, opgesteld door het College van rijksadviseurs (2019). Tenslotte vermeld ik het boek Building and Dwelling: Ethics for the City (2019) van Richard Sennett die de naoorlogse ontwikkeling van steden in een urbaan-sociologisch perspectief plaatst.

Ik heb alle verwijzingen naar facetten van leefomgevingskwaliteit die ik deze en in andere recente publicaties ben tegengekomen verzameld en geclusterd in 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit. Aan elk van deze bouwstenen en hun implicaties is de komende weken een post gewijd. 

HIER tref je verwijzingen aan naar de 25 bouwstenen voor leefomgevingskwaliteit die achtereenvolgens aan de orde komen. De al geposte bouwstenen kun je vanuit deze pagina benaderen.

Bouwlocaties die vragen om moeilijkheden

Metalen deuren, aluminium keukens, stenen vloeren, betegelde muren, keukenapparatuur op ooghoogte, bekabeling vanaf de bovenverdieping. Zo wil Londen bouwen op overstromingsgevoelige gebieden. Daarover gaat deze post. Een voorbeeld voor Nederland? 

London’s Housing and Climate Crises are on a Collision Course is de sprekende titel van een artikel over het snel groeiende risico van overstromingen in Londen.

De naam Londen kan makkelijk worden vervangen door die van veel andere plaatsen ter wereld, ook in Nederland,  waar de oevers van regelmatig overstromende rivieren vol staan met huizen, vaak van het armste deel van de bevolking.

Hackney Wick, een voormalig industriegebied, is een van de snel gentrificerende buurten, vol lofts en met honderden nieuwe appartementen in aanbouw. Ook hier veroorzaakte heftige neerslag in de zomer van 2021 grote schade, net als trouwens in verschillende andere wijken. Hackney Wick leent zich voor verdere analyse omdat het gebied aangewezen is als een van de 32 groeikernen, die het chronische tekort aan woningen in Londen moeten helpen verlichten. Inclusief Hackney Wick zijn 19 daarvan gekende risicogebieden.

Historisch is Londen vertrouwd met overstromingen.  Dit gevaar werd afgewend door de bouw de Thames Barrier, een enorme waterkering aan de oostelijke kant van Londen die bij hoog water kan worden afgesloten. Naar schatting zijn hierdoor zeker 200 overstromingen afgewend. Maar de laatste decennia komt het grootste gevaar niet meer van de Thames, maar van overvloedige neerslag die niet kan worden verwerkt door de 150 jaar oude riolering.

Inmiddels gaat de nieuwbouw in Hackney Wick en in andere locaties zoals Newham in hoog tempo door. Van vele zijden is inmiddels op de risico’s gewezen. Ambtenaren van de stad erkennen deze en wijzen op vage beloften van projectontwikkelaars om voorzorgmaatregelen te nemen. Dat gaat om metalen deuren en meubilair dat waterproof is. De druk om te bouwen is echter enorm.

De stad heeft de komende decennia jaarlijks 66.000 nieuwe huizen nodig. 

Op veel plaatsen wordt al jarenlang onverantwoord gebouwd, doorgaans door gebrek aan alternatieven. De duizenden overledenen bij recente overstromingen in Pakistan en Bangladesh en de honderden mensen die onlangs in Brazilië omkwamen bij overstromingen en aardverschuivingen wonen in gebieden waar deze problemen allang bekend waren. Het gaat om gebieden die dicht bij de plaatsen liggen waar de bewoners werken en die al jarenlang de plek zijn waar zich migranten vestigen. De opwarming van de aarde verhoogt de frequentie en de heftigheid van deze overstromingen. 

Toch is het mogelijk om vellig te bouwen in risicogebieden. De daarvoor benodigde techniek, sponsstad-benadering genoemd, kan worden ingepast in het weefsel van nieuwe buurten, waardoor duurzame, aantrekkelijke plaatsen ontstaan. Door een combinatie van kleine en grote parken, groene daken, wadi’s maar ook particuliere tuinen neemt het waterbergend vermogen toe en wordt voorkomen dat de riolering overbelast raakt en straten en huizen overstromen. Ook in Londen worden hiermee ervaringen opgedaan. Hierover gaat de volgende post.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Natuurinclusief waterbeheer in China

Nederland liep in de wereld voorop met de uitvoering van de idee dat rivieren de ruimte geven de beste manier is om overstromingen tegen te gaan. In deze post laat ik zien hoe China deze aanpak inmiddels op grote schaal toepast.


Dit is de eerste post in een reeks over het wassende water.  Aanleiding is de watersnoodramp die twee jaar geleden een aantal plaatsen langs onder andere Ahr, Vesdre en Geul trof. Volgende week ga ik in een tweetal posts in op de oorzaken van deze overstromingen en de maatregelen om herhaling te voorkomen. Met de uitvoering van deze maatregelen – ook de rivieren de ruimte geven – wil het nog niet erg vlotten. 


De nieuwe visie van de Chinese overheid op de rol van de natuur in stedenbouw, komt ook tot uitdrukking in de opvattingen over waterbeheer. Dit nieuwe beleid leidde ook tot eerherstel van Yu Kongjian.  Zijn visie stond haaks op het gangbare beleid om rivieren in te dammen en te omgeven door dijken. Hij pleitte ervoor om de natuurlijke hydrologie te herstellen die door deze kunstwerken is verstoord. 

Twintig jaar geleden bracht Yu en zijn team in kaart welke delen van Beijing een hoog risico liepen op overstromingen. Hij adviseerde deze onontgonnen te laten en te gebruiken voor de berging van regenwater. Regeringsfunctionarissen negeerden hem. In juli 2012 sloeg het noodlot toe. De grootste storm van Peking in meer dan 60 jaar bracht 18 centimeter regen mee en veroorzaakte grote overstromingen.

Kort daarna kondigde president Xi Jinping een landelijk programma aan dat ‘sponssteden’ werd genoemd. Het stedelijk gebied moest weer gaan functioneren als een spons die water absorbeert en dat vervolgens langzaam afgeeft. In 2015 begon de centrale overheid met demonstratieprojecten in 16 steden en in 2016 kwamen er nog 14 bij, met als doel dat 100 steden met meer dan 1 miljoen inwoners 70% van de gemiddelde jaarlijkse regenval binnen hun grondgebied vasthouden. Inmiddels is het sponssteden principe geïmplementeerd in 100 steden en opgenomen in de masterplannen voor 538 steden. 

De fotocollage toont enkele voorbeelden. Ik licht het Quinli stormwater wetland park wat uit (linksboven). De omvang van dit park is ruim 34 hectare en dit voormalig beschermde ‘wetland’ is omgeven door de dichte bebouwing van een nieuwe stad. Hierdoor is de relatie met de het oorspronkelijke bronnengebied verbroken en was het gebied was gedoemd op te drogen. De idee was om de resten van dit natte gebied te transformeren in een ‘groene spons’ en daarmee ook andere ecosysteemdiensten tot ontwikkeling te laten komen op het gebied van gezondheid, beleving en recreatie. 

Het centrale deel van het gebied bleef onaangetast, waardoor het op natuurlijke wijze kan evolueren en transformeren.  Eromheen werd een ring van vijvers en heuvels aangelegd, door grond af te graven en te verplaatsen. Regenwater uit de bebouwde omgeving wordt via buizen geloosd in deze zone waar het water langs natuurlijke weg wordt gefilterd en zich vervolgens een weg zoek in de binnencirkel van ‘wetlands’. De heuvels zijn beplant met inheemse zilverberken en deze groeien uit tot een dichte bosomgeving. De zone van vijvers en heuvels is ook een aantrekkelijk recreatiegebied door een netwerk van paden met verhoogde loopbruggen en uitkijktorens, ook om het gebied bij hoog water toegankelijk te houden.

China heeft de afgelopen jaren in de zomer met zware neerslag te maken gehad. Hierdoor kreeg de ‘oude’ infrastructuur van dijken en dammen het zwaar te verduren, maar ook de jonge sponssteden. In de zomer van 2021 vonden overstromingen plaats in een van de steden met een groenblauwe infrastructuur, Zhengzhou. Er viel meer dan 20 centimeter regen in een uur. 400.000 mensen werden geëvacueerd en bijna 300 bewoners kwamen om het leven.

Dit riep de vraag op of een gebied van enkele tientallen hectaren afdoende is voor toepassing van het sponsprincipe.

De belangrijkste les was dat het sponsprincipe binnen het hele bovenstroomse gebied toegepast had moeten worden. Hier moet ruimte komen voor natuurlijke uiterwaarden, die de afvoer van water naar de steden stroomafwaarts vertragen.  We zullen deze idee ook tegenkomen als we stil staan bij de overstromingen die in 2021 grote delen van Duitsland en België en ook het Limburgse heuvelland troffen.

Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Gezonder door groen?

Een groene leefomgeving is goed voor je gezondheid, maar lang niet alle effecten zijn duidelijk. Daarover gaat deze post.

In het rapport Beleidsdenken over stedelijk groen en gezondheid komt een ambtenaar van het ministerie van VWS aan het woord die stelt: Tien extra bomen per stratenblok zorgen ervoor dat de leeftijd gerelateerde gezondheidsklachten gemiddeld zeven jaar later optreden. Zo is het dus niet. Er zijn voldoende studies die aanwijzingen geven over een relatie tussen stedelijk groen en gezondheid, maar het is nog onduidelijk onder welke omstandigheden dat zo is, voor wie dat het geval is en om wat voor groen het gaat.

In de loop van volgende week introduceer ik het dan te verschijnen nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels ‘Wat nu!?’ In dit boek verklaren de auteurs het uitblijven van brede acceptatie van veranderingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Vervolgens gaan ze uitgebreid in op de vraag ‘Wat nu?’ De frequentie van mijn posts wordt dan tevens verhoogd van een naar twee per week.

Ik benoem hieronder een aantal van de aan ‘groen’ toegeschreven gezondheidseffecten

1. Verbetering luchtkwaliteit

Fijnstof draagt bij aan een breed scala van aandoeningen. Vooral infecties van de luchtwegen en hart- en vaatziekten, maar ook kanker en mogelijk diabetes. Bomen en planten – coniferen in het bijzonder – kunnen inderdaad fijnstof afvangen. De mate waarin dit gebeurt is echter geringer dan nodig is om wezenlijke invloed te hebben op de gezondheid.

2. Tegengaan hittestress

Hittestress ontstaat als gevolg van hoge temperatuur en luchtvochtigheid. Verder speelt de windsnelheid en de stralingstemperatuur een rol. Wanneer de kruinen van bomen 20% van het oppervlak van een relatief groot areaal bedekken, vermindert de luchttemperatuur overdag met 0,3oC. Deze relatief geringe daling leidt echter al tot 10% minder sterfgevallen. Vaak wordt 40% kruinoppervlak over een groter oppervlak als ideaal beschouwd. 

3. Reduceren mentale stress en verbetering gemoedstoestand

Volgens Arbo Nederland is 21% van het aantal verzuimdagen stress gerelateerd, hetgeen ongeveer €3 miljard schade betekent. Een korte termijn effect van contact met de natuur op stress, concentratievermogen en interne rust is aangetoond. Het is niet duidelijk wanneer dit effect optreedt: Is een aantal uren zitten in de tuin voldoende of moet je dagelijks een flinke wandeling maken en doet het er dan toe waar je wandelt? 

4. Bevorderen van sociaal contact

Vooral ouderen zijn vaak sociaal geïsoleerd, wat negatief uitpakt voor hun mentale en fysieke gezondheid. Meer groen nabij de woonomgeving, bijvoorbeeld in de vorm van buurtparkjes, nodigt uit tot sociale contacten. Van belang daarbij zijn de plaatsing van banken, voldoende zicht op de omgeving, de afwezigheid van (verkeers)lawaai en de staat van onderhoud. Het zijn dus niet alleen de bomen en het gras

5. Vermindering van geluidshinder

Vegetatie is enigszins geluiddempend, maar belangrijker is dat bewoners van huizen met een groene omgeving geluid als minder hinderlijk ervaren, ook al omdat de kans dat ze in een minder dicht bevolkte wijk wonen groter is. Verondersteld wordt dat de positieve impact van groen komt door een al besproken mechanisme, namelijk de verbetering van de stressbestendigheid als gevolg van het aanwezige groen.

De positieve impact op de gezondheid in het algemeen is voldoende bewezen, in het bijzonder de invloed op de mentale gezondheid, de vermindering van stress en de beschutting tegen hitte.  

Er zijn nog veel openstaande vragen, met name welk type groen voor welke doelgroep de grootste impact heeft. De positieve invloed van bossen is groter dan die van parken, maar dit wordt gecompenseerd door het feit dat mensen doorgaans meer tijd doorbrengen in parken dan in bossen. De uitspraak van de ambtenaar waarmee ik deze paragraaf begon lijkt wat kort door de bocht. 


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Hou op met die zogenaamde verticale bossen

Op zoek naar uitbreiding van stedelijk groen was daar ineens de hype van het stapelen van bomen. Het verticale bos. Een onzinnig idee. Waarom leg ik uit in deze post.

Ik pak de reeks over natuurinclusieve steden weer op, na deze een maand te hebben onderbroken voor de publicatie van posts naar aanleiding van het laatste IPCC-rapport. 

Begin juni introduceer ik het dan te verschijnen nieuwe boek van Thijs Homan en Rob Wetzels ‘Wat nu!?’ In dit boek motiveren de auteurs het uitblijven van brede acceptatie van veranderingen om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Vervolgens gaan ze uitgebreid in op de vraag ‘Wat nu?’

Steeds meer steden opteren voor een zogenaamd verticaal bos. Het eerste was het Bosco Verticale in Milaanontworpen door de architect Stefano Boeri (zie collage, foto rechtsonder). Het bestaat uit twee torens van 110 en 76 meter waarop plaats is ingeruimd voor 20.000 planten en 900 bomen, variërend in lengte van 3 – 9 meter. 

Boeri is gevraagd om een qua vorm vergelijkbaar project te realiseren in China, de Nanjijng Green Towers, een stuk hoger maar met minder bomen (foto midden onder). Dit project zal naar verluid jaarlijks 25 ton CO2 absorberen. De stad Taipei wilde niet achter blijven. Voor deze stad, die al beschikt over het op een na hoogste gebouw ter wereld, ontwierp de Belgische architect Vincent Callebaut de Agora Garden (foto links boven).De 23.000 planten en bomen van dit gebouw, in de vorm van een DNA-molecuul, zullen per jaar 130 ton aan CO2 absorberen. In Melbourne wordt de ‘Green Spine’ toren gebouwd. Dit zal met 101 verdiepingen het hoogste verticale bos ter wereld moeten worden (foto rechtsboven). Het laatste voorbeeld is de Toronto Tree Tower van architect Chris Pecht. Deze is geheel van hout met bomen op de grote balkons (foto linksonder).

Ook Nederland doet mee (Zie onderstaande collage). Een ouder Nederlands voorbeeld is het stadskantoor van Venlo (foto linksonder), al is hier geen sprake van bomen maar van een groene muur met planten in zakjes. Nederland zal op afzienbare termijn nog meer groene gebouwen krijgen, onder andere de nog resterende toren van de Amsterdamse Bijlmerbajes (linksboven). In Utrecht is een vergelijkbaar project in voorbereiding, Wonderwoods, in samenwerking met Stefano Boeri (middenonder). Deze is ook betrokken bij de Eindhovens Trudo toren (rechts) Deze toren is, in tegenstelling tot de overige verticale bossen bestemd is voor sociale woningbouw.

Ik sta kritisch ten opzichte van deze hype. Bomen moeten wortelen in de volle grond omdat zich daar het bodemleven afspeelt en zij via het mycelium contact met elkaar kunnen zoeken en de groei van hun wortels dan aanpassen aan de beschikbare voedingsstoffen. In plaats van opgetakelde bomen, zie ik liever balkons ingericht als kleine tuinen, met een gevarieerde beplanting van heesters, vaste planten, grassen, varens, bollen en knollen zodat er in elke week wat te beleven valt. Een dergelijke groenvoorziening is aangelegd op de balkons bij The George op de Zuidas in Amsterdam. Plantenbakken zijn geïntegreerd in het gebouw.  Om de kwaliteit van het door Piet Oudolf ontworpen groen te behouden is het beheer daarvan uitbesteed. Begrijpelijk,  al zag ik toch liever dat de bewoner hier zelf aardigheid in kregen.

Verder zou ik ervoor kiezen om groen weer terug te laten komen tegen de muren, zie de derde fotocollage. Gangbare opvattingen over beheer van gebouwen hebben ertoe geleid dat dit soort groen minder wordt toegepast, omdat het de gevels zou beschadigen. De fraaie wingerds aan de Hobbemakade te Amsterdam (middenboven) zijn uitgroeiende boomstammen die van oudsher grote delen van de gevels bedekken, zonder schade te veroorzaken. Ik vind begroeide gevels met beplanting die wortelt in de grond, een van de mooiste vormen van stedelijk groen.


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden. 

Die arme bomen

Deze en de volgende vier posts gaan over natuur in de stad, een levensnoodzaak. Maar ondertussen hebben stadsbomen het zwaar te verduren. Daarover gaat deze post.

Bomen in de stad staan er zelden zo florissant bij als deze.

Bomen mogen in geen enkele buurt ontbreken en daarom zijn er op veel plaatsen plannen om hun aantal fors uit te breiden.  Daarbij wordt lang niet altijd aandacht geschonken aan wat gezonde levensomstandigheden zijn voor bomen.

Dat bomen voor steden belangrijk zijn, is al eeuwen bekend. Eerst, vooral uit overwegingen van sier en status, later steeds meer vanuit het besef dat ze bijdragen aan het welzijn van mensen en het herstel van een gezond leefmilieu. Een volwassen grote boom absorbeert door opslag en productie van zuurstof, 5,4 ton CO2 en 20 kg fijnstof per jaar.

Milaan, Barcelona en London willen de komende decennia honderdduizenden nieuwe bomen plaatsen. Zowel met het doel CO2 te absorberen, maar ook om het ontstaan van hitte-eilanden tegen te gaan. 

Maar bomen hebben het zwaarStadsbomen worden zelden ouder dan 100 jaar en leiden aan uiteenlopende ziekten. Veel recent aangeplante bomen sterven binnen enkele jaren. De belangrijkste oorzaken zijn droogte, de stenige omgeving en de harde ondergrond. Bij de aanleg van straten wordt de grond met trilplaten verhard en het verkeer doet daar nog een schepje bovenop. De bomen hebben daardoor te weinig mogelijkheden om te wortelen waardoor ze te weinig water krijgen én makkelijk omwaaien. De 2,5 miljoen Nederlandse honden doen bovendien een voortdurende aanslag op de kwaliteit van de boomschors.

Een Nederlands bedrijf levert TreeTanks. Dit zijn ondergrondse kunststoffen kratten ter grootte van een parkeerplek waarin bomen ruim kunnen wortelen.  Via slangen kan de lucht- en watertoevoer worden geregeld. Deze kratten kunnen ook voor ondergrondse waterberging zorgen. Toch roept deze oplossing vragen op.  

In zijn boek The hidden life of trees (2016) schrijft Peter Wohlleben dat bomen onderling communiceren via mycelium (schimmeldraden).

Hij baseerde zich op het werk van de Amerikaanse biologe Suzanne Simard, die sprak van een wood wide web. De ecotoop waarin bomen staan zou bepalend zijn voor hun weerstandsvermogen. Daarom rijzen er ook twijfels aan de duurzaamheid van de zogenaamde verticale bossen, die in geen enkel opzicht een bos mogen heten. 

Bomen zijn bovendien geen wondermiddelen; ze leiden onder het kwaad dat ze moeten bestrijden.  

Er zijn inmiddels verschillende studies die aantonen dat de opname van CO2 minder wordt naarmate het klimaat warmer is (en wordt). Ze slagen er dan minder in de bladeren koel te houden en dat remt het proces van fotosynthese.

Tenslotte, de keuze van de boomsoort luistert steeds nauwer. De idee wordt verlaten dat vooral inheemse soorten geplant moeten worden zoals als de iep. In plaats daarvan gedijen bomen uit warmere en drogere streken in Nederland steeds beter, zoals de Japanse els en de Kaukasische beuk. 


Beviel deze post? In het e-boek Leven mét de natuur tref je veel vergelijkbare informatie over natuurinclusieve oplossingen voor de inrichting van de ruimte. Je kunt het e-boek hier downloaden

Lang niet alle kinderen zijn hetzelfde, maar buiten spelen willen ze (bijna) allemaal

Hoe gaat het met spelen op straat door kinderen? In deze post lees je er het een en ander over.

Kinderspel legt in hoge mate de omgangsvormen vast, of beter, door te spelen leer je omgaan met elkaar. Hele jonge kinderen spelen vaak alleen of met een vriendje of vriendinnetje vlak bij huis. Het kan knikkeren zijn of stoepkrijten. Naarmate ze ouder zijn gaan ze ook met andere kinderen spelen. De actieradius neemt geleidelijk toe van de eigen straat naar de omliggende straten en pleintjes voor zover ouders dat toestaan (en anders vaak ook). Favoriet zijn verstoppertje, wat rondfietsen en een partijtje voetbal als de ruimte het enigszins toelaat. 

Soms doen tieners volop mee, soms trekken deze zich met leeftijdgenoten terug op plekken die zich daarvoor lenen en waar meer jongeren samenkomen.

Rond de leeftijd van negen à tien doen jongens het liefst regelspelen, waarbij een groot deel van de tijd vaak zit in het bediscussiëren, aanvechten en vaststellen van spelregels.  Meisjes zijn wat meer op zoek naar avontuur en zijn gecharmeerd van klimmen, schommelen en spannende glijbanen. Hun spel gaat snel over in lekker kletsen, in eerste instantie nog liefst onder mekaar. Zelf geven ze aan geen eigen voorzieningen te willen – ze vinden zich even stoer als jongens – als er maar voldoende plekken zijn want ze voelen zich soms wel door ‘grote’ jongens uitgesloten.  Ze gaan ook minder snel naar plekken die ze niet kennen of het moet met een groep vriendinnen zijn.

Bij tieners gaan spel, kletsen en chillen makkelijk in elkaar over. Ze kruipen bijvoorbeeld nog graag op een (schotel)schommel. Ouderen hebben het dan vaak over ‘rondhangen’, maar jongeren zelf over socializen of chillen. Naarmate er meer plekken zijn die zich daarvoor lenen – een fantasievol ontworpen zitkuil in plaats van een gore keet – slaat de verveling minder snel toe en daalt de kans op overlast. Voorzieningen speciaal voor tieners kunnen het beste wat afgelegen zijn gesitueerd, maar niet geïsoleerd. In wezen willen ze er gewoon bij horen. 

Hoe ontwikkelt zich het buiten spelen. 

De Stichting Kind & Samenleving heeft in 2018 spelende kinderen geobserveerd en geteld in zeven verschillende woonwijken en vergelijkt het resultaat met eerder onderzoek uit 2008 in dezelfde wijken[1]. De conclusie is dat buitenspelen sinds dat jaar met 37% is gedaald. Oorzaken: verkeer, groeiend angstgevoel bij ouders, meer conflicten tussen kinderen onderling en schermtijd.

Grote speelpleinen met uiteenlopende mogelijkheden voor sport en spel doorbreken deze trend. Bovendien is hier doorgaans ook een groep ouders aanwezig. Gemiddeld 60% van alle spelende kinderen in de buurt was hier tijdens het onderzoek te vinden. Speelpleinen zijn aantrekkelijk door hun gevarieerd aanbod en omdat kinderen er altijd wel vriendjes tegenkomen of maken. Voorwaarde is wel dat deze terreinen langs veilige wegen bereikbaar zijn. Een aantal Nederlandse steden creëert als onderdeel van stadsvernieuwing zogenaamde kindlinten.  Dat zijn autoluwe routes waarover kinderen zich veilig kunnen bewegen van huis naar school, bibliotheek en speelplein, Het kindlint is hier en daar voorzien van speeltoestellen, kinderkunst en andere objecten. De foto’s hierboven tonen het Amsterdamse Spaarndammerplein, dat in 2009 is ingericht als speelplein voor oudere en jongere kinderen en ook bereikbaar is via een kindlint (foto rechtsonder).

Maar wat kinderen écht het liefst hebben als ze mochten kiezen?

Uit onderzoek[2] bleek dat dit sterk overeen kwam met wat Astrid Lindgren beschrijft in De kinderen van Bolderburen. Dit ‘ideale’ Zweedse dorp biedt volop mogelijkheden om te spelen en van alles te beleven, er zijn genoeg kinderen en deze mogen gaan en staan waar ze willen. Speeltoestellen zijn niet nodig.

Stedenbouwkundige moeten dus naar mogelijkheden zoeken om in veel dichtere bebouwing dan Bolderburen een vergelijkbare veilige actieradius en een minstens even groot aantal belevings- en speelmogelijkheden te creëren. Zoals uit de vorige blogposts bleek zal dat niet meevallen.

Dit was de laatste post in de reeks Leefbaar wonen.  Ik hoop dat het lezen van deze korte stukjes je beviel en dat het je heeft gestimuleerd het e-boek Leefbaar wonen (gratis) te downloaden. Dat kun je hier doen. 

Volgende week begint een nieuwe reeks korte posts rond het thema Leven mét de natuur (en niet ván de natuur). Dat valt niet altijd mee, want de natuur is nogal verminkt. Dus leven mét de natuur bestaat deels uit herstel ervan. Ook deze reeks is gebaseerd op een e-boel dat je kunt downloaden.


[1] Johan Meire, Sabine Miedema en Marlies Miedema: Het grote buitenspeelonderzoek. Buiten spelen in de buurt geobserveerd. Kind en samenleving, Mechelen 2020.

[2] Kyttä, Marketta. 2004. The extent of children’s independent mobility and the number of actualized affordances as criteria for child-friendly environments.  Journal of Environmental Psychology 24, 179-198.

Wat vinden kinderen van hun woonomgeving?

Hoe weten we wat kinderen van hun omgeving vinden? Deze post gaat over onderzoek naar de voorkeuren van kinderen.  

In 1989 geeft een groep onderzoekers de verkenning van de belevingswereld van kinderen een boost.  Ze maken gebruik van gesprekken met kinderen in de klas of tijdens wandelingen en van tekeningen en foto’s waarop deze hun waardering kenbaar maken. Dat doen ze bijvoorbeeld met een rood of groen kader of het op- of naar beneden steken van hun duim (zie foto’s hierboven). Deze studies geven informatie over een veelheid van aspecten van de belevingswereld van kinderen, zoals natuur, milieu, directe woonomgeving, mogelijkheden om te spelen, voorzieningen, zich verplaatsen. I

Ik vat hieronder samen wat ik in een vijftal van deze studies gevonden heb.

Natuur

Bij alle kinderen staat ‘groen’ hoog aangeschreven. Ze verblijven graag in een parkachtige omgeving. Ze zien daarin eindeloos veel mogelijkheden om te spelen: Water, omgevallen bomen, materiaal om hutten te bouwen, struiken om zich achter te verstoppen. Ze zouden in het park graag wc’s hebben en een overdekte ruimte om bij regen in te schuilen.

Vrijwel unaniem waarderen ze spelen in de natuur hoger dan het gebruik van speeltoestellen. 

Maar ze waarderen de natuur ook om te wandelen, te fietsen en te kijken naar dieren. Ze betreuren het als een park slecht bereikbaar is vanuit hun huis. Hierdoor mogen ze er alleen onder begeleiding naar toe.  Kleine parken in de directe woonomgeving zouden een oplossing zijn, vinden ze.

Milieu

Kinderen willen dat het op straat netjes uitziet. Uitgesproken negatief zijn ze over zwerfafval, lampen die kapot zijn en vandalisme. Dit geldt voor de straat, maar ook voor semipublieke ruimten (gangen, galerijen en trappen) in flatgebouwen. Ze hebben een hekel aan verkeersdrukte en -lawaai en fietsen liever niet op straten waar ook auto’s rijden. Ze weten al op jonge leeftijd dat auto’s CO2 uitstoten (‘niet goed voor het milieu en voor onze gezondheid’). 

Ze waarderen kunst op straat en zijn geboeid door graffiti, maar alleen als het mag, anders noemen ze het vandalisme!

Directe woonomgeving

Kinderen én volwassenen willen allemaal wat Talja Blokland publieke familiariteit noemt. Deze begint met thuisgevoel op de stoep.  De kleintjes kunnen daar stoepkrijten, er staan wat banken en de ouders onderhouden het speelveldje in de straat. Idealiter kennen de meeste buurtbewoners elkaar van naam of van gezicht. Samen letten ze dan ook een beetje op de kinderen van anderen.

Spelen

Kinderen willen brede stoepen en een plek (minstens 10 x 10 m) dicht bij huis die zich leent voor (fantasie)spellen en waar eventueel ook aantrekkelijke speeltoestellen staan. Ook ruimte om te voetballen en andere sporten te beoefenen staat hoog aangeschreven. 

Een groter speelplein (minstens 50 x 50 m) trekt veel kinderen aan uit de omliggende straten en leidt ertoe dat de kinderen in wisselende combinaties met elkaar spelen. Met veilige loop- en fietspaden neemt hun actieradius aanzienlijk toe en daarmee ook de keus van speelplekken. Naarmate dat er minder zijn, blijven kinderen vaker thuis en spreken daar af met vriendjes. Computerspelletjes zijn dan favoriet. 

Voorzieningen

Veel kinderen zeggen een wijk- of buurtcentrum te waarderen, als de activiteiten maar afgestemd zijn op de eigen leeftijdsgroep en er ook een bibliotheekvoorziening is. Ze zoeken plezierige ‘reuring’ op: Samen dansen, een toneelvoorstelling maken, een (zaal)voetbaltoernooi, een spellenmarathon, mogelijkheden om iets te kopen en te snoepen en soms mogen de ouders meedoen. De tieners willen wat rondhangen – socialiseren en chillen – maar ook zij zoeken een plezierige atmosfeer en geen gore keet die volwassenen neerzetten op een afgelegen stuk grond.

Iedereen vindt het plezierig als er in de buurt of wijk activiteiten worden georganiseerd. Het onderscheid in leeftijden wordt dan ineens een stuk minder belangrijk.

Zich verplaatsen

Vrijwel alle kinderen willen alleen of bij voorkeur in groepjes naar school gaan en zich veilig door de buurt kunnen verplaatsen.  Slechts een kleine minderheid van de kinderen onder de 10 jaar mag dat. De meeste kinderen doen dit niet omdat hun ouders de schoolweg – vaak terecht – te onveilig vinden. Oudere kinderen gaan met de fiets of met de bus; degenen die met de bus gaan vinden het wachten vaak vervelend en zouden veel frequentere verbindingen willen zien. Wie niet trouwens! Een groep ouders is ook bang dat kinderen met ‘vreemden’ in contact komen. Deze angst slaat over op de kinderen. 

Vergelijkbaar onderzoek onder jongere kinderen en oudere jeugd voegt interessante gegevens toe over de ontwikkeling van voorkeuren. De jongste kinderen spelen het liefste thuis of op de stoep, in de tuin of op het balkon. Vanaf een jaar of acht neemt de behoefte aan uitbreiding van de actieradius snel toe. Een groene omgeving blijft onverkort aantrekkelijk. Vooral jongens – maar ook steeds meer meisjes – willen voetballen of andere sporten doen, meisjes hebben op jongere leeftijd dan jongens behoefte aan ‘chillen’ Naarmate ze ouder worden neemt bij allen de behoefte daaraan toe 

Volgende week lees je hier de laatste post in de reeks ‘Leefbaar wonen’.  Daarna begint een nieuwe reeks van enkele tientallen wekelijkse blogposts onder het motto ‘leven mét de natuur’

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel vergelijkbare informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden.

Geef kinderen veel meer ruimte op straat

Deze post gaat over de vele obstakels die kinderen moeren overwinnen om op straat te spelen en hoe dat kan veranderen.

De omgeving is beweegvriendelijk ingericht. Ze nodigt uit tot beweging, sport en spel. Ze zet aan tot een actieve, gezonde levensstijl en tot zachte verplaatsingen. Deze wensdroom komt uit het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Ideeën zijner zat, maar bij vrijwel alle voorstellen om voldoende en veilige ruimte om te spelen te creëren zitten er minstens twee dingen in de weg. 

In de eerste plaats is dat de auto. De meeste woonwijken zijn aangelegd vanuit de gedachte van bereikbaarheid met de auto.  Het wordt vanzelfsprekend beschouwd dat elk huis of appartementengebouw tot aan de voordeur met de auto bereikbaar is, dat straten in de eerste plaats zijn voor auto’s en elke wooneenheid minstens twee parkeerplaatsen nodig heeft.

Het tweede ding dat in de weg zit zijn ‘groenvoorzieningen’. Dat mag vreemd klinken. Met groenvoorzieningen wordt siergroen bedoeld, openbaar én privé. Grote grasvelden rondom flatgebouwen (met bordjes als balspel verboden!) en aangeharkte perken. Ook een groot deel van de (voor)tuinen – voor zover al niet versteend – belemmert kinderspel eveneens, gelet op de spastische reacties van sommige bewoners als de bal van de buurkinderen in hun tuin terechtkomt.

‘Groen’ moet zeker worden behouden en uitgebreid, maar moet ook worden aangelegd vanuit het perspectief van beweegvriendelijkheid. 

In concentreer me hier op het groen in de onmiddellijke nabijheid van de woonhuizen.

Voortuinen

Vaak zijn voortuintjes ‘voor de sier’, soms voorzien van een bankje en met een hek of haag afgescheiden van de buren. Kinderen spelen op de stoep of tussen geparkeerde auto’s. 

Maar ook zie je op vooralsnog beperkte schaal dat een aantal buren van hun voortuinen een (gezamenlijk) speelveld maakt.  Voortuinen zijn voor dit doel beter geschikt dan achtertuinen omdat zij laagdrempelige ontmoetingen stimuleren van wisselende groepjes kinderen uit de buurt. Achtertuinen kunnen dan ook kleiner zijn en worden dan gebruikt om te zitten en te eten in gezinsverband. Als eventuele parkeerruimte daarachter wordt gesitueerd, ontstaat er voor de huizen nog meer gemeenschappelijke ruimte, eventueel gecombineerd met de vaak saaie door de gemeente aangelegde groenstroken.

Voor wie met een of meer buren en met de gemeente aan de slag wil, de publicatie Kinderen en voortuinen, biedt volop bouwstenen en inspiratie voor een dergelijk project.

Speelstraten en -pleintjes

De meeste wijken hebben een saai rechthoekig stratenpatroon, ook als er nauwelijks doorgaand verkeer is.  Een aantal straten kan periodiek als speelstraat worden gebruikt, maar beter is om het parkeren te concentreren in de uiteinden van de straten of als gezegd achter de huizen. Aan de voorkant van de huizen ontstaat dan meer ruimte om te spelen, te chillen, te zonnen. Plaatsing van een beperkt aantal speeltoestellen kan, maar ook hier geldt dat een deel van de ruimte ‘open’ en enigszins ruig houden de voorkeur heeft. Als de ruimte groot genoeg is, dan zijn voetbalkooien het overwegen waard. Speelpleintjes kunnen onderling verschillen. Voor de kleinste is gewoon gras, een ondiepe waterpartij en bankjes daaromheen voor de ouders te overwegen, voor wat oudere kinderen een complex klimtoestel.

Beviel deze post? In het e-boek Dossier Leefbaar wonen tref je veel informatie aan op het gebied van wonen en de woonomgeving. Je kunt het e-boek hier downloaden. In het hoofdstuk over kind- en beweegvriendelijke wijken tref je nog veel meer voorbeelden aan, variërend van de plaatsing van speeltoestellen, buurtspeeltuinen, kindvriendelijke pleinen en parken en grootschalige voorzieningen. Ook sta ik daarin stil bij voorzieningen voor oudere jongeren die het nu vaak moeten doen met een aftandse keet. 

Hieronder nog wat goede voorbeelden