Kennis is alom vertegenwoordigd. Hetzelfde geld overigens voor stupiditeit, geldzucht, fundamentalisme en machtsmisbruik. Helaas niet voor vrede, geluk of wijsheid. Ondanks het feit dat de wereldgezondheid, het gemiddelde inkomen, het onderwijs en niet vergeten de techniek de laatste 50 jaar vooruit zijn gegaan, is de wereld is er niet beter op geworden, al onze wetenschap ter spijt.
De vraag is of we nog meer kennis nodig hebben om de problemen waarmee de wereld kampt op te lossen of dat we misschien anders met kennis moeten omgaan. Om deze vraag te beantwoorden ga ik in op vier onderwerpen: de productie, de verspreiding, het gebruik en het verwerven van kennis.
De productie van kennis
Het aantal wetenschappelijke onderzoekers binnen en buiten universiteiten is nog nooit zo groot geweest als nu. De groei van al deze kennis overtreft ieders absorptievermogen. De tijd dat de kennis van afzonderlijke vakgebieden in handboeken kon worden weergegeven is voorbij. Die vakgebieden zijn zelf niet meer te overzien. In plaats daarvan vormen los verbonden groepen van maximaal 200 wetenschappers wereldwijde netwerken van tamelijk eensgezinde personen rond gespecialiseerde thema’s. Meestal binnen maar steeds vaker ook tussen vakgebieden. Ze voeren er hun discussies, publiceren in eigen tijdschriften en ze bepalen welke methoden goed zijn en welke niet. Voor de buitenwereld zijn deze netwerken amper toegankelijk en is hun betekenis gering. Weggegooid geld?
De verspreiding van kennis
Het aantal wetenschappelijke publicaties verdubbelt sinds 1950 elke negen jaar. Helaas zijn de resultaten van veel publicaties op hetzelfde onderwerp lastig te vergelijken vanwege uiteenlopende vooronderstellingen, axioma’s, variabelen, definities, methoden en omvang van de onderzochte populaties. We weten veel, maar tegelijkertijd ook weinig. Buitenstaanders die potentieel baat konden hebben bij het lezen van wetenschappelijke publicaties doen dit allang niet meer vanwege hun specialistische karakter en gebrek aan relevantie. Minder dan 1% van alle managers leest ooit een wetenschappelijk artikel. Wetenschappelijke publicaties zijn grotendeels verworden tot een duur middel om de pikorde binnen wetenschappelijke instituties vast te stellen.
Het gebruik van kennis
Gelukkig zijn er ook mensen in alle sectoren van de samenleving die hunkeren naar een betere wereld en daaraan een bijdrage willen leveren. Hetzelfde geldt voor een aantal wetenschapsbeoefenaren. Beide groepen moeten elkaar vinden en gaan samenwerken. Hiervoor is nodig dat wetenschappers hun netwerken uitbreiden en er ook vertegenwoordigers van bedrijven, instellingen NGO’s en burgerinitiatieven aan gaan deelnemen. Uitgangspunt is samen zoeken naar een ‘match’ tussen interessen van de onderzoekers en behoeften uit de praktijk. Vruchtbare samenwerking hangt af van de groei van wederzijds vertrouwen en samenwerking rond thema’s, ieder vanuit de eigen rol. Betekenisvolle kennis ontstaat in de context van haar toepassing[1]. Dat kunnen overigens ook fundamentele inzichten zijn. Kennis die op de plank ligt, is doorgaans onbruikbaar. Om deze reden is de term ‘valorisatie’ ook zo slecht gekozen.
Hoger onderwijs
Hoger onderwijs kan een bijdrage leveren aan het een andere manier ontwikkelen en verspreiden van wetenschappelijke kennis. Helaas denken veel docenten nog in termen van kennisoverdracht. Ze vinden dat het onderwijs eerst een stevige bodem van disciplinaire basiskennis moet leggen en dat studenten pas daarna kunnen leren om er iets mee te doen. Dit is misvatting; beschikken over zogenaamde basiskennis alleen, helpt nauwelijks bij de aanpak van ‘realistische problemen’. De oorzaak is de afwezigheid van een ‘match’ tussen de disciplinaire ordening van die kennis en het gesitueerde karakter van problemen. De vaardigheid om op analytische en kritische wijze met ‘realistische problemen’ om te gaan ontwikkelt alleen als het verwerven van kennis en het toepassen daarvan samengaan. Bij voorkeur vanaf de eerste dag dat studenten de universiteit betreden. Hiervoor bestaan inmiddels talloze methoden zoals project-, probleemgestuurd- en thematisch onderwijs. Om deze reden kunnen disciplinair georiënteerde bacheloropleidingen beter worden vervangen door thematische programma’s die studenten inleiden in de aanpak – met wetenschappelijke inzichten – van problemen op het gebied van energie en milieu, migratie en integratie, gezondheidszorg en meer.
Conclusie: kennis is overvloedig beschikbaar, maar het grootste deel daarvan is nutteloos om ‘de wereld te redden’. Tegelijkertijd is er een ernstig tekort aan kennis die is ontstaan en wordt bestudeerd in de context van haar toepassing en die wel een rol kan spelen bij de aanpak van prangende vragen.
[1] Het boek ‘Engaged scholarship’ van Andrew van de Ven is inspirerend gedachtengoed voor deze zienswijze.


Beroepsorganisaties dringen al jaren aan op wezenlijke vernieuwing van de opleiding. Afgestudeerden schieten niet alleen te kort als ontwerpers, ze hebben tevens weinig interesse voor het spanningsveld tussen techniek en samenleving. Toen bleek dat bestaande opleidingen nauwelijks veranderden heeft de Olin Foundation een gigantisch bedrag ($200 miljoen) beschikbaar gesteld voor het van scratch opbouwen van een nieuw instituut met een voorbeeldfunctie voor bestaande opleidingen; het Olin College of Engineering. Als vestigingsplaats werd Needham gekozen onder de rook van Boston.
Het boek A Whole New Engineer – geschreven door medeoprichter Mark Somerville en David Goldberg – beschrijft de ontwikkeling van de nieuwe school en de achtergronden van het programma.
Vanwege de talloze uitwerkingen van deze uitgangspunten, ontstond de idee ontstond om het studiejaar in enkele episodes te verdelen en te volstaan met een globale aanduiding van de beoogde leerresultaten. Vanaf dat moment vult een docententeam elke episode in, waarbij studenten veel ruimte hebben om te werken aan eigen projecten. 
In de VPRO tegenlicht documentaire ‘De slimme universiteit’
Hoor- en werkcolleges, literatuurstudie en practica zijn al eeuwenlang middelen om te werken aan de eerste doelstelling. Hier staat de docent centraal. Het tweede doelstelling komt aan de orde in projecten, werkstukken, ontwerpopdrachten. Essentieel hierbij is dat studenten eigen initiatief tonen, samenwerken en grondige feedback krijgen van deskundige docenten.
Helaas komt de tweede doelstelling er in veel opleidingen bekaaid vanaf. De afstudeerscriptie is meestal de enige grote opdracht die studenten zelfstandig tot een goed einde moeten brengen. Ze zijn hier dan ook nauwelijks op voorbereid. Dit ligt anders als studenten al vanaf het begin van de opleiding onderzoek doen, problemen analyseren, referaten schrijven en ontwerpopdrachten maken. Bij voorkeur over realistische problemen en in aansluiting op hun eigen interesse. Alleen of in kleine groepen van hoogstens zes personen, gedurende ongeveer de helft van de beschikbare studietijd. Het leereffect is groot, maar twee tot vier uur per week feedback door ervaren onderzoekers en ontwerpers is noodzakelijk.
In het huidige onderwijs ontbreekt hiervoor de tijd want in wetenschappelijke opleidingen gaat onvoorstelbaar veel tijd zitten in de eerste doelstelling. Loop door een willekeurige universiteit en wat je ziet zijn docenten die in zalen van allerlei formaat het woord voeren. Kleine ruimten waar studenten projectwerk doen zijn, zie je niet of veel minder. Overdracht van informatie kan effectiever als studenten op een tijdstip dat hen uitkomt een kwalitatief hoogwaardige online presentatie volgen, hun eigen kennis achteraf toetsen en zaken die ze niet begrijpen voorleggen aan een online community. Instellingen kunnen besluiten hun online materiaal zelf te maken, maar ze kunnen beter putten uit de immense hoeveelheid ‘open educational resources’ (inclusief MOOCs) die wereldwijd beschikbaar is.
Een rapport van de EU biedt een boeiende kijk op innovatie binnen hoger onderwijs
Geen van de hierboven aangeduide innovaties heeft direct of indirect betrekking op een van deze principes. MOOCs zijn meer efficiënte en soms ook meer effectieve manieren van kennisoverdracht in vergelijking tot hoorcolleges. Maar niemand vindt dat verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs in de eerste plaats om verbeterde kennisoverdracht vraagt


















